ECLI:NL:RBOBR:2021:5566

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
373731 / KG ZA 21-499
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van jongerencentrum De Poort door de Gemeente 's-Hertogenbosch

In deze zaak vordert de Gemeente 's-Hertogenbosch in kort geding de ontruiming van het jongerencentrum De Poort, dat door de Stichting Jeugdwerk Maaspoort wordt gebruikt. De Gemeente stelt dat de subsidierelatie met de Stichting per 1 april 2021 is beëindigd, waardoor de Stichting geen recht meer heeft op het gebruik van de bedrijfsruimte aan de Geerke 8. De Gemeente heeft eerder subsidies verleend voor de uitvoering van jongerenwerk, maar na een evaluatie is geconcludeerd dat de Stichting niet aan de voorwaarden voldeed. De Stichting heeft geprobeerd de beëindiging van de subsidie aan te vechten, maar haar bezwaarschrift werd niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente recht heeft op ontruiming, omdat de Stichting zonder recht of titel gebruik maakt van De Poort. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de Gemeente toe en bepaalt dat de Stichting binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de ruimte moet ontruimen en de sleutels moet overhandigen. De Stichting wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/373731 / KG ZA 21-499
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH,
zetelend te ‘s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaten mrs. C.P. Posthuma en J.J.L. Beijsterveldt te 's-Hertogenbosch,
tegen
de stichting
STICHTING JEUGDWERK MAASPOORT,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaten mrs. J.P.M. van Beers en G. Hamers te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna de Gemeente en de Stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 augustus 2021 met producties 1 tot en met 20;
  • de brief van mr. Posthuma van 23 september 2021 met 2 aanvullende producties;
  • de brief van mr. Posthuma van 27 september 2021 met een aanvullende productie;
  • de brief van mr. Hamers van 27 september 2021, met als bijlage een conclusie van antwoord;
  • de brief van mr. Hamers van 28 september 2021 met 18 producties die behoren bij de conclusie van antwoord;
  • de brief van mr. Hamers van 28 september 2021 met producties 19 tot en met 25;
  • de mondelinge behandeling van 29 september 2021 te 9.30 uur die via een Skypeverbinding heeft plaatsgevonden, waarbij de Gemeente mondeling haar vordering heeft verminderd;
  • de pleitnota van mrs. Beijsterveldt en Posthuma namens de Gemeente;
  • de pleitnota van mrs. Hamers en Van Beers namens de Stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente huurt van de Stichting Zayas de bedrijfsruimte aan de Geerke 8 te (5235 HH) ’s-Hertogenbosch. Deze ruimte is plaatselijk bekend als “De Poort” en zal hierna ook zo worden genoemd. De Poort fungeert al tientallen jaren als jongerencentrum en wordt door de gemeente ter beschikking gesteld aan partijen die door haar belast worden met de uitvoering van jongerenwerk.
2.2.
De Gemeente stelt iedere drie jaar een opdracht op ten behoeve van de uitvoering van het jongerenwerk. Deze opdracht is gericht op talentontwikkeling, preventie en participatie. Op dit moment wordt de inkoopopdracht 2020-2023 uitgevoerd. Daarbij waren aanvankelijk drie partijen betrokken; de Stichting, Hambaken Connect (hierna te noemen: HC) en PowerUp 073 (hierna te noemen: PU), die daartoe ook subsidie ontvingen. Conform die opdracht hebben de Stichting, HC en PU zich tegenover de Gemeente verbonden om een dekkend aanbod van jongerenwerk te verzorgen vanuit eigen expertise en in goede samenwerking met het ambulante, gezinsgerichte en locatie-gebonden jongerenwerk. Veel van de activiteiten dienen deze partijen – in onderlinge samenwerking – aan te bieden vanuit De Poort vanwege de aldaar beschikbare ruimtes en faciliteiten. Het uitgangspunt is dat de uitvoerende partijen toegang hebben tot De Poort en van die ruimtes en faciliteiten gebruik kunnen maken.
2.3.
Tussen de Gemeente en de Stichting heeft gedurende vele jaren een subsidierelatie bestaan, in welk kader de Stichting een van de vaste gebruikers van De Poort was. Bij besluit van 17 januari 2020 heeft de Gemeente - in het kader van voornoemde inkoopopdracht 2020-2023 - aan de Stichting subsidie verleend voor de duur van drie maanden onder voorbehoud van het budgetrecht van de gemeenteraad.
2.4.
Bij e-mailbericht van 30 maart 2020 heeft de voorzitter van de Stichting aan de Gemeente laten weten de opdracht terug te willen geven vanwege interne problemen. Deze wens van de Stichting is enige malen herhaald in gesprekscontacten met de gemeente sedertdien.
2.5.
Naar aanleiding hiervan heeft de Gemeente bij besluit van 20 mei 2020 de subsidie ten behoeve van de Stichting beëindigd per 15 juli 2020. Bij brief van 14 juli 2020 is dit besluit aangevuld in die zin dat daarbij is aangegeven dat de beëindiging van de subsidie niet eerder plaatsvindt dan 14 dagen na de beslissing op bezwaar.
2.6.
Op 1 oktober 2020 is er naar aanleiding van een door de Stichting ingediend bezwaarschrift tegen de intrekkingsbeschikking advies uitgebracht aan het College van Burgemeester en Wethouders door de Commissie van advies voor de bezwaarschriften. Daarin is geadviseerd de bezwaren van de Gemeente ongegrond te verklaren en het bestreden besluit te handhaven.
2.7.
Bij besluit van 7 december 2020 heeft het College van Burgemeester en Wethouders het bestreden besluit om de subsidie te staken gehandhaafd. Deze beslissing is onherroepelijk geworden bij gebreke van een tijdig daartegen ingediend rechtsmiddel. Hangende de afwikkeling van het bezwaarschrift zette de Stichting het gebruik van De Poort voort.
2.8.
In oktober 2020 is er bij de Stichting een nieuw bestuur aangetreden. Dit nieuwe bestuur heeft op 31 oktober 2020 een nieuw toekomstplan ingediend bij de Gemeente; het Toekomstplan JC De Poort 2020-2023. Dit toekomstplan hield tevens een verzoek in om – opnieuw – voor subsidie in aanmerking te komen.
2.9.
Bij besluit van 7 december 2020 heeft de Gemeente naar aanleiding van deze aanvraag besloten om de Stichting een kortdurende proefsubsidie te verlenen voor de duur van drie maanden, ingaande 1 januari 2021 en eindigend op 31 maart 2021. De subsidie wordt verleend voor de uitvoering van locatie-gebonden jongerenwerk in jongerencentrum De Poort conform de inkoopopdracht die het college van Burgemeester en Wethouders op 22 oktober 2019 had vastgesteld. Het besluit hield voorts in dat de Gemeente tijdens de proefperiode door een onafhankelijk adviseur onderzoek zal laten verrichten naar de realisatie van de aan de proefsubsidie verbonden voorwaarden zoals uitgeschreven in het besluit en dat op basis van dit advies een besluit voor de periode na 1 april zal worden genomen. Tegen dit besluit tot het verstrekken van een kortdurende proefsubsidie en de daaraan verbonden voorwaarden heeft de Stichting geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit vast staat.
2.10.
Op 29 maart 2021 heeft de Gemeente aan de Stichting medegedeeld dat de subsidie per 1 april 2021 afloopt en dat de Gemeente heeft besloten om per 1 april 2021 niet opnieuw subsidie te verlenen aan de Stichting. Op basis van de bevindingen van de onafhankelijke adviseur concludeert de Gemeente, zo schrijft zij in haar brief, dat de Stichting niet aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. De Stichting wordt aangezegd dat het gebruik van De Poort per 1 april 2021 zal dienen te eindigen en de Stichting wordt uitgenodigd om in overleg te treden ter bevordering van een soepele overdracht in het belang van het jongerenwerk in Noord.
2.11.
De aan de Stichting verleende subsidie is per 1 april 2021 beëindigd.
2.12.
Op 7 mei 2021 heeft de Gemeente opdracht gegeven voor een onafhankelijk toekomstgericht onderzoek om de toekomst en het vervolg van het jongerenwerk in De Poort te kunnen inrichten. De Gemeente heeft daartoe een kwartiermaker aangesteld. De kwartiermaker heeft op 16 juli 2021 een rapportage uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat de Stichting niet langer onderdeel van het integrale aanbod van jongerenwerk kan zijn.
