ECLI:NL:RBOBR:2021:5123

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
20/3418
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidievaststellingsbesluiten voor varkenshouderij in kwetsbaar gebied

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de maatschap, die een varkenshouderij exploiteerde, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De maatschap had subsidie ontvangen op basis van de Beleidsregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005 (VIV) voor de verplaatsing van haar varkenshouderij uit een kwetsbaar gebied naar een geschikte locatie. Echter, in maart 2020 heeft het college de subsidievaststellingsbesluiten ingetrokken en de subsidie vastgesteld op nihil, omdat de maatschap niet had voldaan aan de subsidievoorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de maatschap niet had aangetoond dat de varkenshouderij daadwerkelijk was verplaatst en dat er sprake was van valsheid in geschrifte en een zogenoemd kasrondje. De rechtbank verwierp de beroepsgrond van verjaring, omdat de verjaringstermijn pas ingaat op het moment dat de subsidie is vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om de subsidies in te trekken en terug te vorderen, en dat de maatschap geen recht had op de gevraagde subsidie op basis van de Subsidieregeling beëindiging intensieve veehouderijen Noord-Brabant (BIV), omdat zij geen aanvraag had ingediend. Het beroep van de maatschap werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3418

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 september 2021 in de zaak tussen

[maatschap] ,te [vestigingsplaats] , hierna gezamenlijk te noemen: de maatschap
(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, het college

(gemachtigde: H.J.W. Leenen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aan de maatschap gerichte subsidievaststellingsbesluiten van 27 maart 2015 en 23 juni 2017 ingetrokken, de subsidie vastgesteld op nihil en de uitbetaalde subsidie tot een bedrag van € 1.004.729,70 teruggevorderd.
Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de maatschap ongegrond verklaard.
De maatschap heeft op 7 december 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 4 januari 2021 de gronden van het beroep aangevuld.
Het college heeft op 31 mei 2021 een verweerschrift ingediend. Hierop heeft de maatschap bij brief van 29 juni 2021 gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juli 2021. De maatschap heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam] , die werd bijgestaan door de gemachtigde en mr. E.H.E.J. Wijnen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door N. de Kousemaker en A. van Roestel.

