ECLI:NL:RBOBR:2021:547

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
20/12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming op grond van Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister voor Medische Zorg over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019. Eiseres, geboren op 27 augustus 2000, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, stellende dat zij in de referentieperiode van 2005 tot en met 2012 besmet was met Q-koorts en gediagnosticeerd met het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS). De minister had de aanvraag afgewezen, omdat de overgelegde gegevens niet voldoende waren om te concluderen dat eiseres aan de voorwaarden voldeed. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister handhaafde het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld door de Medische Commissie Q-koortsregeling in te schakelen voor een inhoudelijke beoordeling van de medische gegevens. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiseres in de referentieperiode besmet is geraakt met Q-koorts. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor voldoende bewijs bij aanvragen voor tegemoetkomingen en de rol van medische deskundigen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/12

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , in [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: [naam] en [naam] ),
en

de minister voor Medische Zorg, de minister

(gemachtigde: mr. E. van Brandwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2019 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019 (de Beleidsregel) afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2019 (het bestreden besluit) heeft de minister het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 2 januari 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 13 januari 2020 meegedeeld dat zij van plan is om de zaak te behandelen op de zitting van 13 mei 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus is die zitting niet doorgegaan.
De minister heeft op 14 april 2020 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de minister bij brief van 8 juni 2020 een aantal vragen gesteld en de minister verzocht nog een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te verstrekken.
Eiseres heeft op 10 juni 2020 nadere stukken ingediend.
De minister heeft bij brief van 23 juni 2020 de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord en de door de rechtbank gevraagde stukken verstrekt.
De minister heeft bij brief van 16 juli 2020 gereageerd op de nadere stukken die eiseres op 10 juni 2020 heeft ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 november 2020. Eiseres is naar de zitting gekomen, bijgestaan door haar gemachtigden, haar ouders. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Regelgeving
1. De relevante regels, zoals die golden ten tijde van het bestreden besluit, zijn opgenomen in een bijlage die deel uit maakt van deze uitspraak.
De procedure tot nu toe
Aanvraag
2. Eiseres is geboren op 27 augustus 2000. Zij heeft een aanvraag gedaan voor een Qkoortstegemoetkoming op grond van de Beleidsregel. Eiseres heeft in haar aanvraag vermeld dat zij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 is besmet met Q-koorts en is gediagnosticeerd met het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS).
Primaire besluit
3. De minister heeft drs. R.F. Bos, de kinderarts van eiseres, gevraagd of zij die diagnose kan bevestigen. In antwoord hierop heeft Bos op 29 oktober 2018 op een formulier vermeld dat zij niet beschikt over voldoende informatie om de diagnose te bevestigen en hierover twijfelt. In aanvulling hierop heeft Bos op het formulier vermeld:
“Serologie is bevestigend in 2016, hiermee kan ik de periode niet herleiden, serologie past bij infectie in verleden”. Vervolgens heeft de minister de aanvraag voor advies voorgelegd aan de Medische Commissie Q-koortsregeling (hierna: de MC). De MC heeft op 21 februari 2019 geoordeeld dat de verklaring van eiseres dat zij QVS heeft niet juist is. Volgens de MC zijn er voldoende aanwijzingen voor een doorgemaakte Q-koorts in het verleden. Maar er zijn onvoldoende aanwijzingen voor QVS, QVS gelijkend ziektebeeld of chronische Q-koorts. De chronische vermoeidheid van eiseres is volgens de MC pas ontstaan in 2015 terwijl serologisch doorgemaakte Q-koorts in 2016 werd aangetoond. Dit beloop maakt QVS of QVS gelijkend ziektebeeld volgens de MC minder waarschijnlijk. De minister heeft daarom de aanvraag van eiseres afgewezen.
Bezwaar
4. Eiseres was het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en heeft daartegen bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft eiseres de volgende stukken ingediend:
  • een brief van Bos aan eiseres van 21 maart 2019;
  • een op 22 maart 2019 opgemaakt verslag van een gesprek dat eiseres heeft gehad met dr. A. Olde Loohuis, medisch adviseur van de Stichting Q-support;
  • een medische verklaring van 29 maart 2019 van kinderrevalidatiearts J. van den Broek d’Obrenan van revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht.
Bos heeft in haar brief van 21 maart 2019 uitgelegd dat zij in 2016 wel de diagnose QVS heeft durven stellen, maar dat zij op basis van de serologie niet hard kan maken dat het ook in de periode waar de vergoeding van de Staat (de tegemoetkoming) op ziet, is ontstaan of mogelijk in een periode daarna. Olde Loohuis heeft in zijn verslag vermeld dat hij met de kennis van nu over Qkoorts bij kinderen, aan eiseres een QVS gelijkend ziektebeeld zou willen toeschrijven. De periode van besmetting is volgens hem logisch en meest statistisch tussen 2008 en 2012 geweest. Hij heeft ook vermeld dat hij de overweging van Bos snapt en dat zij zorgvuldig aangeeft dat zij niet duidelijk de tijd kan bepalen. Eiseres heeft in 2009 een periode van ziek zijn, koorts, hoofdpijn, keelpijn en opgezette klieren gehad. Olde Loohuis acht het niet onmogelijk dat eiseres in 2009 besmet is geraakt met Q-koorts en dat zij als gevolg daarvan een QVS gelijkend ziektebeeld heeft. Van den Broek d’Obrenan heeft aangegeven dat eiseres bekend is met “QVS, chronische vermoeidheid en pijn na Q-koorts, september 2016”. In aanvulling hierop heeft eiseres tijdens een ambtelijke hoorzitting op 7 juni 2019 gezegd dat zij in 2009 is gediagnosticeerd met de ziekte van Pfeiffer (niet was aangetoond dat het acute Pfeiffer was, maar het zat in haar bloed) en dat zij in 2011 een flinke longinfectie heeft gehad. Eiseres heeft aangegeven dat de ziekte van Pfeiffer en/of de longinfectie Q-koorts kan zijn geweest. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres nog de volgende stukken ingediend:
  • een uitdraai van bezoeken van eiseres aan de huisarts;
  • een verslag van de polikliniek van het Wilhelmina Kinderziekenhuis van 14 december 2017;
  • verschillende verslagen van revalidatiecentrum De Hoogstraat;
  • een brief van eiseres aan de Kinderombudsman uit april 2017.
Nader advies van de MC
5. De MC heeft gekeken naar de door eiseres in bezwaar ingediende stukken en wat zij tijdens de hoorzitting heeft gezegd. Vervolgens heeft de MC op 19 november 2019 een nader advies uitgebracht. De MC vindt dat geconcludeerd kan worden dat bij eiseres wel sprake is van een QVS gelijkend ziektebeeld. De MC vindt dat de informatie van Bos, Van den Broek d’Obrenan en Olde Loohuis in die richting wijzen. De MC volgt eiseres echter niet in haar stelling dat de besmetting met Q-koorts in 2009 of 2010/2011 moet hebben plaatsgevonden. De MC vindt daarbij van belang dat er geen serologie is die daar op wijst. Uit de informatie van eiseres zelf komt naar voren dat er in 2015 sprake is geweest van een begin van de klachten en ervaren beperkingen. Toen zijn de onderzoeken begonnen en is interventie ingezet. De vermoeidheidsklachten die in 2009 worden gemeld, moeten volgens de MC aan andere ziekteoorzaken toegeschreven worden, hoewel het serologisch bewijs daarvoor ook niet erg sterk is. Daarna volgen perioden met hoesten, maar zonder koorts. Het is niet aannemelijk dat er dan een besmetting met Q-koorts is. Volgens de MC kan om deze redenen niet worden aangenomen dat eiseres in de referentieperiode (2005-2012) een Qkoorts besmetting heeft opgelopen. Aangenomen moet worden dat dit op een veel later moment (2015/2016) en ver buiten de referentieperiode is geweest en toen heeft geleid tot een QVS gelijkend ziektebeeld, aldus de MC.
Het bestreden besluit
6. Op basis van dit nader advies heeft de minister geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming. Daarom heeft de minister bij het bestreden besluit de afwijzing gehandhaafd. Het bezwaar van eiseres is dus ongegrond verklaard.

