ECLI:NL:RBOBR:2021:5805

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
WR 20/044
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak hebben verzoekers, eisers in een civiele procedure, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J. Lie, de rechter die hen bijstond tijdens een comparitie op 3 november 2020. Verzoekers voerden aan dat de rechter niet onpartijdig was, verwijzend naar haar opmerkingen en gedrag tijdens de comparitie. Ze stelden dat de rechter hen het woord ontnam en dat zij informatie van het internet had geraadpleegd, wat volgens hen niet toegestaan is. Het wrakingsverzoek werd op 9 december 2020 ingediend, meer dan vijf weken na de comparitie, en de wrakingskamer oordeelde dat verzoekers niet tijdig hadden gehandeld. Artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de omstandigheden wordt ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekers niet hebben voldaan aan deze vereiste, aangezien zij bekend waren met de omstandigheden tijdens de comparitie. Daarom werd het verzoek als te laat ingediend verklaard, en de rechtbank kon niet inhoudelijk op het verzoek ingaan. De rechtbank verklaarde verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking, en deze beslissing werd genomen op 11 januari 2021 door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat voorziening open volgens artikel 39 lid 5 Rv.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 20/044
Beslissing van 11 januari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekers],
wonende te Wanroij,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. J. Lie,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Verzoekers zijn eisers in een civiele procedure met zaaknummer 8555796 CV EXPL
20-2693. In die procedure worden verzoekers bijgestaan door [naam] ( [naam] ). Gedaagden in die procedure zijn [naam] ( [naam] ) en [naam] ( [naam] ), bijgestaan door mr. W. van de Wetering. In die procedure heeft op 3 november 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden, ten overstaan van de rechter.
Verzoekers hebben de rechter bij brief van 9 december 2020 gewraakt. Bij brief van 23 december 2020 heeft de rechter laten weten dat zij niet berust in de wraking en heeft zij gereageerd op het verzoek. Bij e-mail van 6 januari 2020 heeft [naam] namens verzoekers gereageerd op de opmerkingen van de rechter in haar brief van 23 december 2020.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de Skypezitting van 7 januari 2021. Verzoekers hebben hieraan deelgenomen, bijgestaan door [naam] . Als toehoorders hebben aan de Skypezitting deelgenomen [naam] en mr. Van de Wetering. De rechter heeft, zoals zij heeft aangekondigd in haar brief van 23 december 2020, niet deelgenomen aan de Skypezitting.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Bij het wrakingsverzoek van 9 december 2020 hebben verzoekers zich op het standpunt gesteld dat de rechter niet onpartijdig is, onder verwijzing naar het handelen en optreden van de rechter tijdens de comparitie op 3 november 2020. In die brief hebben zij gesteld dat de rechter bij aanvang van de comparitie heeft opgemerkt dat zij kon begrijpen dat en waarom [naam] niet aanwezig was bij de comparitie. Verzoekers leiden uit deze opmerkingen af dat de rechter er geen begrip voor kon opbrengen dat verzoekster [naam] wél aanwezig was bij de comparitie. Verzoekers hebben het als grievend ervaren dat de rechter tijdens de comparitie diverse keren verzoekster [naam] het woord heeft ontnomen en heeft geweigerd haar het woord te geven. Tijdens de comparitie is verder gebleken dat de rechter, ter voorbereiding van de comparitie, het internet heeft afgestruind op zoek naar informatie en dat zij die informatie betrekt bij haar oordeel. Verzoekers stellen dat dit een doodzonde is. Een dossier bestaat uit de door procespartijen aangeleverde stukken en de rechter dient op grond van die stukken een beslissing te nemen. Vanzelfsprekend mag de rechter bij haar beslissing algemeen bekende informatie en haar ambtshalve bekende informatie betrekken bij haar beslissing, maar andere informatie mag zij niet betrekken bij haar beslissing.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan en bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.2
In de brief van 9 december 2020, waarbij verzoekers de rechter hebben gewraakt, hebben verzoekers de door hen gestelde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd naar aanleiding van het handelen en optreden van de rechter tijdens de comparitie op 3 november 2020. In de e-mail van 6 januari 2021 is namens verzoekers het volgende opgemerkt:
“Gedurende de zitting werd het voor verzoekers steeds duidelijker, dat mevr. Lie niet was te vertrouwen en dus zeker niet onafhankelijk was. En om te voorkomen dat bij een eventueel direct ingediend wrakingsverzoek Mevr. Lie het proces verbaal zou aanpassen (bijkleuren), is er dus eerst voor gekozen= en naar later blijkt volkomen terecht= dat proces verbaal op te vragen.”
3.3
Het wrakingsverzoek is ingediend op 9 december 2020, dus (ruim) vijf weken na de comparitie van 3 november 2020. Verzoekers hebben over dit tijdsverloop opgemerkt dat het hen pas op 8 december 2020 duidelijk is geworden dat een minnelijke regeling met gedaagden in de civiele procedure niet tot de mogelijkheden behoorde. Vanaf dat moment was dus duidelijk dat die procedure werd voortgezet en hebben zij niet langer gewacht met het indienen van het verzoek.
3.4
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekers tijdens en na afloop van de comparitie op 3 november 2020 bekend waren met de door hen aangevoerde omstandigheden. Desondanks hebben zij met de indiening van het wrakingsverzoek gewacht tot 9 december 2020. Voor dit tijdverloop hebben verzoekers geen redelijke verklaring gegeven. Het feit dat zij op 27 november 2020 hebben verzocht om aanpassing van de door hen op 20 november 2020 ontvangen aantekeningen van de griffier en de stelling dat zij de onderhandelingen over een minnelijke regeling hebben afgewacht, rechtvaardigen niet dat zij tot 9 december 2020 hebben gewacht met de indiening van het wrakingsverzoek. Gelet hierop oordeelt de wrakingskamer dat verzoekers het wrakingsverzoek niet hebben ingediend zodra de omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek hen bekend zijn geworden en dus niet hebben gehandeld zoals voorgeschreven in artikel 37, eerste lid, Rv.
3.5
Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoekers kunnen dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven op 11 januari 2021 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en mr. M.F.M.T. Franke en mr. J.H.L.M. Snijders, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
de griffier de voorzitter is verhinderd om deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv).