ECLI:NL:RBOBR:2021:5188

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
01/142137-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting aan zendmasten en vernieling van telecommunicatie-infrastructuur

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht aan twee zendmasten in Veldhoven. De verdachte heeft op 11 april 2020 brand gesticht door een brandbare stof, motorbenzine, op de zendmasten te spuiten en deze in brand te steken. Dit leidde tot schade aan de zendmasten en maakte de telecommunicatie-infrastructuur onbruikbaar, wat gemeen gevaar voor goederen en de verlening van diensten met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder opzettelijke brandstichting en vernieling van telecommunicatie-infrastructuur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 232 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd en moet de verdachte schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder bedragen van € 16.000 en € 25.000. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder toezicht van de reclassering en een verbod om zich in de nabijheid van zendmasten te bevinden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.142137.20
Datum uitspraak: 29 s
eptember 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 augustus 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Veldhoven, althans in Nederland,
opzettelijk
brand heeft gesticht aan een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 2] )
door opzettelijk
- een hoeveelheid brandbare stof, te weten (motor)benzine, althans een brandbare/vluchtige/brand versnellende (vloei)stof(fen), op/over een of meerdere feeder(s) en/of kabel(s) en/of op/over apparatuur van voornoemde zendmast te spuiten en/of uit te gieten en/of te sprenkelen en/of
- (vervolgens) een brandende aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met een stuk papier, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) voornoemd stuk brandend papier naar voornoemde zendmast te gooien,
ten gevolge waarvan die zendmast gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die zendmast, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Veldhoven, althans in Nederland,
opzettelijk enig geautomatiseerd werk en/of enig werk voor telecommunicatie,
te weten, een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 2] ),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of stoornis in de gang of in de werking van dat werk heeft veroorzaakt en/of ten opzichte van dat werk genomen veiligheidsmaatregelen heeft verijdeld,
immers, heeft verdachte brand gesticht in/aan/nabij die zendmast,
ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen en/of de verlening van diensten te duchten is;
3.
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Veldhoven, althans in Nederland,
opzettelijk
brand heeft gesticht aan een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 3] )
door opzettelijk
- een hoeveelheid brandbare stof, te weten (motor)benzine, althans een brandbare/vluchtige/brand versnellende (vloei)stof(fen), op/over een of meerdere feeder(s) en/of kabel(s) en/of op/over apparatuur van voornoemde zendmast te spuiten en/of uit te gieten en/of te sprenkelen en/of
- (vervolgens) een brandende aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met een stuk papier, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) voornoemd stuk brandend papier naar voornoemde zendmast te gooien,
ten gevolge waarvan die zendmast gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die zendmast, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Veldhoven, althans in Nederland,
opzettelijk enig geautomatiseerd werk en/of enig werk voor telecommunicatie,
te weten, een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 3] ),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of stoornis in de gang of in de werking van dat werk heeft veroorzaakt en/of ten opzichte van dat werk genomen veiligheidsmaatregelen heeft verijdeld,
immers, heeft verdachte brand gesticht in/aan/nabij die zendmast,
ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen en/of de verlening van diensten te duchten is;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank kan de zaak tegen de verdachte daarom inhoudelijk beoordelen.

De bewijsvraag.

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van brandstichting aan twee zendmasten in Veldhoven en van het tot twee keer toe beschadigen en onbruikbaar maken van werken voor telecommunicatie waardoor het risico is ontstaan dat hulpdiensten niet bereikbaar waren in het geval van calamiteiten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op grond van de aangiftes van [benadeelde 1] [2] , [benadeelde 2] [3] , [benadeelde 3] [4] , de verklaring van getuige [getuige] [5] , het proces-verbaal brandonderzoek forensisch opsporing [6] , het rapport van het NFI ter zake biologische sporen [7] , het rapport van het NFI ter zake ontbrandbare vloeistoffen [8] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 september 2021 [9] , acht de rechtbank hetgeen hierna onder het kopje ‘
de bewezenverklaring’is verwoord, wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 11 april 2020 te Veldhoven, opzettelijk brand heeft gesticht aan een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 2] ) door opzettelijk
- een hoeveelheid brandbare stof, te weten motorbenzine op/over feeders en kabels en
op/over apparatuur van voornoemde zendmast te spuiten en uit te gieten en te sprenkelen
en
- (vervolgens) een brandende aansteker in aanraking te brengen met een stuk papier en
vervolgens voornoemd stuk brandend papier naar voornoemde zendmast te gooien,
ten gevolge waarvan die zendmast gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar
voor die zendmast te duchten was;
2.
op 11 april 2020 te Veldhoven, opzettelijk een werk voor telecommunicatie, te weten, een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 2] ), heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt en stoornis in de gang of in de werking van dat werk heeft veroorzaakt, immers heeft verdachte brand gesticht aan die zendmast, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen en de verlening van diensten te duchten is;
3.