De beroepsgronden van eiseres en het oordeel van de rechtbank

Moment van besmetting met Q-koorts
7. Eiseres vindt dat zij wel aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming voldoet. Eiseres vindt dat zij heeft aangetoond dat zij in de referentieperiode (2005-2012) is besmet met Qkoorts. Zij heeft in de periode 2009, 2010 en 2011 meerdere keren griepachtige verschijnselen en longinfecties gehad, maar haar huisarts heeft in die periode niet gedacht aan Q-koorts. Daar is zij nu de dupe van. Volgens eiseres zijn destijds, in de periode 2005-2012, onjuiste diagnoses gesteld. Het RIVM geeft ook aan dat er bij kinderen niet meteen aan Q-koorts werd gedacht op het moment dat er wel klachten waren die bij Q-koorts horen. Ook blijkt uit onderzoek dat een Q-koortsinfectie bij kinderen vaker asymptomatisch verloopt en dat een acute infectie niet altijd gediagnosticeerd wordt. Ook vindt eiseres de conclusie van de MC dat zij ver buiten de referentieperiode besmet moet zijn helemaal niet zo aannemelijk, omdat er in de periode tussen 2012-2015 geen Q-koorts gerelateerde klachten in haar medisch dossier te vinden zijn. Eiseres heeft op 10 juni 2020 de volgende stukken ingediend om haar stellingen verder te onderbouwen:
  • een e-mailwisseling in de periode 16 februari 2020 – 10 maart 2020 tussen eiseres en prof. dr. Esther de Vries, hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg (Tranzo, het wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn van de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences).
  • het wetenschappelijke artikel
8. Eiseres en de minister zijn het erover eens dat eiseres voldoet aan de voorwaarde dat zij vóór 1 oktober 2018 is gediagnosticeerd met een op QVS gelijkend ziektebeeld. In deze zaak is de vraag aan de orde of eiseres voldoet aan de andere voorwaarde, namelijk of haar op QVS gelijkend ziektebeeld het gevolg is van een besmetting met Q-koorts in de referentieperiode 2005-2012. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan eiseres om voldoende gegevens in te brengen waarmee kan worden vastgesteld dat ook aan die voorwaarde is voldaan.
9. De minister heeft voor de inhoudelijke, medische beoordeling van de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de referentieperiode is besmet met Q-koorts de MC ingeschakeld, die bestaat uit medisch deskundigen. De MC heeft zich, zoals hiervoor uiteen is gezet, gebogen over de door eiseres overgelegde medische gegevens. Bovendien heeft de MC de artsen die eiseres hebben behandeld, geraadpleegd. De minister heeft op die manier zorgvuldig gekeken naar het bezwaar van eiseres. De minister is naar aanleiding van het nader advies van de MC tot de conclusie gekomen dat met de door eiseres ingebrachte gegevens niet kan worden vastgesteld dat zij in de referentieperiode is besmet. De rechtbank is dit met de minister eens en zal hieronder uitleggen waarom.
10. Bos, de kinderarts van eiseres, kan niet zeggen wanneer eiseres is besmet met Q-koorts. Olde Loohuis is het op zich eens met Bos, maar zegt dat het niet onmogelijk is dat op basis van de kennis van nu eiseres in 2009 of 2010/2011, dus in de referentieperiode, is besmet met Q-koorts. De verklaring van Olde Loohuis dat het niet onmogelijk is dat eiseres in die periode besmet is, is niet voldoende om vast te stellen dat de besmetting dus daadwerkelijk in de referentieperiode heeft plaatsgevonden. Daarvoor is meer nodig dan dat het niet onmogelijk is dat de besmetting toen is geweest. Ook de verklaring van Olde Loohuis dat bij kinderen destijds vaak niet aan Q-koorts werd gedacht en dat het verloop van Q-koorts bij kinderen anders kan zijn dan bij volwassenen, is onvoldoende om vast te stellen dat eiseres in de referentieperiode is besmet. Dat het RIVM die verklaringen van Olde Loohuis bevestigt, maakt dat niet anders. Het gaat hierbij om het verloop bij kinderen in algemene zin en dit zegt onvoldoende over het concrete moment van besmetting bij eiseres. De verklaring van revalidatiearts Van den Broek d’Obrenan levert ook niet het door eiseres benodigde bewijs, omdat hij in zijn verklaring niet zegt wanneer eiseres is besmet met Qkoorts.
11. Ook met de in beroep ingebrachte stukken kan niet worden vastgesteld dat eiseres in de referentieperiode is besmet met Q-koorts. De Vries heeft met toestemming van eiseres het medisch dossier van eiseres bestudeerd en ook zij schrijft dat niet kan worden bewezen dat eiseres in de referentieperiode Q-koorts heeft opgelopen, omdat er toen geen bloed is geprikt om dat te onderzoeken. Het wetenschappelijke artikel gaat in op het verloop van Qkoorts bij kinderen in algemene zin en dat het mogelijk is dat destijds veel gevallen asymptomatisch zijn verlopen en onopgemerkt zijn gebleven. Hoewel het mogelijk is dat dit bij eiseres ook het geval is geweest, kan dat op basis van de ingebrachte gegevens niet worden vastgesteld.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het gelijkheidsbeginsel
12. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de minister in een andere zaak van een andere jonge vrouw wel een tegemoetkoming heeft toegekend. Om dit betoog te onderbouwen, heeft eiseres de (medische) stukken ingebracht die die jonge vrouw destijds bij haar aanvraag heeft ingediend. Eiseres vindt dat hiermee wordt aangetoond dat de minister aanvragen om een tegemoetkoming ongelijk en willekeurig beoordeelt.
13. De rechtbank constateert dat in de positieve beschikking van de andere jonge vrouw is vermeld dat de minister vaststelt dat zij aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming voldoet op grond van haar aanvraag en de bevestiging van haar verklaring van de diagnose. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat de aanvraag van die andere jonge vrouw niet aan de MC is voorgelegd. De minister heeft toegelicht dat naar aanleiding van een aanvraag om tegemoetkoming aan de behandelend arts wordt gevraagd om een formulier in te vullen. De arts kan op dat formulier aangeven of de verklaring van de aanvrager dat hij of zij als gevolg van een Q-koortsbesmetting in de referentieperiode is gediagnosticeerd met chronische Qkoorts, QVS of een op QVS gelijkend ziektebeeld juist is, niet juist is of dat de behandelend arts over onvoldoende informatie beschikt om die verklaring te bevestigen. Alleen in de gevallen waarin de behandelend arts heeft aangegeven over onvoldoende informatie te beschikken om de verklaring van de aanvrager te bevestigen, wordt een aanvraag aan de MC voorgelegd. De rechtbank gaat er op basis van die toelichting van uit dat de behandelend arts van de andere jonge vrouw dus wél haar verklaring in de aanvraag heeft kunnen bevestigen, terwijl de behandelend arts van eiseres heeft verklaard dat niet te kunnen. Alleen al daarom vindt de rechtbank dat de zaak van de andere jonge vrouw en de zaak van eiseres niet vergelijkbaar zijn. Daarom kan ook niet worden gezegd dat de minister gelijke aanvragen ongelijk en willekeurig beoordeelt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank heeft uit het verhaal van eiseres op de zitting goed begrepen dat zij elke dag leeft met de gevolgen van de Q-koortsbesmetting. De impact op eiseres en haar ouders is groot. Ook begrijpt de rechtbank dat een vergoeding voor eiseres en haar ouders een erkenning betekent van haar klachten en aandoening. Eiseres heeft dat heel helder naar voren gebracht. Toch kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat de minister de aanvraag had moeten toewijzen, omdat eiseres niet voldoet aan alle voorwaarden van de Beleidsregel. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzitter, en
mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. M. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 12 februari 2021.
griffier mr. M. de Vries.
Omdat de voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen, is de uitspraak ondertekend door mr. M. de Vries.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Beleidsregel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 juli 2019, kenmerk 1516264-189438-PG, over regels voor de verstrekking van een tegemoetkoming in verband met de grote gevolgen van de Q-koortsuitbraak (Beleidsregel tegemoetkoming Q-koorts 2019)

