ECLI:NL:RBOBR:2021:5425

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
01/993265-19 pv; 01/993227-21 pv; 01/993303-19 pv; 01/993307-20 pv
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen inzake onderzoekswensen in strafzaken met betrekking tot Encrochat

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, het onderzoek hervat in de strafzaken tegen veertien verdachten. De rechtbank heeft eerder op 4 mei 2021 beslissingen genomen over onderzoekswensen met betrekking tot de onderzoeken 26ParkCity en 26Woodland. In deze zitting zijn nieuwe verzoeken tot onderzoek ingediend door de raadslieden van de verdachten, die voornamelijk betrekking hebben op de inzet van de interceptietool Encrochat. De rechtbank heeft de ingediende verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om haar eerdere beslissingen te heroverwegen. De rechtbank heeft benadrukt dat de onderzoekswensen een voorlopig karakter hebben en dat het aan de verdediging is om nieuwe argumenten aan te voeren die een heroverweging rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de betrouwbaarheid van de Encrochatdata besproken en vastgesteld dat er geen reden is voor nader onderzoek naar de dataset, gezien de rapportages van het NFI en de politie. De rechtbank heeft de verzoeken tot het voegen van stukken en het horen van getuigen afgewezen, en de zaken zijn geschorst tot de volgende zittingen in 2021 en 2022.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers:
01/993265-19 en 01/993227-21 [ [verdachte 1] ]
01/993303-19 [ [medeverdachte 1] ]
01/993307-20 [ [medeverdachte 2] ]
01/993308-20 [ [medeverdachte 3] ]
01/993207-20 [ [medeverdachte 4] ]
01/993323-20 [ [medeverdachte 5] ]
01/993365-20 [ [medeverdachte 6] ]
01/993218-20 [ [medeverdachte 7] ]
01/993279-20 en 01/993334-20 [ [medeverdachte 8] ]
01/993280-20 en 01/993335-20 [ [medeverdachte 9] ]
01/993281-20 [ [medeverdachte 10] ]
01/993309-20 [ [medeverdachte 11] ]
01/993316-20 [ [medeverdachte 12] ]
01/993324-20 [ [medeverdachte 13] ]
Op
12 oktober 2021 te 08:45uur hervat de rechtbank het onderzoek in de zaak tegen de veertien hiervoor genoemde verdachten.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden, en
mr. C. Pauw, griffier.
De oudste rechter, mr. J.H.P.G. Wielders, neemt via een videoconferentie - een directe beeld- en geluidsverbinding met de rechtbank - deel aan het onderzoek ter terechtzitting, hetgeen mogelijk is gelet op de maatregelen die de Rechtspraak heeft genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.
Als officier van justitie fungeert mr. J.F Le Fever.
Verdachten en hun raadslieden zijn niet ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter deelt als beslissingen van de rechtbank op de gedane verzoeken het navolgende mede:
De rechtbank merkt hierbij op voorhand op dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen die hierna volgen naar hun aard en inhoud – en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaken zich bevindt - een voorlopig karakter hebben.
In de tussenbeslissing van 4 mei 2021 heeft de rechtbank een beslissing genomen op de verschillende onderzoekswensen die zijn ingediend. Voor zover door de raadslieden thans gelijkluidende onderzoekswensen zijn ingediend, heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat het aan de verdediging is om nieuwe feiten en/of omstandigheden aan te voeren die nopen tot een heroverweging.