2.13.
De Stichting heeft op 7 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de door haar als besluit aangemerkte brief van 29 maart 2021 van de Gemeente. De bezwaarschriftcommissie heeft op 7 juli 2021 geadviseerd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de brief van de Gemeente waarin de subsidie is beëindigd niet als een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht kan worden aangemerkt. Volgens de bezwaarschriftencommissie liep de tijdelijke proefsubsidie door tijdverloop af per 31 maart 2021, zodat van een besluit tot stopzetting van de subsidie geen sprake was, terwijl door de Stichting - vóór expiratie van de tijdelijke subsidie - ook geen nieuwe subsidieaanvraag voor de periode vanaf 1 april 2021 was gedaan. De door de Stichting als besluit aangemerkte brief van de Gemeente van 29 maart 2021 was - bij gebreke van een subsidieaanvraag - niet op rechtsgevolg gericht maar moet worden gezien als een ambtshalve gedane mededeling dat de Gemeente niet opnieuw subsidie verleent voor de periode na 1 april 2021.
2.14.
Hangende de behandeling van haar bezwaar heeft de Stichting een verzoek voorlopige voorziening ingediend bij de bestuursrechter van deze rechtbank. Op 23 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan en het verzoek van de Stichting tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen – onder meer - vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is en dat ook uit dien hoofde het treffen van een voorlopige voorziening niet geboden is.
2.15.
De Gemeente heeft op 27 juli 2021 het door de commissie voor de bezwaarschriften uitgebrachte advies overgenomen en het bezwaarschrift van de Stichting niet-ontvankelijk verklaard. Op diezelfde datum heeft de Gemeente besloten opvolging te geven aan de aanbevelingen die zijn gedaan door de kwartiermaker. De aanbevelingen zien op de gewenste rust en duidelijkheid die met spoed moeten volgen in De Poort, waardoor er in de visie van de kwartiermaker – en ook in de visie van de Gemeente – geen plaats is voor de Stichting. Concreet heeft de Gemeente aangegeven dat de sleuteloverdracht dient plaats te vinden op 16 augustus 2021.
2.16.
De Stichting heeft aan de herhaalde, in de loop der tijd door de Gemeente gedane verzoeken en sommaties om De Poort te verlaten en de sleutels ter beschikking te stellen, geen gehoor gegeven en heeft ook niet willen meewerken aan een vooropname van het pand, dit met het oog op de inventarisatie van de aldaar (nog) aanwezige zaken.
2.17.
Op 2 september 2021 heeft de Stichting een (pro forma) beroepschrift ingediend bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. De beroepsgronden zijn aangevuld op 24 september 2021.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert thans nog – nadat zij mondeling ter zitting haar eis heeft verminderd – dat de Stichting, bij vonnis en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte aan de Geerke 8 te (5235 HH) ’s-Hertogenbosch (De Poort) te ontruimen en te verlaten, voornoemde bedrijfsruimte bezemschoon op te leveren, onder afgifte van de sleutels aan de Gemeente binnen drie dagen na betekening van dit vonnis en de Stichting te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De Gemeente legt daaraan het volgende ten grondslag.
Het recht om gebruik te mogen maken van De Poort is onlosmakelijk verbonden met het op basis van een gemeentelijke subsidie uitvoeren van lokaal jongerenwerk in De Poort in opdracht van de Gemeente. Met ingang van 1 april 2021 is de subsidierelatie beëindigd en is daarmee ook de grondslag vervallen die de Stichting het recht gaf om in de Stichting lokaal jongerenwerk uit te voeren. Het voortgezet gebruik van De Poort is zonder recht of titel.
3.3.
De Stichting voert allereerst de volgende formele verweren:
3.3.1.
Deze zaak is niet geschikt om in kort geding te worden beslist.
3.3.2.
De Gemeente heeft geen dan wel onvoldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
3.4.
Voorts voert de Stichting de volgende inhoudelijke verweren:
3.4.1.
