Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/133865-20
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Dordrecht op 24 februari 1973,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te [plaats] ,
openlijk, te weten in [bedrijf] , gelegen aan de [adres 2] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats
geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen,
welk geweld tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] bestond uit het meermalen, althans eenmaal (onder meer):
- (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- (met kracht) schoppen/trappen op/tegen de schouder en/of de rug en/of het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] (weerloos) op de grond lag en/of
- (met kracht) met een barkruk, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp slaan op/tegen de rug van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- (met kracht) bij de keel/hals vastpakken/grijpen en/of (vervolgens) die keel/hals (dicht)knijpen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , al dan niet terwijl die [slachtoffer 2] (weerloos) op de grond lag en/of
- (vervolgens) (met kracht) schoppen/trappen op/tegen, in elk geval in de richting van, het hoofd en/of het gezicht en/of de rug, in elk geval het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] (weerloos) op de grond lag en/of
- gooien van stoelen en/of barkrukken, in elk geval harde en/of zware voorwerpen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] en/of
- (met kracht) vastpakken en/of (vervolgens) (met kracht) geven van een kopstoot aan voornoemde [slachtoffer 3] en/of
- (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 3] , al dan niet terwijl die [slachtoffer 3] (weerloos) op de grond lag en/of
- (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] en/of
- bij het hoofd vastpakken van voornoemde [slachtoffer 4] en/of (vervolgens) (met kracht) slaan van het hoofd van [slachtoffer 4] tegen een muur, in elk geval een (hard) object/voorwerp, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 4] ten val komt en/of
- (vervolgens) (met kracht) schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 4] , terwijl die [slachtoffer 4] weerloos op de grond lag
welk geweld tegen goederen, te weten een of meerdere stoelen en/of barkrukken en/of tafels, in elk geval het (in [bedrijf] aanwezige) meubilair bestond uit:
- het (met kracht) gooien en/of slaan met stoelen en/of barkrukken en/of tafels.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
In de nacht van 23 februari 2020 komt bij de politie Oost-Brabant een melding binnen dat er een vechtpartij gaande zou zijn in [bedrijf] in [plaats] (hierna: [bedrijf] ). Ter plaatse treft de politie [slachtoffer 4] aan liggend op de grond voor de toonbank van het [bedrijf] met verwondingen in zijn gezicht en bloed rondom zijn hoofd. De toestand van [slachtoffer 4] is zodanig dat hij naar het ziekenhuis wordt gebracht. Uit getuigenverklaringen en camerabeelden blijkt dat er door meerdere personen is gevochten. [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doen aangifte bij de politie. Nadat in televisieprogramma’s beelden zijn vertoond ter opsporing van enkele andere betrokkenen, wordt duidelijk dat verdachte een van de deelnemers aan de vechtpartij is. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen en goederen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging merkt op dat verdachte niet ontkent dat hij zich aan openlijk geweld heeft schuldig gemaakt en refereert zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met de hierna weergegeven opsomming van de bewijsmiddelen:
de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 januari 2021;
de eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 27 januari 2021, met betrekking tot de op die terechtzitting getoonde camerabeelden;
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 29 februari 2020, p. 141;
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 29 februari 2020, p. 143-146;
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 29 februari 2020, p. 156;
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] namens [bedrijf] van 23 februari 2020, p. 163;
een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 18 maart 2020, p. 194-239;
een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 18 maart 2020, p. 246-251;
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 7 mei 2020, p. 272-273;
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 7 mei 2020, p. 274;
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 7 mei 2020, p. 275;
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 7 mei 2020, p. 277;
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 19 mei 2020, p. 311-312.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 23 februari 2020 te [plaats] ,
openlijk, te weten in [bedrijf] , gelegen aan de [adres 2] ,
geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen,
welk geweld tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] bestond uit het (onder meer):
- met kracht en gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met kracht schoppen/trappen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
- met kracht met een barkruk slaan op/tegen de rug van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met kracht bij de keel/hals vastpakken/grijpen van voornoemde [slachtoffer 2] en
- met kracht en gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] , al dan niet terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag en
- vervolgens met kracht schoppen/trappen op/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] weerloos op de grond lag en
- gooien van stoelen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] en
- met kracht vastpakken en vervolgens met kracht geven van een kopstoot aan voornoemde [slachtoffer 3] en
- met kracht en gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 3] , al dan niet terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en
- bij het hoofd vastpakken van voornoemde [slachtoffer 4] en vervolgens met kracht slaan van het hoofd van [slachtoffer 4] tegen een muur, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 4] ten val komt en
- vervolgens met kracht schoppen/trappen op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 4] , terwijl die [slachtoffer 4] weerloos op de grond lag
welk geweld tegen goederen, te weten stoelen en barkrukken, bestond uit:
- het met kracht gooien en/of slaan met stoelen en barkrukken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de slachtoffers geen zwaar letsel hebben opgelopen en dat verdachte slechts zeer beperkte en verouderde documentatie heeft.