Overwegingen

Relevante regelgeving en beleidsregels
1. De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
Inleiding
2.1
De maatschap exploiteerde onder meer een varkenshouderij in [vestigingsplaats] . Op 8 februari 2008 heeft de maatschap zich aangemeld voor deelname aan de Beleidsregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005 (VIV) met het oog op de verplaatsing van haar varkenshouderij. De VIV heeft ten doel intensieve veehouderijen in kwetsbare gebieden te beëindigen door verplaatsing naar een geschikte locatie in een niet kwetsbaar gebied te subsidiëren. Bij besluit van 18 juli 2008 heeft het college de aanmelding voor deelname aan de VIV geaccepteerd.
2.2
Met een overeenkomst, die is gesloten in het kader van deelname aan de VIV, is op 22 juni 2010 afgesproken dat de maatschap haar bedrijf verkoopt aan de provincie Noord-Brabant voor een koopsom van € 897.739,- (€ 850.039,- voor de bedrijfsgebouwen en
€ 47.700,- voor de grond) en dat de provincie aan de maatschap daarnaast € 82.870,- betaalt als vergoeding voor de kosten van het slopen van de opstallen. De maatschap heeft zich verplicht om haar bedrijf te verplaatsen naar de nieuwe, door het college als duurzaam en geschikt beoordeelde, locatie (inplaatsingslocatie).
2.3
Bij een aan de provincie Noord-Brabant gerichte brief van 29 november 2010 is namens de maten meegedeeld dat de ouders niet willen deelnemen in een nieuw te stichten varkenshouderij en dit aan hun zoon overlaten, maar dat zij wel aan de verplaatsing zullen meewerken. De zoon zal alle verplichtingen in het kader van de deelname aan de VIV op zich blijven nemen. De ouders zullen als juridisch eigenaar de grond leveren aan de provincie Noord-Brabant en wensen na afronding van de regeling VIV de grond ook weer teruggeleverd te krijgen. De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de wensen van de ouders omdat daarmee de verplichtingen tot bedrijfsverplaatsing en sloop van de varkenshouderij op de huidige locatie in stand blijven.
2.4
Bij besluit van 7 maart 2013 heeft het college op basis van de Subsidieregeling Verplaatsingskosten Intensieve Veehouderijen 2006 (Subsidieregeling VIV) aan de maatschap subsidie verleend voor de kosten van advisering en verhuizing tot een maximum van € 100.000,- (verplaatsingskosten), onder de in die regeling genoemde maxima en voorwaarden.
2.5
Het college heeft op 26 november 2013 een door de maatschap gekozen inplaatsingslocatie in [vestigingsplaats] als een duurzame en geschikte locatie voor de varkenshouderij beoordeeld.
2.6
Op 30 december 2013 heeft de zoon ingaande 1 januari 2014 voor de duur van 6 jaar met betrekking tot de inplaatsingslocatie in Schaijk een pachtovereenkomst gesloten met [naam] ( [naam] ), waarbij drie varkensstallen met ondergrond en omliggend erf op die locatie door de zoon worden gepacht. Ook heeft de zoon een voergeldovereenkomst en een overeenkomst van opdracht gesloten met [naam]
2.7
In augustus 2014 is de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij in [vestigingsplaats] ingetrokken en in november 2014 zijn de bedrijfsgebouwen gesloopt.
2.8
Na een controle van de verplaatsing van de varkenshouderij van [vestigingsplaats] naar de locatie in [vestigingsplaats] heeft een toezichthouder op 2 maart 2015 vastgesteld dat de bedrijfsgebouwen op de locatie in [vestigingsplaats] zijn gesloopt en dat op de locatie in [vestigingsplaats] een volwaardig vleesvarkensbedrijf in werking was.
2.9
Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het college vastgesteld dat de maatschap haar bedrijf in 2013 heeft verplaatst overeenkomstig de koopovereenkomst van 22 juni 2010 en de VIV en heeft het college de subsidie voor de bedrijfsgebouwen in [vestigingsplaats] vastgesteld op
€ 804.457,- en een sloopvergoeding van € 100.272,70 vastgesteld.
2.1
Bij besluit van 23 juni 2017 heeft het college de aan de maatschap bij besluit van 7 maart 2013 in het kader van de Subsidieregeling VIV verleende subsidie voor verplaatsingskosten vastgesteld op € 100.000,-.
2.11
Naar aanleiding van een melding van de accountant van Van den Hoogen heeft het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar subsidiefraude en valsheid in geschrifte, waarbij de maatschap en haar maten als verdachten zijn aangemerkt. Daarbij geldt de verdenking dat de pachtovereenkomst, de voergeldovereenkomst, de overeenkomst van opdracht en bijbehorende facturen valselijk zijn opgemaakt met het enkele doel om in strijd met de werkelijkheid te doen voorkomen dat de varkenshouderij is verplaatst van [vestigingsplaats] naar [vestigingsplaats] en dat daarmee is voldaan aan de voorwaarden om voor VIV-subsidie in aanmerking te komen. Het OM heeft de ouders op 18 maart 2020 laten weten dat zij wegens onvoldoende bewijs niet (verder) worden vervolgd.
Standpunt van het college bij het bestreden besluit
3.1
Mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting heeft het college bij het bestreden besluit met een aanvullende motivering het bij het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat het op grond van artikel 4:49, eerste lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om de subsidievaststellingsbesluiten van 27 maart 2015 en 23 juni 2017 in te trekken, de subsidies alsnog vast te stellen op nihil en de ten onrechte verstrekte subsidies terug te vorderen.
3.2
