ECLI:NL:RBOBR:2021:5810

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
WR 20/043
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in strafzaak met parketnummer 01.261800.19

Op 4 februari 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de behandelende rechter in een strafzaak met parketnummer 01.261800.19. Het wrakingsverzoek was ingediend op 4 december 2020 en was gebaseerd op de stelling dat de verzoeker niet onbevooroordeeld kon worden beoordeeld door de rechter, vanwege eerdere beslissingen die volgens hem onterecht waren genomen, waaronder een contactverbod en lokaalverboden. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 21 januari 2021, waarbij de verzoeker via videoverbinding verscheen, terwijl de rechter niet aanwezig was.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeert dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk is, omdat het niet gericht kan zijn tegen alle rechters in het algemeen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigen.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in dezelfde strafzaak niet in behandeling zal worden genomen, omdat het verzoek kennelijk misbruik van recht inhoudt. De procedure in de strafzaak met parketnummer 01.261800.19 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/043
Beslissing van 4 februari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [adres]
strekkende tot de wraking van:
de behandelende rechtervan de strafzaak met parketnummer 01.261800.19.
en/of
mr. P.J. Appelhof
in zijn hoedanigheid van rechter in deze rechtbank.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechter worden genoemd. Waar een onderscheid moet worden gemaakt tussen de behandelend rechter en mr. Appelhof, zal dit in de tekst tot uitdrukking worden gebracht.

1.Het procesverloop.

De wrakingskamer heeft onder meer kennisgenomen van:
  • het wrakingsdossier met zaaknummer WR 20/043 dat is aangelegd naar aanleiding van het wrakingsverzoek in de strafzaak;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 4 december 2020 met bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek.
De mondelinge behandeling van het tegen de rechter gerichte wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 om 13.45 uur. Verzoeker is via een videoverbinding verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen en is ook niet verschenen.

2.Het verzoek tot wraking van de rechter en de reactie van de rechter.

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter(s) in de strafzaak met parketnummer 01.261800.19. Aan het verzoek is – in de kern genomen – ten grondslag gelegd dat aan verzoeker ten onrechte door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank bij vonnis van 24 september 2020 een contactverbod is opgelegd, dat de aan hem sinds 2015 opgelegde lokaalverboden onrechtmatig zijn en dat bij beslissing van 17 februari 2020 ten onrechte zijn verzoek tot het horen van getuigen is afgewezen. Verzoeker stelt dat de rechter om deze redenen niet onbevooroordeeld het geschil in de hoofdzaak kan beoordelen.
Mr. Appelhof heeft aangegeven dat – voor zover de wraking tegen hem is gericht – hij niet in de wraking berust en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Uit de stukken is de wrakingskamer onder meer gebleken dat verzoeker op de zitting van 17 februari 2020 heeft terecht gestaan tegen de verdenking in de hiervoor genoemde strafzaak en in die met parketnummers 01.286060.19 en 01.307408.19. Verzoeker heeft op die zitting de behandelend rechter, mr. P.J. Appelhof, verzocht om het door hem gedane verzoek tot het horen van getuigen toe te staan. Dit verzoek is door de rechter afgewezen, waarop de rechter door verzoeker is gewraakt. De wrakingskamer heeft bij beschikking van 28 april 2020 het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen, waarna een nieuwe zittingsdatum is gepland voor de behandeling van de strafzaak die bepaald is op 10 december 2020. Op 4 december 2020 heeft verzoeker onder de hiervoor weergegeven gronden de rechter die op 10 december 2020 de behandeling van zijn strafzaak zou behandelen gewraakt. Uit de stukken is gebleken dat de behandelend rechter mr. S.J.W. Hermans was.
De wrakingskamer overweegt dat uit het verzoek niet is gebleken dat dit betrekking heeft op mr. P.J. Appelhof. Uit de toelichting van verzoeker op het verzoek tijdens de zitting heeft de wrakingskamer opgemaakt dat verzoeker niet alleen de rechter maar ook alle rechters in het algemeen heeft bedoeld te wraken. Voor zover dat laatste inderdaad is bedoeld, merkt de wrakingskamer op dat de wet wraking van alle rechters in het algemeen, niet toelaat. Voor zover het verzoek moet worden geacht (mede) te zijn gericht tegen alle rechters, zal de wrakingskamer dit dus niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover moet worden aangenomen dat het verzoek is gericht tegen mr. Appelhof en/of tegen de rechter die op 10 december 2020 de zaak behandelde, geldt dat verzoeker geen stellingen heeft aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om te veronderstellen dat ofwel mr. Appelhof ofwel de behandelend rechter op 10 december 2020 partijdig is in de strafzaak of de schijn in dat verband tegen heeft.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen mr. P.J. Appelhof, stelt de wrakingskamer vast dat na het afgewezen verzoek tot wraking van mr. P.J. Appelhof, er feitelijk niets anders is gebeurd dan dat er een nieuwe zittingsdatum is gepland. Hieruit kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is noch dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Voor het overige is de grondslag van het wrakingsverzoek in essentie gelijk aan de redenen die aan de eerdere wraking ten grondslag zijn gelegd en die uiteindelijk hebben geleid tot de afwijzende beschikking van 28 april 2020 van de wrakingskamer. Aangezien ten opzichte daarvan door verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, hetgeen door verzoeker op de zitting is beaamd, kan het wrakingsverzoek in zoverre niet slagen.
De inhoudelijke beslissingen omtrent onder meer de rechtmatigheid van de sinds 2015 geldende lokaalverboden en de beslissing van 24 september 2020 kunnen geen grond voor wraking opleveren. Zoals de wrakingskamer in de uitspraak van 28 april 2020 ook heeft overwogen, geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat de inhoud van een rechtelijke (tussen) geen grondslag voor wraking kan opleveren.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
De wrakingskamer oordeelt tot slot dat verzoeker het middel van de wraking kennelijk gebruikt wordt voor een evident ander doel dan waarvoor het is bedoeld. Nu dit het tweede verzoek is in dezelfde strafzaak en dit verzoek is gebaseerd op nagenoeg dezelfde gronden als in het eerste verzoek waren opgenomen, concludeert de wrakingskamer dat sprake is van misbruik van recht. De wrakingskamer zal om die reden bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in de strafzaak met parketnummer 01.261800.19 niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart
verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoektot wraking van alle rechters in het algemeen;
-
wijsthet
verzoek tot wrakingvan mr. P.J. Appelhof en/of de behandelend rechter op 10 december 2020
af;
- bepaalt dat de procedure in de strafzaak met parketnummer 01.261800.19 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in de strafzaak met parketnummer 01.261800.19 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
de griffier: de voorzitter:
de griffier is buiten staat
deze beslissing mede
te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.