In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 september 2021 een beschikking gegeven op het verzoek van een besloten vennootschap om een afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) te gelasten. Verzoekster, die elektrotechnische werkzaamheden verricht, heeft op 20 augustus 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van twee maanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement, waarbij verzoekster haar schuldenlast wil saneren door het aanbieden van een onderhands akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een toestand verkeert waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet kan voortgaan, maar nog wel in staat is om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de noodzaak van de afkoelingsperiode onderbouwd, waarbij is gekeken naar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot afkondiging van de afkoelingsperiode toewijsbaar was, omdat dit noodzakelijk is voor het kunnen blijven voortzetten van de onderneming tijdens de voorbereiding van en onderhandelingen over het akkoord. De rechtbank heeft de afkoelingsperiode voor de duur van twee maanden, ingaande 17 september 2021, afgekondigd, waarbij de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van verzoekster gedurende deze periode niet kan worden uitgeoefend zonder machtiging van de rechtbank.