ECLI:NL:RBOBR:2021:5668

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
01-997549-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude en verduistering door executeur testamentair

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude en verduistering. De verdachte, geboren in 1974, werd ervan beschuldigd opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften inkomstenbelasting te hebben gedaan over de jaren 2015 en 2016, met als gevolg dat te weinig belasting werd geheven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zijn aangifte over 2015 een negatief eigen vermogen van € 53.215,-- niet correct had aangegeven en dat hij in 2016 een bedrag van € 125.000,-- had verzwegen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan de erfgenamen van een overleden persoon, waarbij hij als executeur testamentair was aangesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wederrechtelijk geldbedragen had toegeëigend, zowel in de periode van 26 januari 2014 tot 1 oktober 2014 als van 2 oktober 2014 tot 28 juli 2015. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers mee, evenals het gebrek aan normbesef van de verdachte, die zichzelf als belastingdeskundige profileerde. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997549-19
Datum uitspraak: 02 november 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1974,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 oktober 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juni 2021. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
op of omstreeks 6 juni 2017 en/of 22 december 2017 te Apeldoorn en/of Maastricht en/of Heerlen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting ten name van [verdachte] over het/de aangiftetijdvak(ken) 2015 (DOC-015) en/of 2016 (DOC-021) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(en) toen aldaar -zakelijk weergegeven- (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken), in elk geval een of meer tijdvak(ken), (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid het negatief eigen vermogen van 53.215 euro of daaromtrent niet aangegeven en/of niet doen of laten aangeven als winst uit onderneming (aangifte 2015) en/of het bedrag van 125.000 euro of daaromtrent niet aangegeven en/of niet doen of laten aangeven als winst uit onderneming (aangifte 2016), althans (telkens) enig(e) bedrag(en) in verband met de beëindiging van de Maatschapsovereenkomst tussen [persoon] en [verdachte] per 31 december 2015, niet (als winst uit onderneming) aangegeven en/of niet doen of laten aangeven (aangifte(n) 2015 en/of 2016), althans (telkens) een te laag en/of onjuist bedrag aan belastbare winst in die aangifte(n) 2015 en/of 2016 voornoemd vermeld en/of doen of laten vermelden, zulks, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
2.
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2014 tot en met

1 oktober 2014, te Heerlen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 47.995 euro) of daaromtrent (AMB-002, AMB-003 en DOC-039), althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of de erfgename(n) van [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), en welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;

3.
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 oktober 2014 tot en met 28 juli 2015, te Heerlen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 2.218 euro) of daaromtrent (AMB-002, AMB-003 en DOC-039), althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de erfgename(n) van [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), en welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) in zijn, verdachtes, hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [slachtoffer] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijke requisitoir gestelde gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota weergegeven gronden heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit voor zover dat ziet op de aangifte inkomstenbelasting over 2015, vrijspraak bepleit en ten aanzien van het bewijs voor wat betreft de aangifte inkomstenbelasting over 2016 aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Voor het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging algehele vrijspraak bepleit. Voor het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging partiële vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.

de bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

nadere overwegingen.
a.
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat in het kader van het uittreden van verdachte uit de maatschap [persoon] vaststellingsovereenkomsten zijn opgemaakt. In die overeenkomsten is opgenomen dat een eventueel negatief eigen vermogen van verdachte in de maatschap niet door de verblijvende vennoten van verdachte zal worden gevorderd. Ook is gebleken dat verdachte per 31 december 2015 een negatief eigen vermogen van € 53.215,-- had. Dit negatief eigen vermogen is conform de vaststellingsovereenkomsten teruggebracht naar nihil. Dit is gedaan door het negatief eigen vermogen van verdachte te verdelen over de verblijvende vennoten. In de aangifte inkomstenbelasting van verdachte over het jaar 2015 wordt voornoemd bedrag van € 53.215,-- echter meegenomen als een storting van eigen kapitaal door verdachte. Dit is in strijd met de waarheid omdat verdachte geen eigen middelen heeft aangewend om het negatief eigen vermogen in de maatschap terug te brengen naar nihil. Nu de verblijvende vennoten het negatieve eigen vermogen niet als schuld hebben gevorderd van verdachte en voor hun rekening hebben genomen, is dit bedrag aan verdachte ten goede gekomen. Dit negatieve vermogen van verdachte had als winst uit onderneming in de aangifte inkomstenbelasting moeten worden opgenomen.
Verdachte heeft voormeld bedrag van € 53.215,-- wel in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015 heeft opgenomen, maar onder een foutieve noemer. Niet is gebleken dat verdachte zijn accountant op enig moment over de aard van dit bedrag heeft geïnformeerd of dat verdachte bij het ondertekenen van die aangifte alsnog heeft aangegeven dat dit bedrag van € 53.215,-- onder een foutieve kwalificatie in die aangifte stond vermeld. Ter terechtzitting heeft verdachte tevens verklaard dat hij de ingevulde aangifte na toezending door de accountant niet heeft gecontroleerd en heeft ondertekend. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015 onjuist en in strijd met de waarheid zou worden ingediend en dat het gevolg daarvan is geweest dat bij verdachte te weinig belasting kon worden geheven.
ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016
Uit de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomsten blijkt eveneens dat verdachte in het kader van het uittreden uit de maatschap een bedrag van € 125.000,-- is toebedeeld. Dat bedrag heeft verdachte op 27 januari 2016 op zijn bankrekening ontvangen. Verdachte heeft de ontvangst van dit bedrag voor zijn accountant verzwegen. De ontvangst van dit bedrag is dan ook niet in de aangifte inkomstenbelasting van verdachte over het jaar 2016 opgenomen. Verdachte heeft vervolgens bij het controleren en ondertekenen van die aangifte verzuimd deze fout te herstellen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid heeft gedaan en dat het gevolg daarvan is geweest dat bij verdachte te weinig belasting werd geheven.
ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.

de bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

nadere overwegingen ten aanzien van feit 2.
In het dossier bevindt zich een algemene volmacht [DOC-031, pag. 636 t/m 639]. Deze volmacht houdt onder meer en zakelijk weergegeven in dat mevrouw [slachtoffer] per 14 maart 2011 aan verdachte volmacht verleent om haar zaken te beheren, haar belangen waar te nemen, voor haar rechten op te komen en haar daarbij te vertegenwoordigen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat deze volmacht verdachte geen onbeperkte bevoegdheid geeft om overboekingen van de rekeningen van mevrouw [slachtoffer] naar zijn privérekeningen te doen zonder inachtneming van het doel waarvoor de volmacht is gegeven.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de periode van 26 januari 2014 tot 2 oktober 2014 een totaalbedrag van € 51.995,-- heeft overgeboekt van de bankrekeningen van mevrouw [slachtoffer] naar de privérekening van verdachte. Bij een deel van deze overboekingen stond in de toelichting vermeld dat die gelden waren bestemd voor reparatie- en/of verbouwingswerkzaamheden aan het – aan mw. [slachtoffer] toebehorende – [adres 2] . Uit analyse van de bankrekeningen van verdachte is echter niet gebleken dat verdachte dergelijke betalingen via zijn bankrekeningen namens mevrouw [slachtoffer] heeft gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd geen antwoord willen geven op de vraag of, wanneer, op welke wijze en aan wie eventuele betalingen voor gestelde verbouwingswerkzaamheden zouden zijn gedaan. Daarnaast hebben er diverse overboekingen plaatsgevonden waarbij geen reden van overschrijving was vermeld. Ook hierover heeft verdachte geen verklaring willen afleggen. De rechtbank acht om die reden niet aannemelijk dat voornoemde betalingen zijn gedaan om de zaken van mevrouw [slachtoffer] te beheren, haar belangen waar te nemen of voor haar rechten op te komen.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting van 19 oktober 2021 gebleken dat verdachte in de periode van 26 januari 2014 tot 2 oktober 2014 een bedrag van € 2.000,-- op de bankrekening van mevrouw [slachtoffer] terug heeft gestort en dat hij € 2.000,-- heeft besteed ten behoeve van mevrouw [slachtoffer] .
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang met hetgeen hiervoor is bewezen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 26 januari 2014 tot 1 oktober 2014 een bedrag van € 47.995,-- zonder daartoe gerechtigd te zijn aan de tegoeden van mevrouw [slachtoffer] heeft onttrokken. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