Onder verwijzing naar de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek betoogt het college dat het varkensbedrijf niet daadwerkelijk van [vestigingsplaats] naar [vestigingsplaats] is verplaatst en voortgezet. Het college wijst er daarbij op dat in de met [naam] gesloten voergeldovereenkomst is geregeld dat de zoon als voergeldnemer varkens op voergeld krijgt en deze dient te verzorgen en dat de overeenkomst van opdracht erop ziet dat [naam] in opdracht van de zoon alle werkzaamheden met betrekking tot de varkenshouderij verrichten. Op basis van de overeenkomsten heeft de zoon jaarlijks facturen aan [naam] verzonden en hebben [naam] ook facturen aan de zoon gestuurd, als gevolg waarvan de gefactureerde bedragen tegen elkaar wegvielen en per saldo uitkwamen op € 0,-. Het college heeft dit aangemerkt als het kasrondje. Volgens het college heeft de zoon de provincie Noord-Brabant niet in kennis gesteld van de voergeldovereenkomst en de overeenkomst van opdracht. De met [naam] gesloten pachtovereenkomst wekt weliswaar de indruk dat de varkenshouderij is verplaatst naar de locatie in Schaijk, maar de onderhands gesloten voergeldovereenkomst en overeenkomst van opdracht met bijbehorende geldstromen leiden ertoe dat in werkelijkheid niets is veranderd. De feitelijke exploitatie en het economisch risico van de varkenshouderij in [vestigingsplaats] was en bleef immers bij [naam]
Omdat de maatschap haar varkensbedrijf niet heeft verplaatst en voortgezet op de locatie in [vestigingsplaats] , hebben de in de VIV vereiste subsidiabele activiteiten niet plaatsgevonden. Als het college van deze omstandigheid op de hoogte was geweest ten tijde van de subsidievaststellingsbesluiten, zouden de subsidies op grond daarvan op nihil zijn vastgesteld. Het college vindt dat zij daarom bevoegd is tot intrekking van de besluiten tot vaststelling van de subsidie, deze op nihil te stellen en tot terugvordering van de betaalde subsidies.
3.3
Het college heeft verder overwogen dat met de VIV en de Subsidieregeling VIV wordt beoogd om varkenshouders te stimuleren hun varkenshouderij in een kwetsbaar gebied te beëindigen en deze te verplaatsen naar een nieuwe duurzame locatie met economisch perspectief. Met deze regelingen geeft de provincie invulling aan haar beleid en worden belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen gestimuleerd. Zodra subsidiegelden voor andere doeleinden worden aangewend, komt het provinciaal beleid niet tot zijn recht en wordt ernstig afbreuk gedaan aan de beoogde maatschappelijke ontwikkelingen. Tevens wordt hierdoor, vanwege schaarse middelen aan andere aanvragers de mogelijkheid van subsidie onthouden. De maatschap heeft er bewust voor gekozen om het te doen voorkomen dat sprake was een bedrijfsverplaatsing, met als gevolg dat zij op grond van de VIV en de Subsidieregeling VIV ten onrechte subsidies heeft ontvangen. Het college vindt dat het algemene belang om overheidsgelden te gebruiken voor de beoogde beleidsdoelstellingen en het belang om subsidiefraude te bestrijden en te sanctioneren dient zwaarder te wegen dan het persoonlijke financiële belang van de maatschap.
De beoordeling het bestreden besluit
Verjaring
4.1
Als meest verstrekkende beroepsgrond voert de maatschap aan dat de bevoegdheid van het college tot intrekking en terugvordering is verjaard. De maatschap wijst erop dat het college de aanmelding van de maatschap voor deelname aan de VIV op 18 juli 2008 heeft geaccepteerd en dat deze acceptatie een besluit is ter uitvoering waarvan de maatschap en de provincie op 22 juni 2010 een overeenkomst in het kader van de VIV hebben gesloten. De maatschap stelt dat de verjaringstermijn van vijf jaar (zoals vermeld in artikel 4:49, derde lid, respectievelijk 4:57, vierde lid, van de Awb) op 18 juli 2008 is aangevangen en ten tijde van de besluitvorming door het college was verstreken.
Als niet kan worden aangenomen dat deze datum bepalend is voor de aanvang van de verjaringstermijn, dan geldt dat volgens de maatschap voor de overeenkomst van 22 juni 2010 of voor het passeren van de akte van levering op 12 juli 2012.
4.2
Uit de artikelen 4:49, derde lid, en 4:57, vierde lid, van de Awb volgt dat de vijfjaarstermijn pas ingaat op het moment dat de subsidie is vastgesteld. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3200, en van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:851. Het college heeft de subsidies blijkens de desbetreffende besluiten op 27 maart 2015 respectievelijk 23 juni 2017 vastgesteld. Anders dan de maatschap meent, kan de acceptatie van de aanmelding voor deelname aan de VIV, de overeenkomst tussen de maatschap en de provincie, noch het passeren van de leveringsakte worden aangemerkt als een subsidievaststellingsbesluit, waarbij de aanspraak op het subsidiebedrag ondubbelzinnig is komen vast te staan. De rechtbank merkt daarbij op dat een aanvraag om subsidie, de uitkering van subsidiebedragen, uitvoerings -of voorbereidingshandelingen met betrekking tot een subsidie, moeten worden onderscheiden van een besluit tot vaststelling van een subsidie. Het besluit van 7 maart 2013, waarbij subsidie is verleend voor de verplaatsingskosten, kan evenmin worden aangemerkt als een subsidievaststellingsbesluit. Dat is een besluit tot subsidieverlening.
Eerst bij de besluiten van 27 maart 2015 en 23 juni 2017 heeft het college dus de subsidies vastgesteld. Op 10 maart 2020 waren de verjaringstermijnen dus nog niet verstreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Bevoegdheid tot intrekking en terugvordering
5.1