De Stichting stelt zich primair op het standpunt dat aan het gebruik van De Poort een niet-schriftelijke huurovereenkomst ten grondslag ligt.
3.4.2.
Subsidiair is het gebruik van De Poort volgens de Stichting gelegen in de tussen partijen gesloten beheerovereenkomst.
3.4.3.
Meer subsidiair is de grondslag voor het gebruik van De Poort gelegen in de subsidieverlening.
3.4.4.
Meest subsidiair is sprake van een bruikleenovereenkomst tussen de Gemeente en de Stichting ten behoeve van het gebruik van De Poort.
3.4.5.
Tot slot maakt de Gemeente misbruik van recht door tot ontruiming van de Stichting over te gaan.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formele verweren

4.1.
Deze zaak is niet geschikt voor beoordeling in kort geding volgens de Stichting, omdat partijen het oneens zijn over op welke titel het gebruik van De Poort is gebaseerd. Dientengevolge stelt de Stichting dat het slechts mogelijk is om na grondig onderzoek – waaronder het horen van getuigen en onderzoek in de wetsgeschiedenis – die titel te kunnen vaststellen en te kunnen oordelen of ontruiming van De Poort door de Stichting op korte termijn op zijn plaats is. Nu een dergelijk onderzoek slechts in een bodemprocedure kan worden uitgevoerd, is deze zaak volgens de Stichting niet geschikt voor beoordeling in kort geding.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak niet zodanig complex is dat deze zich niet leent voor een beoordeling in kort geding. De Gemeente voert aan dat de Stichting De Poort zonder recht of titel gebruikt en daar tegenover voert de Gemeente een aantal grondslagen aan die – in haar visie – een titel opleveren voor een (voortgezet) gebruiksrecht met betrekking tot De Poort. Zoals altijd zal de voorzieningenrechter in kort geding zich bij zijn beoordeling dienen te richten naar de vermoedelijke uitkomst van de zaak, zo deze aan een bodemrechter zou worden voorgelegd. In dit kort geding zal dus op basis van de stellingen en stukken die partijen naar voren hebben gebracht een inschatting moeten worden gemaakt hoe de bodemrechter de ontruimingsvordering van de Gemeente zal beoordelen. Daarnaast moet worden beoordeeld of er - in het geval met voldoende mate van zekerheid valt te verwachten dat die vordering in de bodemprocedure toewijsbaar is - aanleiding bestaat om op een dergelijk oordeel vooruit te lopen door de ontruiming bij wege van ordemaatregel toe te wijzen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de over en weer betrokken belangen. Indien deze prognose omtrent het oordeel van de bodemrechter voor de Gemeente ongunstig uitpakt dan zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening moeten weigeren. Het geven van een dergelijk (voorlopig) oordeel maakt de kern uit van het dagelijkse werk van de voorzieningenrechter. Niet valt in te zien, ook niet na kennisneming van hetgeen de Stichting dienaangaande heeft aangevoerd, waarom de onderhavige zaak ongeschikt zou zijn voor een dergelijke beoordeling. Dit verweer moet daarom worden verworpen.
4.3.
Voorts heeft de Stichting aangevoerd dat er een spoedeisend belang ontbreekt aan de vordering van de Gemeente. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het spoedeisend belang reeds volgt uit de aard van de zaak. De Gemeente stelt immers dat de Stichting door De Poort niet te ontruimen een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de Gemeente aangezien de Stichting zich niet kan beroepen op enige rechtsgrond die haar (voortgezet) gebruik van De Poort kan legitimeren. Daar komt nog bij dat de Gemeente heeft aangevoerd dat zij voor het locatie-gebonden jongerenwerk de opdracht heeft verleend aan twee andere partijen en dat zij voor een goede uitvoering van de opdracht over de ruimtes en faciliteiten van De Poort moeten kunnen beschikken, zonder daarbij rekening hoeven te houden met de Stichting als – niet langer bij de uitvoering van de opdracht van de gemeente betrokken – gebruiker van De Poort.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De Gemeente legt aan haar ontruimingsvordering ten grondslag dat de Stichting zonder recht of titel in De Poort verblijft. De Stichting voert daar tegenover een aantal verweren die hierna besproken zullen worden.
