Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
geenvoorziening open (artikel 515 lid 5 Rv)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2021 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verzoeker, die in Duitsland woont, had op 24 januari 2021 een verzoek ingediend tot het verrichten van onderzoekshandelingen, welke door de rechter-commissaris op 22 februari 2021 werd afgewezen. Vervolgens diende de verzoeker op 8 juni 2021 een wrakingsverzoek in, waarin hij stelde dat de rechter partijdig was. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden gedaan zodra de omstandigheden zich voordoen die aanleiding geven tot wraking. De verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop van meer dan 15 weken tussen de beschikking van 22 februari 2021 en de indiening van het wrakingsverzoek. Bovendien was de rechter na de beschikking niet meer betrokken bij de behandeling van de zaak, waardoor de verzoeker geen belang meer had bij het wrakingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat de onvrede van de verzoeker over de beslissing van de rechter geen grond kan vormen voor wraking, aangezien een rechterlijke beslissing nooit kan leiden tot een wrakingsverzoek. De rechtbank verklaarde de verzoeker daarom niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.