Door de raadslieden zijn voor de zitting van 27 september 2021 wederom diverse onderzoekswensen ingediend die uitsluitend betrekking hebben op Encrochat. Voor een deel hebben raadslieden dezelfde onderzoekswensen ingediend en in een aantal gevallen hebben raadslieden zich aangesloten bij de onderzoekswensen van de raadslieden van medeverdachten. Een deel van de onderzoekswensen is op de vorige regiezitting reeds ingediend en wordt thans gehandhaafd door de betreffende raadslieden en een deel betreft nieuwe onderzoekswensen. De rechtbank zal de verzoeken gezamenlijk beoordelen en één beslissing nemen die geldt in alle zaken. Alle thans gedane verzoeken zien op de navolgende drie onderwerpen:
  • Het Franse onderzoek
  • Onderzoek 26Lemont
  • De betrouwbaarheid van de Encrochatdata
Ter onderbouwing van de ingediende onderzoekswensen zijn door de betreffende raadslieden stukken uit het buitenland overgelegd, is er verwezen naar diverse andere Nederlandse uitspraken die betrekking hebben op Encrochat en naar de literatuur. [1]
De verzoeken die zien op het Franse onderzoek
Door de raadslieden is uitdrukkelijk betoogd dat de uitgangspunten (onder het kopje ‘Gang van zaken’) die vooralsnog zijn aangenomen in de voorgaande regiebeslissing van 4 mei 2021 onjuiste uitgangspunten waren.
De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd op dit moment echter geen reden om van die uitgangspunten af te wijken.
Zelfs indien uit gegaan zou worden van de juistheid van de stelling dat de Nederlandse justitie voorafgaand aan of tijdens de totstandkoming van het JIT heeft samengewerkt met de Franse autoriteiten, dat Nederland (technisch) heeft bijgedragen aan onder andere de ontwikkeling van de interceptietool en bovendien ook een tactische bijdrage heeft geleverd, maakt dat niet dat de Nederlandse autoriteiten daardoor (mede-)verantwoordelijk zijn voor de inzet van de interceptietool. Zoals al in de beslissing van 4 mei 2021 is overwogen hebben de inzet van de interceptietool en de daarvoor benodigde aanvragen en toetsing in Frankrijk plaatsgevonden. De Encrochatdata zijn verzameld op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden, waarvoor Franse rechters machtigingen hebben verleend. Er moet vanuit gegaan worden dat een en ander conform de geldende Franse en Europese regelgeving heeft plaatsgevonden. Voor zover er door de Nederlandse autoriteiten opsporingsbevoegdheden zijn ingezet (door de raadslieden wordt gewezen op een vermoedelijke vordering aan KPN en een vordering aan het bedrijf Cloudfare ), maakt dit niet dat voornoemde verantwoordelijkheid van Frankrijk vervalt of dat de verantwoordelijkheid verschuift. De omstandigheid dat de Nederlandse autoriteiten zelf ook onderzoek hebben verricht naar Encrochat, maakt Nederland niet medeverantwoordelijk voor de inzet van de interceptietool.
Door de raadslieden is gewezen op de beslissingen inzake onderzoek 26Del Rio en Goudhaan van respectievelijk 8 juli 2021 en 15 september 2021 waarin het verzoek tot het horen van de officier van justitie LAP0797 is toegewezen. De officier van justitie heeft in reactie hierop gewezen op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2021, waarin datzelfde verzoek is afgewezen. De verdediging wenst de officieren werkend onder nummer (of met de namen zoals bij deze en de vorige regiezitting door de verdediging op papier genoemd) te horen met betrekking tot de Nederlandse betrokkenheid bij de hackoperatie. Zoals hiervoor is overwogen, zijn er thans onvoldoende aanwijzingen dat de Encrochathack onder (mede-)verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden en moet ervan uit gegaan worden dat een en ander in Frankrijk volgens de geldende regelgeving heeft plaatsgevonden. Er is dus geen reden om een of meer officieren van justitie hierover te horen. Tot slot geldt bovendien het uitgangspunt, dat de officier van justitie ter terechtzitting tegenover de rechtbank verantwoording kan afleggen over het opsporingsonderzoek. Van dat uitgangspunt wordt slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden en bij dringende noodzaak afgeweken, met name als de gewenste informatie betrekking heeft op wat zich buiten het kader van de reguliere opsporing heeft afgespeeld. Te denken valt aan bijzondere getuigentrajecten, getuigenbescherming en de inwinning van criminele inlichtingen. Daarvan is hier geen sprake.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om haar eerdere beslissingen met betrekking tot de herhaalde onderzoekswensen over het Franse onderzoek te heroverwegen, dan wel om daarop betrekking hebbende nieuwe onderzoekswensen toe te wijzen. Op grond van het voorgaande zullen de verzoeken tot het voegen van stukken en het horen van getuigen die zien op het Franse onderzoek worden afgewezen.
