vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.292514.20
Datum uitspraak: 22 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 september 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 26 september 2020 te Veldhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (met inhoud: ongeveer 140 euro, een identiteitsbewijs, een bankpas, een sportpas en een schoolpas) en/of een telefoon (Apple Iphone XS), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
met een bivakmuts op en een wapenstok in de hand uit de bosjes tevoorschijn te komen en/of (vervolgens) op die [slachtoffer] af te rennen en/of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) te roepen: ”Jij bent [naam] he” en/of (vervolgens) met die wapenstok tegen een been van die [slachtoffer] aan te slaan
en/of (vervolgens)
met een bivakmuts op een pistool aan die [slachtoffer] te tonen en/of (vervolgens) meerdere, althans een, omstander(s) met een wapenstok te slaan en/of onderuit te trappen en/of (vervolgens) het pistool op het hoofd van die [slachtoffer] te zetten en/of (daarbij/ vervolgens) te zeggen “Geef al je spullen” en/of (vervolgens) weg te rennen, met het pistool op die [slachtoffer] gericht;
feit 2:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk, te weten knalvuurwerk (231 stuks Cobra 6), voorhanden heeft gehad (in zijn woning, althans zijn ouderlijk huis waar hij woont ( [adres 1] );
feit 3:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Veldhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 55 joints, met daarin een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 280 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4:
hij in of omstreeks 26 september 2020 tot en met 20 november 2020 te Veldhoven
een wapen van categorie III, te weten een, alarmpistool en/of
munitie van categorie III, te weten 19 centraalvuur knalpatronen (kaliber 8 millimeter)
voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
feit 1:
op 26 september 2020 te Veldhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (met inhoud: een geldbedrag, een identiteitsbewijs, een bankpas, een sportpas en een schoolpas) en een telefoon (Apple iPhone XS), toebehorende aan die [slachtoffer] , door met een bivakmuts op en een wapenstok in de hand uit de bosjes tevoorschijn te komen en vervolgens op die [slachtoffer] af te rennen en te roepen:“Jij bent [naam] , hè?” en met die wapenstok tegen een been van die [slachtoffer] aan te slaan en met een bivakmuts op een pistool aan die [slachtoffer] te tonen en het pistool op het hoofd van die [slachtoffer] te zetten en te zeggen “Geef al je spullen” en weg te rennen, met het pistool op die [slachtoffer] gericht;
feit 2:
op 16 november 2020 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten knalvuurwerk (231 stuks Cobra 6), voorhanden heeft gehad (in zijn ouderlijk huis waar hij woont ( [adres 1] );
feit 3:
op 16 november 2020 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 55 joints, met daarin een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en
- een hoeveelheid van 273 gram hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 4:
in de periode van 26 september 2020 tot en met 20 november 2020 te Veldhoven
een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, en munitie van categorie III, te weten 19 centraalvuur knalpatronen (kaliber 8 millimeter), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert jeugddetentie voor de duur van 300 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 294 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dient als bijzondere voorwaarde te worden gesteld toezicht door de jeugdreclassering gedurende het eerste jaar van de proeftijd. Daarnaast vordert zij een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen jeugddetentie. Ook vordert zij de opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welke reeds is geschorst.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman voert aan, dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en dat zijn leven nu totaal anders is. Verzocht wordt rekening te houden met de heftige omstandigheden van verdachte en de straf te matigen. Een voorwaardelijke straf is niet nodig uit het oogpunt van recidive of om uitdrukking te geven aan de ernst van het feit, waarvan verdachte doordrongen is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing, waarbij het slachtoffer met een alarmpistool is bedreigd en met een wapenstok is geslagen. Voorafgaand aan het begaan van dit feit is gezamenlijk het plan voor de afpersing beraamd, waarbij verdachte met zijn medeverdachten heeft besproken hoe de onderlinge rolverdeling zou zijn. Verdachte heeft een alarmpistool en wapenstok meegenomen. Bij de overval zijn het alarmpistool en de wapenstok gebruikt om het slachtoffer mee te bedreigen. Daarbij is het slachtoffer met de wapenstok geslagen. Verdachte heeft het alarmpistool tegen het hoofd van het slachtoffer gezet en het nogmaals op het slachtoffer gericht toen hij, verdachte, en zijn medeverdachte wegrenden. Verdachte heeft gedeeld in de buit.
Een overval, in het donker, op een afgelegen plek, zoals in dit geval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op deze gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. De bedreiging en het geweld moeten een grote indruk op hem hebben gemaakt.
Het gaat om een laffe en gewetenloze daad.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het in zijn woning voorhanden hebben van illegaal (zwaar) vuurwerk. Het is algemeen bekend dat het gebruik en opslag van dergelijk vuurwerk zeer ernstige risico’s kunnen opleveren. Die risico’s zijn er niet alleen voor degene die het vuurwerk voorhanden heeft of afsteekt, maar ook voor niets vermoedende buurtbewoners.