op 11 april 2020 te Veldhoven, opzettelijk brand heeft gesticht aan een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 3] ) door opzettelijk

- een hoeveelheid brandbare stof, te weten motorbenzine op/over feeders en kabels en
op/over apparatuur van voornoemde zendmast te spuiten en uit te gieten en te sprenkelen
en
- (vervolgens) een brandende aansteker in aanraking te brengen met een stuk papier en
vervolgens voornoemd stuk brandend papier naar voornoemde zendmast te gooien,
ten gevolge waarvan die zendmast gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar
voor die zendmast te duchten was;
4.
op 11 april 2020 te Veldhoven, opzettelijk een werk voor telecommunicatie, te weten, een zendmast gelegen aan de [straat] te Veldhoven (ter hoogte van [adres 3] ), heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt en stoornis in de gang of in de werking van dat werk heeft veroorzaakt, immers heeft verdachte brand gesticht aan die zendmast, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen en de verlening van diensten te duchten is.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 4 wordt opgelegd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 137 dagen voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 3 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, reclasseringstoezicht, ambulante behandelverplichting en een social media verbod;
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
  • onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen gsm.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw bepleit oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Ten aanzien van de duur van het voorwaardelijk deel refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank maar verzoekt om -gelet op de leeftijd van verdachte- de bijzondere voorwaarde die ziet op het social media verbod te laten vervallen. Verder verzoekt de raadsvrouw om de duur van de taakstraf te beperken omdat het risico zich anders voordoet dat verdachte wordt overvraagd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 11 april 2020 te Veldhoven opzettelijk brand gesticht aan twee zendmasten en daarmee twee maal werken voor telecommunicatie onbruikbaar gemaakt. Verdachte heeft als verklaring gegeven dat hij bang is voor 5G-netwerken en tegen het bestaan daarvan op deze manier gereageerd te hebben.
Protesten tegen 5G-netwerken hebben in diezelfde periode geleid tot meer brandstichtingen aan zendmasten in Nederland en Europa, waardoor in de samenleving onrust en gevoelens van onveiligheid zijn ontstaan.
De brandstichtingen werden als een dusdanig groot gevaar gezien dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid vreesde dat het telecommunicatienetwerk door de branden ernstig verstoord zou raken waardoor hulpdiensten onbereikbaar zouden worden. In onderhavige zaak zijn er ook daadwerkelijk storingen ontstaan waardoor inwoners van omliggende wijken tijdelijk niet konden bellen of gebruik konden maken van internet. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Daarnaast is er door verdachtes handelen forse materiële schade ontstaan aan de (bekabeling van de) zendmasten.
Verdachte verkeerde -naar eigen zeggen- tijdens het plegen van de feiten onder invloed van GHB waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen.
Verdachte ziet inmiddels in dat hij is ‘
doorgeschoten’in zijn informatievergaring en de discussies over de komst van 5G waarbij hij het belangrijk vond om een statement te maken naar de overheid. Hij blijft kritisch ten aanzien van de uitrol van 5G maar is inmiddels van mening dat dit op politiek niveau opgepakt dient te worden.
Tevens blijkt uit het reclasseringsrapport van 28 september 2020 dat over verdachte is uitgebracht dat de bij hem gediagnosticeerde autismespectrumstoornis invloed heeft gehad op zijn delict gedrag.
Uit de door de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat verdachte afstand heeft genomen van zijn handelen, hij werk heeft gezocht en gevonden, hij zijn middelengebruik probeert te beperken en hij zich op eigen initiatief heeft aangemeld bij de forensische GGZ om nader onderzoek te doen naar en om te gaan met zijn autismespectrumstoornis.
De rechtbank stelt vast dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren. Verdachte wordt verder zelf ook getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat die feiten grote schade hebben veroorzaakt en hij de financiële gevolgen zal moeten dragen.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf op zijn plaats is maar dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte dit onvoorwaardelijk deel gelijk zal zijn aan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, zodat hij niet zal hoeven terug te keren naar de gevangenis.
De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Vanwege de ernst van de feiten zal de rechtbank een proeftijd voor de duur van drie jaar opleggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Dat [benadeelde 1] schade heeft geleden is duidelijk maar de onderbouwing daarvan is onvoldoende. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen op € 10.000,-- met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht en vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Primair verzoekt de raadsvrouw om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de schade vast te stellen op een nader door de rechtbank te bepalen bedrag.
Het oordeel van de rechtbank.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 16.000,00, zulks gelet op de onderbouwde stelling van de benadeelde partij. Dit deel van de vordering, dat de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Er is een causaal verband en de vordering is goed onderbouwd. De officier van justitie verzoekt om integrale toewijzing van de vordering met toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het niet eenvoudig is vast te stellen of er een overlap zit tussen stelpost 2 en stelpost 9 en in hoeverre deze kosten in directe relatie tot het feit zijn gemaakt. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de benadeelde partij op die punten niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 25.000,00 (bestaande uit het eigen risico), zulks gelet op de onderbouwde stelling van de benadeelde partij. Dit deel van de vordering, dat de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
De gevorderde vergoeding voor gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875,-- komt voor toewijzing in aanmerking.
De verdachte zal in zoverre in de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Dat [benadeelde 2] schade heeft geleden is duidelijk maar de toelichting is zonder onderbouwing ter terechtzitting onvoldoende. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen op € 10.000,-- met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht en vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
Primair verzoekt de raadsvrouw om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de schade vast te stellen op € 5.000,--.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit zijn gemaakt en/of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen gsm waarop kinderporno stond, vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit een voorwerp is van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 60a, 63, 157, 161sexie Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