Het besluit tot intrekking van een subsidievaststellingsbesluit, het op nihil vaststellen van subsidie en terugvordering van de betaalde subsidie is een voor de maatschap belastend besluit. Dit betekent dat in beginsel op het college de last rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de vaststellingsbesluiten en terugvordering is voldaan en om het besluit te baseren op een voldoende feitelijke grondslag. Indien het college hierin slaagt, ligt het op de weg van de maatschap om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Dit toetsingskader kent een vrije bewijsleer en wijkt daarin af van het bewijsstelstel, dat in het strafrecht geldt. Voor zover de maatschap van het college verlangt dat in strafrechtelijke zin bewijs wordt geleverd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor subsidie, volgt de rechtbank dit niet.
5.2
Niet in geschil is dat de maatschap de varkenshouderij in [vestigingsplaats] heeft beëindigd. Om voor subsidie op grond van de VIV en de Subsidieregeling VIV in aanmerking te komen geldt echter ook de voorwaarde dat de bedrijfsvoering is verplaatst naar een nieuwe duurzame locatie. In het bestreden besluit heeft het college onder verwijzing naar diverse gegevens gemotiveerd dat de varkenshouderij niet daadwerkelijk is verplaatst naar de locatie [vestigingsplaats] en dat sprake is geweest van een schijnconstructie. Het college heeft ter onderbouwing van dit standpunt onder meer gewezen op beschikbare processen-verbaal van bevindingen, valselijk opgemaakte facturen en een verklaring van de accountant van [naam] Het college meent dat de maatschap met de met [naam] aangegane pachtovereenkomst, voergeldovereenkomst en overeenkomst van opdracht en de daarmee verband houdende facturen, bewust in strijd met de werkelijke situatie heeft willen doen voorkomen dat de varkenshouderij naar [vestigingsplaats] is verplaatst. Uit het onderzoek is volgens het college immers gebleken dat die overeenkomsten slechts op papier bestonden en dat sprake was van een kasrondje tussen de maatschap en [naam] , die de veehouderij in [vestigingsplaats] bleef exploiteren en daarvoor het risico bleef dragen.
5.3
De rechtbank oordeelt dat het college met de uitgebreid gemotiveerde onderbouwing en verwijzing naar diverse gegevens, die onder meer van de maatschap, [naam] afkomstig zijn, aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van de vaststellingsbesluiten en voor terugvordering is voldaan. In de omstandigheid dat de maatschap de provincie Noord-Brabant wel heeft geïnformeerd over de pachtovereenkomst, maar niet over de voergeldovereenkomst en de overeenkomst tot opdracht, heeft het college een aanwijzing kunnen zien dat de maatschap bewust in strijd met de werkelijke situatie heeft gehandeld. Als de voorgeldovereenkomst en de overeenkomst tot opdracht wel bij het college bekend waren geweest, had dat tot een ander beeld opgeleverd over de vraag of het bedrijf van de maatschap daadwerkelijk naar de nieuwe locatie in [vestigingsplaats] was verplaatst. Ook heeft het college uit het feit dat de maatschap, [naam] . over en weer facturen hebben verzonden waarbij per saldo voor ieder van de partijen een betalingsverplichting van € 0-, opleverde, de conclusie kunnen trekken dat sprake was van een zogenoemd kasrondje en de facturen valselijk zijn opgemaakt.
De maatschap heeft volstaan met de stelling dat het college niet aan haar bewijslast heeft voldaan en is in beroep niet ingegaan op de bewijswaarde van de stukken, die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Aan die stelling kan de rechtbank daarom geen relevante betekenis toekennen.
5.4
Uit de vorige overwegingen volgt dat de maatschap niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor subsidie op grond van de VIV. En omdat van een werkelijke verplaatsing geen sprake is geweest, voldeed de maatschap ook niet aan de voorwaarden voor subsidie voor verplaatsingskosten op grond van de Subsidieregeling VIV.
5.5
Er is sprake van omstandigheden waarvan het college ten tijde van de subsidievaststellingsbesluiten redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidies lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zouden zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert daarom dat het college op grond van artikel 4:49, eerste lid, onder a, van de Awb bevoegd was tot intrekking van de subsidievaststellingsbesluiten en om de subsidies op nihil vast te stellen. Ook is het college op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb, bevoegd om de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terug te vorderen.
De rechtbank oordeelt verder dat het college bij de besluitvorming ook tot de door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
5.6
De maatschap heeft aangevoerd dat zij er op grond van artikel 4, tweede lid, van de Subsidieregeling beëindiging intensieve veehouderijen Noord-Brabant (BIV) voor had kunnen kiezen om deelname aan de VIV te beëindigen en in plaats daarvan een beroep te doen op de BIV. Omdat de maatschap in dat geval in aanmerking zou zijn gekomen voor een subsidie ten bedrage van de sloopkosten en een subsidie van 40% van de gecorrigeerde vervangingswaarde, bepleit zij dat voor intrekking en terugvordering van de sloopvergoeding geen grondslag bestaat.
5.7
Deze beroepsgrond faalt. In navolging van het college oordeelt de rechtbank dat de vaststelling dat de subsidiabele activiteiten in het kader van de VIV niet hebben plaatsgevonden er niet toe kan leiden dat de maatschap in aanmerking komt voor een subsidie voor activiteiten, waarvoor zij geen aanvraag heeft ingediend.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 september 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:49, eerste lid
Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 4:49, derde lid
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Artikel 4:57, eerste lid
Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
Artikel 4:57, vierde lid
Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.

Beleidsregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005 (VIV)

Artikel 10 (Voorwaarden aankoop)
1. Ons college hanteert bij het doen van een aanbod tot aankoop van een bedrijf in het kader van onderhavige beleidsregels een modelkoop-overeenkomst.
2. In deze modelkoopovereenkomst zijn, naast algemene bepalingen gericht op een correct verloop van de aan- en verkoopprocedure, de volgende elementen uitgewerkt:
a. De intensieve veehouderij op de aangemelde uitplaatsings-locatie(s) wordt, binnen de termijnen zoals aangegeven in bijlage 4 behorende bij onderhavige beleidsregels, geheel beëindigd, de vergunningen ingetrokken en de bestemming veranderd in een passende bestemming die gebruik van de aangemelde uitplaatsingslocatie(s) voor intensieve veehouderij uitsluit.
b. De bij de intensieve veehouderij behorende gebouwen worden binnen de in bijlage 4 behorende bij onderhavige beleidsregels aangegeven termijnen gesloopt. De aanmelder ontvangt een vergoeding voor de sloopkosten. Deze wordt berekend zoals aangegeven in bijlage 4 behorende bij onderhavige beleidsregels.
c. De aanmelder zet binnen de in bijlage 4 behorende bij onderhavige beleidsregels aangegeven termijnen de intensieve veehouderij voort op een door hem gekozen en door ons college als duurzaam beoordeelde inplaatsingslocatie in Nederland.
d. De eigendomsoverdracht kan pas plaatsvinden nadat ons college heeft vastgesteld dat de door aanmelder voorgestelde inplaatsingslocatie als duurzaam kan worden aangemerkt en uit een verklaring van een financiële instelling ten genoege van de provincie gebleken is dat verplaatsing naar die inplaatsingslocatie uitvoerbaar is. De eisen waaraan voornoemde verklaring moet voldoen zal ons college in een separaat besluit vastleggen.
e. De omvang van de productiecapaciteit op de inplaatsingslocatie dient tenminste 80% te bedragen van de bij aanmelding op de aangemelde uitplaatsingslocatie(s) aanwezige productiecapaciteit. Ingeval van samenvoeging dient na verplaatsing tenminste 80% van de bij aanmelding op de aangemelde uitplaatsingslocatie(s) aanwezige productiecapaciteit te worden toegevoegd aan de productiecapaciteit op de inplaatsingslocatie.
f. De koopsom, bestaande uit een vergoeding voor de gebouwen, de waarde van ondergrond en erf en de vergoeding voor het slopen van de bedrijfsgebouwen, wordt berekend zoals aangegeven in bijlage 4 behorende bij onderhavige beleidsregels. In het kader van onderhavige beleidsregels alsmede in het kader van de ter uitvoering van onderhavige beleidsregels te sluiten koopovereenkomst(en) is de aldus opgebouwde koopsom ondeelbaar.
g. De koopsom wordt uitbetaald in twee termijnen, de eerste termijn bij de passering van de akte ter levering van het eigendom en de tweede termijn na afronding van de verplaatsing. De eerste termijn bedraagt 50% van de vergoeding voor de gebouwen, de waarde van ondergrond en erf. De tweede termijn bedraagt het restant van de vergoeding voor de gebouwen, de waarde van ondergrond en erf, en de vergoeding voor het slopen van de bedrijfsgebouwen.
3. (…).
4. (…).
Subsidieregeling Verplaatsingskosten Intensieve Veehouderijen 2006 (Subsidieregeling VIV)
Artikel 2
1. Ons college kan een subsidie verlenen in de kosten van het verplaatsen van intensieve veehouderijen in het kader van de beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2006, tot een maximum van het budget in de zin van artikel 3 lid 4 van de beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005.
2. De in het eerste lid bedoelde subsidie kan aangemerkt worden als incidentele subsidie in de zin van artikel 4 lid 2 ASV.
3. Op subsidies als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 33 tot en met 35 van de ASV van overeenkomstige toepassing.
4. (…).
Artikel 5, eerste lid
Een aanvrager kan een bijdrage ontvangen in de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten, voor zover zij in direct verband staan met de verplaatsing van een intensieve veehouderij in het kader van de beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005:
Advisering, bemiddeling en overdracht in verband met de aankoop van de inplaatsingslocatie;
Advisering inzake de bedrijfsopzet op de inplaatsingslocatie;
Kosten voor bouwtechnisch advies en ontwerp van de gebouwen en van de inrichting van de inplaatsingslocatie;
Kosten voor onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de inplaatsingslocatie;
Kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen naar de inplaatsingslocatie;
Kosten van het slopen van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de inplaatsingslocatie.