Verder heeft verdachte hasjiesj en hennep in zijn woning aanwezig gehad. Het betrof aanzienlijke hoeveelheden. Dergelijke hoeveelheid duiden gewoonlijk op handelshoeveelheden. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware, vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte in zijn ouderlijke woning een in alarmpistool en munitie, waarvan het bezit verboden is, voorhanden gehad.. Het illegale bezit van wapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad en daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben ervan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening de volgende omstandigheden:
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten toegegeven en heeft direct de consequenties van zijn handelen ervaren doordat hij en zijn moeder geruime tijd op last van de burgemeester niet meer in hun huis mochten wonen;
- verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond;
- verdachte heeft vanaf 24 november 2020 tot op heden de voorwaarden die hem waren opgelegd bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed nageleefd.
De rechtbank heeft op het strafblad van verdachte gezien dat hij niet eerder is veroordeeld voor het begaan van strafbare feiten. Het strafblad van verdachte heeft daarom geen strafverzwarende invloed.
Uit het door de Raad voor de Kinderbescherming over verdachte uitgebrachte rapport (van 4 oktober 2021) blijkt, dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren.
In het rapport wordt voor zover hier relevant aangegeven:
“dat verdachte een enorme groei binnen veel domeinen heeft laten zien het afgelopen jaar. De gevolgen van zijn (delict)gedrag hebben veel impact gehad op verdachte en zijn moeder en hun onderlinge relatie.
De strikte schorsende voorwaarden waar verdachte zich goed aan gehouden heeft, hebben het risico voor recidive uitgesloten. Verdachte heeft kunnen bouwen aan zijn toekomst en volgt onderwijs, heeft werk, andere vrienden, en een (nieuwe) vriendin, waardoor dusdanig veel risico’s zijn weggenomen dat er momenteel eigenlijk nog maar weinig zorgen zijn binnen de verschillende domeinen.
Verdachte is ook verdachte van strafbare feiten gepleegd op een tijdstip dat hij inmiddels meerderjarig was. Nu wordt gezien dat er contactgroei is met de huidige begeleider van de jeugdreclassering, wat voor verdachte belangrijk is, en gelet op de positieve omstandigheden waaronder verdachte nu functioneert, adviseert de Raad voor de Kinderbescherming een verdere begeleiding door de jeugdreclassering.”
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank om aan verdachte een werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie, met als voorwaarden dat verdachte zich onder toezicht stelt van de jeugdreclassering en meewerkt aan het volgen van school of werk.
Ter terechtzitting is door [reclasseringsmedewerker] van de jeugdreclassering bevestigd dat verdachte een positieve wending heeft gemaakt in zijn leven en de reclassering bemerkt dat het goed gaat met verdachte. Zij acht een verder toezicht van de jeugdreclassering voor de duur van een jaar aangewezen en verenigt zich verder met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
In verband met de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts bijzonder acht geslagen op de inhoud van het rapport van de [gedragsdeskundige] , GZ-psycholoog, gedateerd 15 april 2021. De gedragsdeskundige concludeert dat het risico dat verdachte opnieuw gewelddadige strafbare feiten zal begaan, matig is. De gedragsdeskundige concludeert ook dat het wenselijk is dat het toezicht van de reclassering voortgezet wordt.
Bij het bepalen van de straf wordt veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Hoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou rechtvaardigen, acht de rechtbank dat niet opportuun. Verdachte is op de goede weg om zijn leven een andere invulling te geven en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
De rechtbank ziet gezien het feit dat sprake is van meerdere ernstige delicten wel aanleiding om door middel van het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie het door verdachte opnieuw plegen van strafbare feiten te voorkomen.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand passend en geboden.
Aan het voorwaardelijke strafdeel wordt een proeftijd verbonden van twee jaar en zullen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld (voor de duur van één jaar) in overeenstemming met de door de Raad voor de Kinderbescherming geformuleerde aandachtspunten en hetgeen namens de jeugdreclassering is aangevoerd. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich te houden aan de voorwaarden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 Wetboek van Strafrecht;
3, 11 van de Opiumwet;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer;
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit;
26, 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, eerste lid
van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 3:
medeplegen van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Een jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, [adres 2] ( [telefoonnummer] ) en zich daarna gedurende het eerste jaar van de proeftijd bij deze instelling zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht blijft melden en de voorschriften en aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen;
2. gedurende het eerste jaar van de proeftijd zijn medewerking verleent aan het hebben van een dagbesteding in de vorm van school en/of werk volgens aanwijzingen van en in overleg met de jeugdreclassering;
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, [adres 2] , tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.