in eendaadse samenloop gepleegd met

feit 2:
opzettelijk enig geautomatiseerd werk voor telecommunicatie beschadigen en onbruikbaar maken en stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en voor de verlening van diensten te duchten is
feit 3:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

in eendaadse samenloop gepleegd met

feit 4:
opzettelijk enig geautomatiseerd werk voor telecommunicatie beschadigen en onbruikbaar maken en stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en voor de verlening van diensten te duchten is.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregelen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
232 dagenvoorwaardelijk en een proeftijd van
3jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de heer [persoon 1] of [persoon 4] telefoonnummer [nummer 1] / [nummer 2] en dat veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling bij FPP de Omslag te Eindhoven of een soortgelijke (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na afronding van de intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • zich niet mag bevinden op, in of nabij zendmasten binnen Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c,
zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en
het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
een
taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 1 en 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 1] van een bedrag van € 16.000,-, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 1] , van een bedrag van € 16.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 115 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van feit 1 en 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 3] , van een bedrag van € 25.000,00, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 875,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 3] , van een bedrag van € 25.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 160 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van feit 1 en 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen goed, te weten een gsm.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 29 september 2021.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal,
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1] p. 30 t/m 36
3.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] p. 42 t/m 46
4.Aanvullend proces-verbaal van eenheid Limburg nummer PL2300-2020059988-1 ter zake aangifte door [persoon 3] namens
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 26 juni 2020
6.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing p. 327 t/m 333
7.Rapport van het NFI d.d. 17 april 2020 p. 19, 20
8.het rapport van het NF ter zake ontbrandbare vloeistoffen p. 387 t/m 391
9.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting afgelegd d.d. 15 september 2021