Huurovereenkomst
4.5.
Allereerst stelt de Stichting zich op het standpunt dat aan het gebruik van De Poort een niet schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst ten grondslag ligt. De Stichting verwijst hiervoor naar artikel 7:201 lid 1 BW waarin is bepaald dat de verhuurder zich verbindt aan de huurder om een zaak in gebruik te verstrekken en de huurder verbindt zich op zijn beurt tot een tegenprestatie. Daarbij acht de Stichting het van belang dat die tegenprestatie niet uit geld hoeft te bestaan.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt daarover dat de Stichting er met deze stelling ten onrechte aan voorbij gaat dat in het kenmerk dat de huurder het gebruik ontvangt voor een tegenprestatie, besloten ligt dat hij het gebruik te eigen behoeve ontvangt en niet ten behoeve van zijn contractspartij. De overeenkomst waarbij de ene partij een zaak ter beschikking krijgt om die ten behoeve van de wederpartij te gebruiken, kan niet als een huurovereenkomst worden gekwalificeerd. Ter adstructie kan verwezen worden naar de dienstwoning, waarbij het gebruik maken van een door de werkgever aangewezen woning direct, onlosmakelijk en functioneel verbonden is met de vervulling van de opgedragen werkzaamheden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het gebruik van De Poort direct voort uit de opdracht van de Gemeente tot (en het bekostigen van) de uitvoering van locatie-gebonden jongerenwerk in De Poort, zoals dit ook in de laatste subsidiebeschikking van de Gemeente van 7 december 2020 is geformuleerd:
“(…) De subsidie wordt verleend voor de uitvoering van het locatie-gebonden jongerenwerk in jongerencentrum De Poort (…)” [1] . . Het betreft derhalve geen gebruik door de Stichting van De Poort te eigen behoeve, maar gebruik dat direct, onlosmakelijk en functioneel verband houdt met de uitvoering van de opgedragen (en gesubsidieerde) werkzaamheden op het gebied van locatie-gebonden jongerenwerk.
4.7.
Het vorenstaande leidt voorshands tot het oordeel dat reeds om deze reden van een huurovereenkomst geen sprake is (geweest) en dat een dergelijke overeenkomst dus niet als grondslag van het voortgezet gebruik van De Poort door de Stichting kan gelden.
4.8.
Gelet hierop kunnen de stellingen van de Stichting die zien op ontruimingsbescherming, opzegmodaliteiten en opzegtermijnen, onbesproken blijven.
Beheerovereenkomst
4.9.
Voorts stelt de Stichting zich op het standpunt dat de grondslag voor haar verblijf in De Poort in een tussen partijen gesloten beheerovereenkomst gelegen is. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat die door de Stichting gestelde overeenkomst geen grondslag biedt voor enig gebruiksrecht, reeds nu de Gemeente zulks gemotiveerd heeft tegengesproken en de door de Stichting overgelegde beheerovereenkomst slechts een concept betreft. Ten aanzien van dat concept is - bij gebreke van een door alle betrokken partijen ondertekend exemplaar - niet aannemelijk geworden dat deze tussen partijen heeft gegolden nu de conceptovereenkomst met zoveel woorden bepaalt dat
“de geldigheid van de overeenkomst van kracht [is] als alle voornoemde partijen de beheerovereenkomst hebben getekend”.
Subsidieverlening
4.10.
De Gemeente onderschrijft de (meer subsidiaire) stelling van de Stichting dat het gebruik van De Poort moet worden geplaatst in het kader van het door de Gemeente gesubsidieerde locatie-gebonden jongerenwerk in De Poort. Ook delen partijen de visie dat wanneer de subsidierelatie is geëindigd daarmee ook deze grondslag voor het (voortgezet) gebruik van De Poort komt te vervallen. De Gemeente is van mening dat de subsidierelatie met de Stichting ten behoeve van het locatie-gebonden jongerenwerk in De Poort is geëindigd per 31 maart 2021 en dat daarmee tevens de basis voor het voortgezet gebruik van De Poort is weggevallen.
4.11.
