ECLI:NL:RBOBR:2021:5486

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
WR 21/025
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek niet-ontvankelijk wegens te late indiening

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2021 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verzoeker, die in Duitsland woont, had op 24 januari 2021 een verzoek ingediend tot het verrichten van onderzoekshandelingen, welke door de rechter-commissaris op 22 februari 2021 werd afgewezen. Vervolgens diende de verzoeker op 8 juni 2021 een wrakingsverzoek in, waarin hij stelde dat de rechter partijdig was. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden gedaan zodra de omstandigheden zich voordoen die aanleiding geven tot wraking. De verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop van meer dan 15 weken tussen de beschikking van 22 februari 2021 en de indiening van het wrakingsverzoek. Bovendien was de rechter na de beschikking niet meer betrokken bij de behandeling van de zaak, waardoor de verzoeker geen belang meer had bij het wrakingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat de onvrede van de verzoeker over de beslissing van de rechter geen grond kan vormen voor wraking, aangezien een rechterlijke beslissing nooit kan leiden tot een wrakingsverzoek. De rechtbank verklaarde de verzoeker daarom niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/025
Beslissing van 28 juli 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 512 van het
Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker]te [woonplaats] (Duitsland)
hierna te noemen: verzoeker.
strekkende tot de wraking van
mr. H.A. van Gameren,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 02/137713-20.
Verzoeker heeft op 24 januari 2021 ingevolge artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering een verzoek ingediend tot het verrichten van onderzoekshandelingen. Bij beschikking van 22 februari 2021 heeft de rechter (als rechter-commissaris) dit verzoek afgewezen.
Bij een e-mail van 8 juni 2021 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend en gesteld dat de rechter partijdig is. Verzoeker heeft op 9 juli een nadere e-mail gestuurd.

2.De beoordeling

2.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.2
Het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan (artikel 513 lid 1 Sv).
Verzoeker heeft bij e-mail van 8 juni 2021 de rechter heeft gewraakt naar aanleiding van de beschikking van 22 februari 2021.
2.3
De rechtbank oordeelt dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is en dat zij daarom niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Bij dat oordeel gebruikt de rechtbank de volgende overwegingen.
2.3.1
Voor het tijdsverloop van ruim 15 weken tussen de beschikking van 22 februari 2021 en de indiening van het wrakingsverzoek op 8 juni 2021 heeft verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. Omdat de door verzoeker in zijn e-mails gestelde omstandigheden aanleiding gaven om te veronderstellen dat hij het niet eens is met de procedurele afhandeling van een bezwaarschrift en de strafzaak, heeft de klachtencoördinator van de rechtbank contact met hem gezocht. In de daarop gevolgde telefonische reactie heeft verzoeker evenmin een verklaring gegeven voor het tijdsverloop. Het verzoek is daarom te laat ingediend.
2.3.2
De rechter heeft de beschikking genomen op 22 februari 2021 en is daarna niet meer betrokken geweest bij de behandeling van de zaak. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij het door hem ingediende wrakingsverzoek.
2.3.3
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 28 juli 2021 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. C.T.C. Wijsman, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 515 lid 5 Rv)