ECLI:NL:RBOBR:2021:5514

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
WR 21/023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens onwelgevallige beslissingen in eerdere procedures

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juli 2021 een verzoek tot wraking van mr. M.H. Dworakowski-Kelders afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij eerdere procedures, stelde dat de rechter in die zaken de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2021 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl de gewraakte rechter niet aanwezig was. Verzoeker baseerde zijn wrakingsverzoek op onwelgevallige beslissingen van de rechter in eerdere procedures, waarbij hij stelde dat de rechter niet had begrepen waarom er zoveel WOB-verzoeken waren en dat de vonnissen een selectieve weergave waren van de feiten. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven niet te berusten in de wraking.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Het uitgangspunt is dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen relevante feiten had aangedragen die de schijn van partijdigheid konden onderbouwen. De eerdere beslissingen van de rechter, die in het nadeel van verzoeker waren, waren op zichzelf onvoldoende om partijdigheid aan te nemen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 21/023
Beslissing van 29 juli 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van:
mr. M.H. Dworakowski-Kelders,
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met nummer SHE 20/2723,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2021, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 22 juni 2021 met als bijlage de door hem ter zitting voorgelezen verklaring;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 7 juli 2021.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van deze wrakingskamer van 15 juli 2021. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen en heeft hij zijn standpunt nader toegelicht. De rechter is wegens zittingsverplichtingen niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SHE 20/2723 tussen verzoeker en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Verzoeker heeft, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en zijn toelichting bij de mondelinge behandeling, aan zijn verzoek (onder meer en zakelijk weergegeven) ten grondslag gelegd dat de rechter in eerdere procedures van verzoeker als rechter is opgetreden en dat zij in die procedures de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. In het bijzonder is door verzoeker erop gewezen dat de rechter in die procedures niet heeft begrepen of niet willen begrijpen waarom de hoeveelheid WOB-verzoeken tot de genoemde aantallen hebben geleid, dat de formulering van de vonnissen een selectieve weergave is geweest van wat op zitting aan de orde is geweest en dat de tegenpartij ten onrechte in het gelijk is gesteld. Daarbij heeft verzoeker nog gewezen op het vriendelijk kijken en het stellen van vragen door de rechter om hem op het verkeerde been te zetten en haar volgens hem beperkte woordenschat. Deze omstandigheden maken dat er in de onderhavige zaak sprake is van schijn van partijdigheid volgens verzoeker.
De rechter heeft op de in haar schriftelijke reactie genoemde gronden aangevoerd niet te berusten in de wraking. Die reactie zal – voor zover nodig – hierna worden besproken.

3.De beoordeling

De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter ten opzichte van een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij/zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker de gestelde vooringenomenheid van de rechter in feite uitsluitend baseert op voor verzoeker onwelgevallige beslissingen van deze rechter in eerdere procedures van verzoeker. Voor een beoordeling van de juistheid van die uitspraken dient het middel van hoger beroep. Vaststaat dat dit middel door verzoeker ook is ingezet en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraken van de rechter in die procedures heeft bevestigd.
De wrakingskamer constateert dat verzoeker aan het verzoek tot wraking van de rechter in de onderhavige zaak geen relevante feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Zijn gronden zien uitsluitend op de eerdere door de rechter behandelde zaken.
Bij de mondelinge behandeling van het verzoek heeft verzoeker nog aangevoerd dat de rechter op de zitting zich goed wist te herinneren dat de eerdere procedures van verzoeker in 2016 speelden, terwijl verzoeker zich dat jaartal niet zo snel kon herinneren. Voor zover verzoeker daarmee een grond voor het wrakingsverzoek aanvoert, overweegt de wrakingskamer dat de wet voorschrijft dat alle omstandigheden voor het wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere grond was hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend. Deze later aangevoerde gronden worden daarom niet in de beoordeling betrokken.
De wrakingskamer overweegt dat de omstandigheid dat een rechter eerder als rechter is opgetreden in procedures van verzoeker en in het nadeel van verzoeker heeft beslist, op zichzelf onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken. Bij de beoordeling of sprake is van deze bijkomende omstandigheden, heeft de wrakingskamer acht geslagen op de inhoud van het in de hoofdzaak opgemaakte proces-verbaal van de zitting. Daaruit volgt alleen dat verzoeker de rechter heeft gevraagd of zij dezelfde rechter is geweest van een eerder door verzoeker kennelijk ingesteld beroep. De rechter heeft hierop geantwoord, zoals in het proces-verbaal van de zitting is aangetekend, waarna verzoeker de rechter heeft gewraakt. Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van enige vooringenomenheid van de gewraakte rechter in de zaak die nu aan de orde is.
De wrakingskamer komt aldus tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De wrakingskamer
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. J.M.J. Godrie, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. J. Iding, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
de griffier: de voorzitter:
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.