In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 19 oktober 2021 een verzoek tot wraking behandeld van de heer [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Hendriksen. Het verzoek was gericht tegen mr. I.M.E.A. van Eldonk, die als rechter-commissaris optrad in de strafzaak tegen verzoeker. De wraking werd aangevraagd naar aanleiding van een incident tijdens het verhoor van een medeverdachte, waarbij de advocaat van verzoeker niet werd toegelaten. Verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid en onheuse bejegening door de rechter-commissaris.
De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 6 oktober 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 oktober 2021, waarbij de advocaat van verzoeker aanwezig was, maar verzoeker zelf niet. De rechter-commissaris heeft in haar verweer aangegeven dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat de advocaat niet was uitgenodigd voor het verhoor van de medeverdachte. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter-commissaris zorgvuldig afgewogen.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De gang van zaken rondom het verhoor werd als een communicatiefout beschouwd, en de rechter-commissaris had de bevoegdheid om het verhoor te delegeren. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, met de overweging dat de rechter-commissaris op basis van haar aanstelling vermoed werd onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die dit vermoeden konden weerleggen.