nadere overwegingen ten aanzien van feit 3.
Op 11 augustus 2014 is mevrouw [slachtoffer] overleden. Bij haar testament had zij verdachte als executeur testamentair aangewezen. Per 2 oktober 2014 heeft verdachte deze benoeming aanvaard.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 2 oktober 2014 tot en met 28 juli 2015 een totaalbedrag van € 10.553,-- van de rekening van mevrouw [slachtoffer] naar de rekening van verdachte is overgeboekt, dat in die periode een bedrag van € 4.335,-- door verdachte op de rekening van mevrouw [slachtoffer] terug is gestort en dat van de bankrekening van verdachte een bedrag van € 4.000,-- ter voldoening van de factuur voor de uitvaartplechtigheid van mevrouw [slachtoffer] is betaald. Voor het resterende bedrag van € 2.218,-- dat verdachte aan de rekeningen van mevrouw [slachtoffer] heeft onttrokken, heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
Ter terechtzitting van 19 oktober 2021 heeft verdachte verklaard dat het [adres 2] hem als legaat uit de erfenis van mevrouw [slachtoffer] was toebedeeld en dat hij de beschikking over de vruchten van dit legaat mocht genieten. De overboekingen na het overlijden van mevrouw [slachtoffer] betroffen huurpenningen van dit pand. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van het hem toebedeelde legaat bevoegd was over die gelden te beschikken.
Bij zijn verhoor op 7 november 2019 [V-001-01, pag. 58] heeft verdachte echter verklaard dat hij geen erfgenaam is geweest met betrekking tot de nalatenschap van mevrouw [slachtoffer] en dat hij het legaat van het [adres 2] heeft geweigerd. Deze verklaring heeft verdachte herhaald bij gelegenheid van zijn verhoor op 4 december 2019 [V-001-02, pag. 64].
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte niet bevoegd was om na het overlijden van mevrouw [slachtoffer] over de opbrengsten van het [adres 2] te beschikken en die opbrengsten voor eigen gebruik aan te wenden.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich, in zijn hoedanigheid van executeur testamentair van het testament van mevrouw [slachtoffer] , opzettelijk wederrechtelijk een bedrag van € 2.218,-- heef toegeëigend [€ 10.533,-- ten onrechte ontvangen, minus € 4.335,-- teruggestort en minus € 4.000,-- verantwoorde opname voor begrafeniskosten]. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 6 juni 2017 en 22 december 2017 in Nederland telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen te weten aangiften voor de inkomstenbelasting ten name van [verdachte] over de aangiftetijdvakken 2015 en 2016 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan immers heeft hij, verdachte, toen aldaar -zakelijk weergegeven- telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde aangiftetijdvakken valselijk en in strijd met de waarheid het negatief eigen vermogen van € 53.215,-- niet aangegeven en als winst uit onderneming (aangifte 2015) en het bedrag van € 125.000,-- niet aangegeven als winst uit onderneming (aangifte 2016), zulks, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
op tijdstippen in de periode van 26 januari 2014 tot en met 1 oktober 2014 in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal 47.995 euro of daaromtrent toebehorende aan [slachtoffer] en/of de erfgename(n) van [slachtoffer] en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
op tijdstippen in de periode van 2 oktober 2014 tot en met 28 juli 2015 in Nederland, telkens opzettelijk geldbedrag van in totaal 2.218 euro toebehorende aan de erfgename(n) van [slachtoffer] en welke geldbedragen verdachte in zijn, verdachtes, hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [slachtoffer] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke geldboete.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Strafverzwarende omstandigheden.
Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk onvolledig dan wel onjuiste aangifte van inkomstenbelasting over de jaren 2015 en 2016 heeft gedaan. Daardoor heeft verdachte de Nederlandse Staat en daarmee de Nederlandse gemeenschap benadeeld. Bij belastingheffing zijn gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken, nu door belastingheffing wordt beoogd de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor de vervulling van zijn taken nodig zijn. Van die belangen heeft verdachte zich niets aangetrokken. Zijn handelen is er enkel op gericht geweest geld te genereren om een persoonlijke schuld af te kunnen lossen. Het ontbrekende normbesef bij verdachte – die zichzelf op de website van zijn bedrijf profileert als belastingdeskundige – en de belastingmoraal die hij door zijn handelen ten toon spreidt, maakt zijn handelen extra verwerpelijk. De kans dat verdachte in de toekomst wederom soortgelijke feiten zal plegen, acht de rechtbank dan ook geenszins ondenkbaar.
Ook is bewezen verklaard dat verdachte, eerst in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon en later als executeur testamentair een aantal geldbedragen heeft verduisterd uit het bezit van de persoon van wie verdachte de belangen behartigde. Door deze verduistering heeft verdachte inbreuk gemaakt op het al jaren bestaande vertrouwen dat het slachtoffer in verdachte stelde. Uit de nonchalante, verhullende wijze waarop verdachte met het geld van een ander is omgegaan, concludeert de rechtbank dat ook bij dit handelen elk verantwoordelijkheidsbesef bij verdachte heeft ontbroken. Door aldus te handelen heeft de verdachte naast het toebrengen van financiële schade, het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd.

De strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, de ernst en de omvang van de bewezen verklaarde feiten uit het oogpunt van juiste handhaving niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf. Daarom zal de rechtbank een gevangenisstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een deel van die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit:

verduistering, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit:

verduistering, gepleegd door een executeur van een nalatenschap, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten:
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van zes maanden.
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot
drie maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 2 november 2021.