De Stichting stelt zich, anders dan de Gemeente, evenwel op het standpunt dat de subsidierelatie tussen haar en de Gemeente nog niet is geëindigd (en dus onverminderd grondslag vormt voor het voortgezet gebruik van De Poort). De Stichting wijst er op dat door haar een subsidieaanvraag is gedaan op 21 oktober 2020, welke aanvraag betrekking had op de periode 2020-2023 en dat die subsidieaanvraag, voor zover betrekking hebbend op de periode na 31 maart 2021, nog altijd open staat. De Gemeente heeft volgens de Stichting op 29 maart 2021 beslist dat die aanvraag (dus over de periode na 31 maart 2021) wordt afgewezen. Dat besluit is nog niet onherroepelijk, want ligt sedert 2 september 2021 ter beoordeling voor bij de bestuursrechter. De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift zal geen stand houden en na vernietiging van dat besluit zal de Gemeente opnieuw een (inhoudelijke) beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift. Totdat die procedure is afgerond, is van een geëindigde subsidierelatie nog geen sprake volgens de Stichting.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stelling van de Stichting dat de brief van de Gemeente van 29 maart 2021 moet worden gezien als een besluit houdende afwijzing van een nog openstaande subsidieaanvraag van 21 oktober 2020 ter verkrijging van subsidie vanaf april 2021 voorshands geen hout snijdt.
De Stichting gaat er aan voorbij dat de Gemeente met het besluit van 7 december 2020 op die aanvraag van de Stichting heeft beslist door die aanvraag slechts beperkt te honoreren middels een proefsubsidie voor slechts drie maanden, derhalve tot 31 maart 2021. Aangenomen moet worden, zulks bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel in de subsidiebeschikking zelf, dat de Gemeente met deze beperkte honorering van de subsidieaanvraag daarmee het meerdere (betrekking hebbend op de periode daarna) heeft afgewezen. Nu de Stichting heeft berust in deze subsidiebeschikking van 7 december 2021 is deze onherroepelijk en dient van de juistheid ervan te worden uitgegaan.
Bruikleenovereenkomst
4.13.
Ook als zou worden aangenomen dat het gebruik van De Poort moet worden gekwalificeerd als een bruikleenovereenkomst, staat vast dat deze overeenkomst van rechtswege is geëindigd door tijdsverloop gelijktijdig met het aflopen van de (tijdelijke) proefsubsidie per 31 maart 2021. Het gebruiksrecht was – gelet op de tijdelijke subsidiebeschikking – immers van tijdelijke aard.
4.14.
Voor zover krachtens de voorheen (tot 15 juli 2020) tussen partijen geldende subsidierelatie een bruikleenovereenkomst zou hebben bestaan, is die relatie naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval rechtsgeldig geëindigd, gelijktijdig met die (eerdere) subsidierelatie, zoals de Gemeente dat ook heeft bevestigd in haar brief van 30 maart 2020 [2] .
Slotconclusie
4.15.
In het kader van dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat thans nog sprake is van een juridische grondslag die het voortgezet gebruik van De Poort door de Stichting legitimeert en welk gebruik de Gemeente zou moeten respecteren. Bij gebreke van een dergelijke grondslag heeft de Gemeente, als eigenaar van De Poort, het recht om de Stichting dit (voortgezet) gebruik te ontzeggen en kan zij vorderen dat de Stichting, nu zij kennelijk niet bereid is om De Poort vrijwillig te ontruimen, tot ontruiming van De Poort wordt veroordeeld. Het voortgezet gebruik door de Stichting maakt inbreuk op het eigendomsrecht van de Gemeente en laatstgenoemde hoeft daarin niet te berusten. Dat betekent dat de ontruimingsvordering van de Gemeente in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt.
4.16.
Dit laatste zou alleen anders zijn als de Gemeente door gebruik te maken van haar ontruimingsbevoegdheid misbruik zou maken van die bevoegdheid, als bedoeld in artikel 3:13 BW. Daarvan zou sprake kunnen zijn als de Gemeente, mede gelet op de belangen aan de zijde van de Stichting die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Voor zover de stellingen van de Stichting ertoe strekken inzichtelijk te maken dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
4.17.