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Q-koortspatiënt: een nog in leven zijnde natuurlijke persoon die in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012 in Nederland is besmet met Q­ koorts;
chronische Q-koorts: aandoening met langdurige ernstige klachten als gevolg van een acute Q-koortsinfectie, die blijkens bloedonderzoek heeft geleid tot een chronische infectie;
Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS): aandoening met ten minste zes maanden voortdurende klachten van ernstige vermoeidheid als gevolg van een acute Q­ koortsinfectie die niet tot chronische Q-koorts heeft geleid, en niet door andere oorzaken te verklaren zijn;
QVS gelijkend ziektebeeld: op QVS gelijkend ziektebeeld met ten minste zes maanden durende klachten van ernstige vermoeidheid als gevolg van een acute Q-koortsinfectie die niet tot chronische Q-koorts heeft geleid, die niet afdoende door andere oorzaken te verklaren zijn;
Minister: Minister voor Medische Zorg;
tegemoetkoming: een eenmalige financiële bijdrage als gebaar ter erkenning van de grote gevolgen van de Q-koortsuitbraak voor een Q-koortspatiënt met chronische Q-koorts, QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld, of voor de nabestaanden van patiënten die zijn overleden met chronische Q-koorts.

Artikel 2 Het recht op een eenmalige tegemoetkoming

De Minister kent op aanvraag een tegemoetkoming toe aan een Q-koortspatiënt die is gediagnosticeerd met (…) een op QVS gelijkend ziektebeeld (…) indien de aanvrager voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel (…) 4 (…).
Artikel 4 Voorwaarden tegemoetkoming voor een patiënt met QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld
Een Q-koortspatiënt met (…) een op QVS gelijkend ziektebeeld kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming indien hij voor 1 oktober 2018 is gediagnosticeerd met (…) een op QVS gelijkend ziektebeeld, als gevolg van een besmetting met Q-koorts in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2012.

Artikel 6 Bedrag tegemoetkoming

De tegemoetkoming bedraagt € 15.000 per toegewezen aanvraag.

Artikel 9 Advies externe deskundigen

1. Er is een door de Minister benoemde commissie van externe deskundigen die tot taak heeft in aan haar voorgelegde gevallen te adviseren over de medische aspecten van een aanvraag.
2. De Minister kan indien hij dat wenselijk acht een aanvraag aan de commissie van externe deskundigen voorleggen.