De verzoeken die zien op onderzoek 26Lemont
In de beslissing van 4 mei 2021 heeft de rechtbank - onder meer - overwogen dat er op dat moment onvoldoende aanknopingspunten waren voor de stelling dat de verdachten in de onderzoeken 26ParkCity en 26Woodland ook specifiek onderwerp van onderzoek waren in onderzoek 26Lemont en dat er vooralsnog geen begin van aannemelijkheid was dat er sprake is van een vormverzuim jegens verdachte(n) in onderzoek 26Lemont dat een schending van artikel 6 EVRM in de huidige procedure oplevert. Door de raadslieden zijn (grotendeels) dezelfde onderzoekswensen ingediend als op de vorige regiezitting en deze wensen zijn voorzien van een nadere motivering.
Zoals tevens uiteen is gezet in de beslissing van 4 mei 2021 heeft het Openbaar Ministerie meermalen te kennen gegeven dat 26Lemont een onderzoek is naar Encrochat als verdachte en naar daaraan gelieerde personen. Voorafgaand aan de interceptie, zo stelt het Openbaar Ministerie, is ingezien dat een (mogelijke) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van gebruikers van Encrochat voorzienbaar was, maar dat dit noodzakelijk was om bewijs tegen het bedrijf Encrochat te verzamelen. De verdediging stelt daar tegenover dat de Encrochathack in werkelijkheid bedoeld was om bewijs te verkrijgen tegen individuele gebruikers van de Encrochattelefoons. In de aanvullende stukken die aan het dossier zijn toegevoegd sinds de vorige regiezitting wordt bevestigd dat het onderzoeksteam 26Lemont voorafgaand aan de interceptie de (mogelijke) inbreuk op artikel 8 EVRM heeft voorgelegd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de betreffende vordering getoetst en een machtiging als bedoeld in artikel 126uba, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering verleend. In deze gelakte machtiging valt te lezen dat voorzien werd dat in onderzoek (naar de rechtbank begrijpt: 26Lemont) het kennisnemen van de communicatie via de door Encro aangeboden faciliteiten dienstbaar en noodzakelijk zou zijn voor het onderzoek naar ernstige te plegen of gepleegde strafbare feiten en dat daar tegenover het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deelnemers aan die communicatie stond. De vordering tot het verstrekken van de betreffende machtiging is toegewezen onder de in die machtiging genoemde voorwaarden. De machtiging is verstrekt in een lopend onderzoek en zou mogelijk ook relevant kunnen zijn voor andere strafrechtelijke onderzoeken. Om die reden heeft de rechter-commissaris onder punt 7 een voorwaarde geformuleerd waaraan voldaan moest worden alvorens de verkregen informatie ter beschikking mocht worden gesteld aan andere onderzoeken. Een dergelijke voorwaarde zou overbodig zijn indien 26Lemont en 26Parkcity en/of 26Woodland één onderzoek zouden zijn geweest in de visie van de rechter-commissaris en officieren van justitie.
De verdediging heeft de rechtbank erop gewezen dat zij in de vorige beslissing van 4 mei 2021 geen standpunt heeft ingenomen over de toepasselijkheid van Nederlands recht binnen en/of door het JIT. De rechtbank is echter van oordeel dat de JIT-overeenkomst is gesloten in het kader van onderzoek 26Lemont en dat deze daarom niet ter toetsing voorligt in onderhavig onderzoek.
Bovenstaande is in aanvulling op hetgeen reeds is overwogen in de beslissing van 4 mei 2021 met betrekking tot de onderzoekswensen die zien op onderzoek 26Lemont. De rechtbank heeft hierover reeds een oordeel gevormd in die beslissing en ziet in hetgeen door de raadslieden naar voren is gebracht geen aanleiding om anders te oordelen.
Op grond van het voorgaande zullen de verzoeken tot het voegen van stukken en het horen van getuigen die zien op onderzoek 26Lemont worden afgewezen.