Vooropgesteld wordt dat veel bezwaren die door de Stichting op dit punt zijn aangevoerd zien op de politiek-bestuurlijke afweging die door de Gemeente in deze zaak zijn gemaakt. Een juridische beoordeling van de afweging die de Gemeente op bestuurlijk niveau heeft gemaakt, leent zich naar zijn aard niet goed voor beoordeling in een civiel kort geding. De toetsing daarvan dient primair plaats te vinden in de vergaderzaal van de Raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
De Stichting is omtrent haar motieven op dit vlak transparant geweest tijdens de mondelinge behandeling: zij onderkende dat ook bij een geslaagde rechtsgang tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaarschrift tegen de brief van de Gemeente van 29 maart 2021 (en een als gevolg daarvan te verwachten inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren tegen de niet-voortgezette subsidie vanaf 1 april 2021) zij weinig kans maakt bij het huidige college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente om (in dat geval) alsnog subsidie te verkrijgen. Een eventuele rechtsgang tegen een afwijzing wordt ook door de Stichting als weinig kansrijk ingeschat. De Stichting tracht ontruiming (voorlopig) af te wenden in de hoop dat na de gemeenteraadverkiezingen van maart 2022 een nieuw bestuurscollege wordt gevormd dat haar gunstiger gezind zal zijn. Dit leidt vooralsnog tot de conclusie dat een hervatting van de subsidierelatie tussen de Gemeente en de Stichting op de korte termijn niet te verwachten is.
4.18.
Aldus zou het belang van de Stichting bij afwijzing van de ontruimingsvordering dus daarin zijn gelegen dat zij de kans krijgt om na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 de – naar zij veronderstelt – alsdan nog lopende subsidieaanvraag van 21 oktober 2021 te laten beoordelen door een nieuw samengesteld bestuurscollege, in de hoop dat dit nieuwe bestuurscollege – anders dan het huidige college – deze aanvraag dan wel zal willen honoreren. Gelet op het uitermate speculatieve karakter van dit belang van de Stichting bij het voortgezet gebruik van De Poort (waarvan de vervulling overigens niet alleen afhankelijk is van de afloop van de verkiezingen en de daarop volgende collegebesprekingen, maar ook van het verloop en de afloop van de door de Stichting aanhangig gemaakte beroepsprocedure) kan niet gezegd worden dat de Gemeente zich in redelijkheid dient te onthouden van de uitoefening van haar bevoegdheid als eigenaar van De Poort vanwege de onevenredigheid tussen haar belang bij die uitoefening en het speculatieve belang van de Stichting dat daardoor wordt geschaad.
Hierbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking het feit dat de Gemeente onverminderd verantwoordelijk is voor een adequate en passend geachte invulling van het locatie-gebonden jongerenwerk in De Poort door de partijen die zij daarvoor heeft aangezocht, die er op hun beurt op rekenen dat hen daartoe De Poort ter beschikking zal worden gesteld. De ontruiming van De Poort door de Stichting is daarvoor onontbeerlijk nu zij niet langer een partij is die op kosten van de Gemeente belast is met de uitvoering van locatie-gebonden jongerenwerk in De Poort.
4.19.
Gelet op het voorgaande maakt de Gemeente met de voorgenomen ontruiming van De Poort geen misbruik van haar bevoegdheid als eigenaar, terwijl een afweging van de betrokken belangen, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.18 is overwogen, ten gunste van de Gemeente uitvalt.
4.20.
Alles wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de ontruimingsvordering van de Gemeente zal worden toegewezen, zij het dat de voorzieningenrechter de termijn van ontruiming zal bepalen op 14 dagen, gerekend vanaf de datum van betekening van dit vonnis.
Proceskosten
4.21.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
  • dagvaarding: € 125,09
  • griffierecht: € 667,00
  • salaris advocaat:
Totaal € 1.808,09

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de Stichting tot het verlaten en ontruimen van de bedrijfsruimte aan de Geerke 8 te (5235 HH) ’s-Hertogenbosch, voornoemde bedrijfsruimte bezemschoon op te leveren, onder afgifte van de sleutels aan de Gemeente binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.808,09,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.

Voetnoten

1.Productie 4 van de Gemeente
2.Productie 21 van de Gemeente