Subsidieregeling beëindiging intensieve veehouderijen Noord-Brabant (BIV)

Artikel 4, tweede lid
Als de bedrijfskavel geheel of gedeeltelijk door de provincie Noord-Brabant is aangekocht in het kader van de VIV en de juridische levering niet heeft plaatsgevonden, dan kan de subsidie-aanvrager ervoor kiezen om zijn deelname aan de VIV te beëindigen en in plaats daarvan een beroep te doen op de onderhavige subsidieregeling. Als voor de beëindiging van het agrarisch bedrijf of de sloop van niet ten dienste van het agrarisch bedrijf staande gebouwen of bouwwerken op de bedrijfskavel eveneens een vergoeding wordt verstrekt door een of meer andere partijen, dan wordt op grond van deze regeling slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend dat de som van de door de andere partij of partijen verstrekte of te verstrekken vergoeding(en) en de op grond van deze regeling te verstrekken subsidie niet meer bedraagt dan het uit de toepassing van artikel 5 en 6 voortvloeiende bedrag.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel a
1. De subsidie bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt:
a. 40% van de met toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel te bepalen gecorrigeerde vervangingswaarde van de te verwijderen gebouwen, bouwwerken en vaste installaties (…).
Artikel 5, zevende lid
Bij de toepassing van de in het vorige artikellid opgenomen tabel mag, indien subsidie wordt verleend voor de sloop van een of meer gebouwen als bedoeld in onderdeel a en bovendien voor de sloop of verwijdering van een of meer van de objecten als bedoeld in de onderdelen c t/m e, de gezamenlijke subsidie voor de sloop of verwijdering van het gebouw of de gebouwen en de andere objecten niet meer bedragen dan het aantal vierkante meters van de vloeroppervlakte van het gebouw of de gebouwen, vermenigvuldigd met € 25,-.

Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (ASV)

Artikel 16, aanhef en onderdeel a
Aan de subsidieontvanger worden in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de zaak die tot stand is gekomen met provinciale subsidie wordt niet binnen een periode van 5 jaar na realisering daarvan vervreemd, verhuurd of met hypotheek of andere zakelijke rechten bezwaard, dan wel geheel of gedeeltelijk aan de in de aanvraag omschreven bestemming onttrokken, tenzij Gedeputeerde Staten hiervoor ontheffing verlenen.
Artikel 28 (Overgangsrecht)
Voor subsidieaanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening blijft de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant zijn werking behouden.
Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (ASV, zoals dat luidde ten tijde van de VIV-aanvraag)
Artikel 10, zesde lid
Het object dat geheel of ten dele tot stand is gekomen met provinciale subsidies, mag niet binnen een periode van 10 jaar na realisering daarvan worden vervreemd, verhuurd, met hypotheek of andere zakelijk rechten worden bezwaard dan wel geheel of gedeeltelijk aan de in de aanvraag omschreven bestemming worden onttrokken (…).