ECLI:NL:RBOBR:2021:5116

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
01-244901-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en wapenbezit in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen en munitie in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de aangever telefonisch heeft bedreigd met de dood en vervolgens kogels heeft afgevuurd op de auto van de aangever. De bedreiging vond plaats in de periode van 23 tot en met 24 september 2020 in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke onrust die dergelijke delicten veroorzaken, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de feiten pas 18 jaar oud was. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachte in het delict gewogen, waarbij werd opgemerkt dat hij een ondergeschikte rol had, maar desondanks verantwoordelijk was voor zijn daden. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.244901.20
Datum uitspraak: 27 september 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2020 tot en met 24 september 2020 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door
- dreigend (telefonisch) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij en/of zijn mededader hem zou doorzeven met kogels en dat hij, [slachtoffer] , naar het kerkhof zou gaan en/of
- met een vuurwapen een of meer kogels af te vuren op de auto van (de werkgever van) die [slachtoffer] ;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2020 tot en met 24 september 2020
te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
een auto (Peugeot Partner met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s),
te weten aan [slachtoffer] en/of de werkgever van [slachtoffer] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2020 tot en met 24 september 2020, te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een wapen en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor de ten laste gelegde feiten met als gevolg dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen

Bronnen:

Een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, met onderzoek nummer OB1R020115 (onderzoeksnaam [onderzoeksnaam] ), afgesloten op 18 februari 2021, pagina's 1 tot en met 297.
Een NFI rapport schotrestenonderzoek d.d. 19 februari 2021.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pag. 10 tot en met 14) bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het oordeel van de rechtbank.

Bedreiging en verboden wapenbezit.

Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging en het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een telefonische bedreiging door medeverdachte (hierna te noemen: [medeverdachte] ). Aangever heeft verklaard dat hij meerdere malen is gebeld door [medeverdachte] en dat deze hem met de dood heeft bedreigd. Tijdens het laatste telefoongesprek werd hij bedreigd door [medeverdachte] en hoorde aangever dat er op de achtergrond een wapen werd doorgeladen en er kogels op tafel vielen. Kort na dit telefoongesprek hoorde hij buiten een auto toeteren en vervolgens hoorde hij een aantal knallen, aldus aangever. De politie heeft vastgesteld dat er acht kogels zijn afgevuurd op de bestelbus van aangever.
Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van aangever en het telefoonnummer waarmee aangever zegt dat [medeverdachte] hem heeft gebeld blijkt dat er die avond 6 keer telefonisch contact is geweest tussen aangever en de gebruiker van laatstgenoemd telefoonnummer. Laatstgenoemd telefoonnummer staat op naam van de moeder van [medeverdachte] /oma van [verdachte 1] en dit telefoonnummer staat in de telefoon van de vrouw van [medeverdachte] /moeder van [verdachte 1] opgeslagen als “ [contactnaam] ”. De rechtbank stelt aan de hand daarvan vast deze telefoon in gebruik is bij [medeverdachte] .
Dit onderzoek naar de historische gegevens ondersteunt de verklaring van aangever dat [medeverdachte] hem telefonisch heeft bedreigd. Uit de camerabeelden blijkt voorts, zoals hierna zal worden besproken, dat er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is te zien.
Uit de camerabeelden van de ouderlijke woning blijkt dat [medeverdachte] en verdachte (hierna te noemen: [verdachte 1] ) om 00:26:27 uur samen de woning verlaten. Vervolgens is via een andere camerapositie te zien dat [medeverdachte] instapt en plaatsneemt op de bijrijdersstoel en dat de bruine BMW X5 van [medeverdachte] om 0:26:50 uur vertrekt. De auto wordt om 0:28:47 uur weer geparkeerd op de oprit van de ouderlijke woning. Kort daarna kwamen ook de eerste meldingen binnen bij de politie dat er geschoten was en dat een getuige een donkere BMW X5 hard heeft zien wegrijden. Het tijdsverloop past bij de route van de woning aan de [adres] naar het plaats delict en weer terug naar de woning.
[medeverdachte] stapt vervolgens uit, loopt naar de achtertuin en geeft daar op handschoenen gelijkende voorwerpen af aan een derde persoon in de tuin en ontdoet zich vervolgens van zijn bovenkleding.
Om 0:28:54 stapt er ook een persoon uit aan de bestuurderskant van de BMW X5. Deze persoon probeert kennelijk uit beeld te blijven van de bewakingscamera’s, maar er zijn wel twee reflecterende bolletjes zichtbaar. Vervolgens is op de andere camerapositie om 0:28:56 uur, dus 2 seconden nadat de persoon aan de bestuurderszijde is uitgestapt, zichtbaar dat [verdachte 1] in versneld tempo de weg oversteekt naar de woning van de overburen. [verdachte 1] draagt daarbij zeer kenmerkende bovenkleding: op de bovenkleding zit ter hoogte van de borst een rij reflecterende bolletjes.
Eerder die avond is [verdachte 1] ook al (in dezelfde kenmerkende bovenkleding) naar de overburen gegaan. Op de camerabeelden is te zien dat als hij van de overburen weer terugloopt naar de ouderlijke woning een schoudertas draagt die hij op de heenweg nog niet droeg. [verdachte 1] komt om 23:26:26 uur weer terug in de achtertuin van de ouderlijke woning. Vervolgens is 40 minuten later in de achtertuin een hand te zien die een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vasthoudt.
De deurgrepen en het stuur van de BMW X5 zijn bemonsterd. Uit schotrestenonderzoek door het NFI blijkt dat er op de deurgrepen en het stuur van deze auto schotresten zitten.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] en [verdachte 1] geen redelijke verklaring hebben willen geven voor de hiervoor genoemde telefoongegevens, de rit met de BMW X5 zeer kort voor het moment dat de bestelbus van aangever is beschoten, de bezoeken aan de overburen waarvan één direct ná voornoemde autorit, het afgeven van op handschoenen gelijkende voorwerpen en bovenkleding door [medeverdachte] direct ná de autorit en het feit dat op de camerabeelden in de achtertuin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is te zien.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, alles in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [medeverdachte] aangever met de dood heeft bedreigd en de bestelbus van aangever heeft beschoten.(uit het feit dat hij handschoenen afgeeft en zijn bovenkleding uittrekt blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij beducht was voor schotresten) en dat zijn [verdachte 1] het wapen heeft opgehaald, als bestuurder heeft opgetreden en na thuiskomst het wapen weer heeft teruggebracht. Naar oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Daarnaast is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden. Gelet op het voorgaande staat het voor de rechtbank vast dat verdachten een vuurwapen voorhanden hebben gehad.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat onder feit 2 niet is geconcretiseerd om welk wapen het gaat. Ter terechtzitting is gebleken dat zowel de verdediging, als de officier van justitie, ervanuit gaat dat de tenlastelegging ziet op het vuurwapen betreft waarmee op de bestelbus is geschoten. Tegen de achtergrond van het dossier en gezien in samenhang met het onder feit 1 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wat verdachte onder feit 2 verweten wordt en waartegen hij zich heeft te verdedigen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 24 september 2020 tot en met 25 september 2020 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- dreigend telefonisch tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij hem zou doorzeven met kogels en dat hij, [slachtoffer] , naar het kerkhof zou gaan en
- met een vuurwapen kogels af te vuren op de auto van die [slachtoffer] ;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 24 september 2020 tot en met 25 september 2020, te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen en munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarbij aanvullend een deel voorwaardelijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de bedreiging van aangever [slachtoffer] door hem telefonisch te bedreigen en vervolgens meerdere kogels af te vuren op de openbare weg, in een woonwijk op de auto van aangever. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het is niet ondenkbaar dat een kogel die wordt geschoten op een auto afketst en een daar toevallig aanwezige persoon raakt. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust dit risico genomen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Het gedrag van verdachte en zijn [medeverdachte] komt neer op een vérgaande vorm van intimidatie van aangever en zijn gezin en moet zeer beangstigend voor hen zijn geweest.
De rechtbank gaat er in strafmatigende zin vanuit dat verdachte, die toen slechts 18 jaar en nog maar net meerderjarig was, door zijn [medeverdachte] is betrokken bij het incident. Dat neemt niet weg dat verdachte hierin ook zelf een verantwoordelijkheid heeft. Daarbij is verdachte berekenend te werk gegaan. Hij heeft eerst het wapen bij de overburen opgehaald en is later met zijn [medeverdachte] meegegaan naar het huis van aangever. Bij terugkomst duikt hij bij het uitstappen van de auto weg van de camera. Verdachte wist heel goed waar hij mee bezig was en dat hij niet vastgelegd moest worden door de camera’s. Verdachte neemt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd en de rol die hij daarbij heeft gehad. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank (in strafverzwarende zin) rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2021 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de Wet wapens en munitie.
Daarnaast houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte ook rekening met zijn jeugdige leeftijd (18 jaar ten tijde van het plegen van de feiten).
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een groot gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een andere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Verdachte is weliswaar aangeduid als medepleger maar bij de uitvoering van het delict heeft hij een ondergeschikte rol gehad. Verdachte stond naar de rechtbank veronderstelt, sterk onder invloed van zijn [medeverdachte] .
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
ten aanzien van feit 1 primair, feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en M.A.A. Smetsers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 27 september 2021.