De verdediging heeft primair bepleit dat – in lijn met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor openlijke geweldpleging zonder meer, dan wel met lichamelijk letsel tot gevolg – een taakstraf passend is, eventueel met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten aan het einde van een carnavalsavond schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in [bedrijf] in [plaats] . Kort nadat verdachte met zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft plaatsgenomen in het restaurantgedeelte van [bedrijf] , vindt er een confrontatie plaats tussen hen en (enkele personen van) de groep van aangevers. Over de aanleiding van deze vechtpartij en wat er precies in het restaurantgedeelte is voorgevallen verschillen de lezingen. In ieder geval heeft verdachte meegedaan aan die confrontatie en gooit hij met een stoel in de richting van personen. Op enig moment lijkt de situatie rustiger te worden als de groep met verdachte zich via het cafetariagedeelte richting de uitgang lijkt te bewegen. Echter, als enige van zijn groep blijft verdachte in het cafetariagedeelte staan bij de tussendeur. Wanneer aangever [slachtoffer 2] via die tussendeur het cafetariagedeelte inloopt, is het verdachte die als eerste met zijn vuist uithaalt, [slachtoffer 2] in het gezicht raakt en bij de keel grijpt. Binnen mum van tijd ontaardt dit in een vechtpartij die door de rechtbank niet anders kan worden gezien dan als een geweldsexplosie waarbij bruut geweld tegen de slachtoffers niet wordt geschuwd. Er wordt door verdachte met kracht met de vuist op personen ingeslagen en met stoelen en barkrukken gegooid. Het geweld in [bedrijf] bestond uit een reeks van ernstige geweldplegingen die vanuit de zijde van verdachte en zijn medestanders als nauwelijks afwerend en bovenal aanvallend beschouwd kunnen worden. Het geweld van verdachte en zijn medestanders was in overwegende mate gericht op de hoofden van de slachtoffers. Hieruit leidt de rechtbank af dat het geweld van verdachte en zijn medestanders gericht was op het toebrengen van zoveel mogelijk letsel. Bovendien heeft het geweld zich gemanifesteerd in een besloten ruimte met willekeurige carnavalsvierders die daar aanwezig waren. Enkele aanwezigen hebben zelfs dermate veel angst ervaren dat zij zich genoodzaakt zagen om zich op te sluiten in het toilet. Tevens zijn stoelen en barkrukken van [bedrijf] beschadigd.