Het verzoek dat ziet op de betrouwbaarheid van de Encrochatdata
Door de verdediging is verzocht om het Openbaar Ministerie te bevelen alle data uit het onderzoek 26ParkCity/26Woodland in RAW-format ter beschikking te stellen, teneinde de verdediging in staat te stellen de integriteit van de gepresenteerde data te laten onderzoeken door een zelf uit te zoeken deskundige. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de verdediging geen begin van aannemelijkheid geeft dat er ongeregeldheden zouden voorkomen in de dataset en dat om die reden de onderzoekswens dient te worden afgewezen.
De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor nader onderzoek aan de dataset. Zij overweegt hiertoe dat het NFI - een onafhankelijk forensisch instituut - transparant en kritisch gerapporteerd heeft over de mogelijk aanwezige gebreken van de dataset. De aanvullende stukken bevatten een NFI-rapportage over de data, de wijze van verwerking en de betrouwbaarheid daarvan. Tegen de achtergrond dat de conclusies van het NFI worden ondersteund door de politie, die heeft aangegeven dat ten tijde van het onderzoek 26Lemont soortgelijke constateringen zijn gedaan en die geen signalen heeft ontvangen vanuit de analisten en andere medewerkers die met de data werken dat berichten inhoudelijk niet zouden kloppen, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging onvoldoende gemotiveerd heeft op welk punt(en) nader onderzoek terzake noodzakelijk is. Op basis van de stukken die er liggen, is vooralsnog voldoende inzichtelijk hoe de gegevens zijn verwerkt en acht de rechtbank zich thans voldoende voorgelicht en ziet zij niet in welke belang de verdediging heeft bij het nog nader tegen het licht houden van de betreffende data. Het verzoek tot het ter beschikking stellen van de data in RAW-format wordt derhalve afgewezen. Voor zover door de verdediging (mr. Raza) indirect is verzocht tot het horen van NFI-deskundige 122 wordt dit verzoek om bovenstaande redenen eveneens afgewezen.
Voor zover hierboven niet uitdrukkelijk is beslist op verzoeken die zijn gedaan op basis van de algemene stelling dat verzoeken die in andere zaken zijn toegewezen ook in deze zaak moeten worden toegewezen, heeft te gelden dat deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank acht immers een dergelijke onderbouwing van verzoeken ontoereikend.

De rechtbank:

-
schorsthet onderzoek in de zaken met de parketnummers 01/993265-19 en 01/993227-21 [ [verdachte 1] ] en 01/993303-19 [medeverdachte 1] tot de terechtzitting van
14 december 2021, te
09:00 uur.
stelt de termijn van de schorsing op langer dan één maand na heden, doch een termijn van drie maanden niet te boven gaande, om de klemmende redenen dat alle binnen één maand na heden te houden terechtzittingen reeds zijn geappointeerd en geen ruimte bieden om deze zaak te behandelen en omdat niet te verwachten valt dat de nog uit te voeren onderzoekshandelingen binnen één maand na heden zullen zijn afgerond.
-
schorsthet onderzoek in de zaken met de parketnummers 01/993307-20 [medeverdachte 2] , 01/993308-20 [medeverdachte 3] , 01/993207-20 [medeverdachte 4] , 01/993323-20 [medeverdachte 5] , 01/993365-20 [medeverdachte 6] , 01/993218-20 [medeverdachte 7] , 01/993279-20 en 01/993334-20 [medeverdachte 8] , 01/993280-20 en 01/993335-20 [medeverdachte 9] 01/993281-20 [medeverdachte 10] , 01/993309-20 [medeverdachte 11] , 01/993316-20 [medeverdachte 12] en 01/993324-20 [medeverdachte 13] tot de terechtzitting van
16 mei 2022, te
09:00 uur.
-
verwijstde zaken
terugnaar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde het uitvoeren van de eerder toegewezen getuigenverhoren.
stelt de stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
-
beveeltde oproeping van de verdachten tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting met kennisgeving van dat tijdstip aan hun raadsvrouw/raadsman.
stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.mr. Raza heeft volstaan met het overleggen van (proces-)stukken uit andere zaken, waaronder de gelakte machtiging van rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols d.d. 27 maart 2020.