De rechtbank rekent verdachte de rol die hij bij dit excessieve geweld heeft gehad zeer aan. Verdachte heeft niet alleen actief deelgenomen aan het gepleegde geweld, hij is degene geweest die in het cafetariagedeelte het eerste slachtoffer heeft opgewacht en de eerste klap heeft uitgedeeld. Daarna onderneemt verdachte – nota bene de vader van twee van de medeverdachten – geen enkele poging tot het stoppen van het losgebarsten geweld. Integendeel, verdachte heeft olie op het vuur gegooid door nadat hij met [slachtoffer 2] op de vuist is gegaan, ook andere personen aan te vallen en een barkruk op te pakken. De rechtbank acht het gedrag en de handelwijze van de verdachte onaanvaardbaar.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld, lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Zo durft één van de slachtoffers zelfs langere tijd na het feit geen aangifte van de openlijke geweldpleging te doen. Bij de vechtpartij heeft [slachtoffer 2] een gebroken neus opgelopen, die operatief moet worden gecorrigeerd en [slachtoffer 3] heeft er een litteken in zijn gezicht aan overgehouden.
Daarnaast draagt openlijk geweld bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Voorts zijn in de zoektocht naar verdachten de beelden van hen tijdens de openlijke geweldpleging – eerst onherkenbaar en later herkenbaar – via verschillende media getoond. Ondanks meerdere oproepen heeft verdachte zich niet gemeld. Daarmee heeft verdachte zijn zoons een slecht voorbeeld gegeven. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij eerder in het restaurantgedeelte van [bedrijf] door de andere groep jongens is mishandeld en dat bij hem de stoppen doorsloegen op het moment dat hij [slachtoffer 2] door de tussendeur naar het cafetariagedeelte zag komen. Nog daargelaten dat de verklaring van verdachte over de gebeurtenissen in het restaurantgedeelte door aangevers en [getuige] wordt weersproken, kan en mag dit op geen enkele wijze een excuus zijn voor het door verdachte toegepaste geweld – nota bene op een moment dat de situatie weer gesust leek. Bovendien heeft verdachte geen werkelijk inzicht getoond – ook niet ter terechtzitting – in het verwerpelijke van zijn handelen en de impact van deze handelingen op de slachtoffers. Verdachte wijst voor wat betreft de aanleiding voor de vechtpartij enkel naar de groep van aangevers en lijkt tevens het voorval voornamelijk te bagatelliseren. Evenmin heeft verdachte tijdens het onderzoek oprechte gevoelens van berouw getoond. Hij lijkt enkel spijt te hebben van het feit dat hij toen carnaval heeft gevierd en “in de situatie is beland”, waardoor hij en zijn zoons met strafrechtelijke sancties worden geconfronteerd. Dit alles weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De oriëntatiepunten voor openlijk geweld zijn een taakstraf van 120 uur (zonder lichamelijk letsel) en 150 uur (met lichamelijk letsel). Wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel bedraagt het oriëntatiepunt 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank in belangrijke mate ten nadele van verdachte van het oriëntatiepunt afwijken en een zwaardere straf dan een taakstraf opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. Een taakstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen immateriële schade, verband houdend met het letsel dat benadeelde partijen hebben opgelopen door het geweld. Voorts vorderen benadeelde partijen materiële schade, bestaande uit (reparatie)kosten van door de openlijke geweldpleging kapot geraakte goederen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank alle vorderingen integraal en hoofdelijk zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bereid is om de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel te voldoen.
Beoordeling.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade volledig toewijzen, te weten € 683,00. De rechtbank acht aannemelijk dat deze schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde is toegebracht. Nu een individuele prijsinschatting van een neuscorrectie ter onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij ontbreekt, acht de rechtbank het geschatte bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in diens vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de immateriële schadepost zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toegewezen schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht de vordering, te weten een bedrag van € 1.569,85, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en de gestelde schade staat in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feitencomplex.
De toegewezen schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 141 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
een
gevangenisstrafvoor de duur
van 6 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.183,00 (zegge: vijfduizend honderddrieëntachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 683,00 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.569,85 (zegge: duizend vijfhonderdnegenenzestig euro en vijfentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 319,85 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.183,00 (zegge: vijfduizend honderddrieëntachtig euro), bestaande uit
€ 683,00 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.569,85 (zegge: duizend vijfhonderdnegenenzestig euro en vijfentachtig eurocent), bestaande uit € 319,85 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade. De toegewezen schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door een van zijn mededaders is betaald.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2021.