ECLI:NL:RBOBR:2021:5041

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
01-226726-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, verkrachting en bedreiging in relationele context met meerdere slachtoffers

Op 22 september 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder mishandeling, verkrachting en bedreiging. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het meermalen mishandelen van zijn ex-partner, [slachtoffer 1], en het bedreigen van zowel haar als [slachtoffer 2], haar tante. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 21 juni 2020 in Oss en 's-Gravenhage [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld, waaronder het stompen en slaan van haar gezicht en hoofd. Daarnaast heeft hij op 16 mei 2020 geprobeerd haar met een mes in het been te steken, wat resulteerde in een verwonding. De verdachte heeft [slachtoffer 1] ook gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij haar bedreigde met een mes. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de verdachte ontkende en alternatieve scenario's aanbood. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij vrijgesproken werd. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contact- en locatieverbod ten opzichte van de slachtoffers. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gelast, gezien het risico op herhaling van geweld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226726.20
Datum uitspraak: 22 september 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1985,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2020, 10 maart 2021, 14 april 2021, 7 juli 2021 en 8 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 november 2020. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 14 april 2021 gewijzigd. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 21 juni 2020 te Oss en/of ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te stompen en/of slaan en/of te schoppen en/of trappen;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2020 te Oss en/of ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in het (boven)been heeft gestoken (terwijl die [slachtoffer 1] samen met hem, verdachte, in een personenauto zat), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 mei 2020 te Oss en/of ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in het (boven)been te steken (terwijl die [slachtoffer 1] samen met hem, verdachte, in een personenauto zat);
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2020 tot en met 13 juni 2020 te Oss, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten onder meer
- het duwen en/of brengen en/of houden en/of op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte onder meer
- die [slachtoffer 1] op bed heeft gegooid en/of geduwd en/of
- die [slachtoffer 1] in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en/of
- een mes en/of een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en/of (daarbij) (dreigend) heeft gezegd: “je moet seks met mij hebben anders steek ik je weer”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (terwijl voornoemde handelingen plaatsvonden) die [slachtoffer 1] heeft gefotografeerd en/of gefilmd (terwijl die [slachtoffer 1] dat niet wilde);
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2020 tot en met 30 mei 2020 te Den Haag en/of Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk een wederrechtelijk
meermalen, althans eenmaal, van een persoon, [slachtoffer 1] , een of meer afbeelding(en) van seksuele aard, te weten een of meerdere foto(‘s) en/of video(‘s) en/of film(s) waarop onder meer te zien is dat die [slachtoffer 1] seksuele gemeenschap met verdachte heeft en/of
aan de penis van verdachte zuigt/likt, heeft vervaardigd;
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2020 tot en met 13 juni 2020 te Oss en/of ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] voortdurend in de gaten gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] bedreigd en/of mishandeld en/of
- door uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [slachtoffer 1] in de woning gehouden en/of aldus, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [slachtoffer 1] belet de woning te verlaten;
6.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 7 september 2020 te Oss, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “ik ga jullie vermoorden, jullie zullen hier niet meer kunnen wonen, ik ga jullie laten doodschieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (daarbij) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gelopen en/of
- door die [slachtoffer 1] via Facebookmessenger en/of Instagram en/of telefonisch de woorden toe te voegen:
“ik steek je neer met een mes” en/of “pas op als je de deur uitgaat” en/of
“als je naar buiten gaat, pak ik je en zal het slecht aflopen met je” en/of “als je zo doorgaat, zweer ik dat ik je video’s ga delen zodat iedereen ziet wat je hebt gedaan” en/of
“ik wacht nog twee uur en als je vanavond niet met mij meegaat, dan zal ik de video’s delen” en/of “ik zweer op mijn dochter dat ik je vanavond kom halen, je zult mijn vrouw worden. Ik zal voor jou veranderen en anders zal iedereen het wel zien. Ik wacht op antwoord van je en dwing me niet om dit allemaal te doen” en/of “ik kom straks naar je toe en zal jullie allemaal, zowel oraal en anaal neuken en neersteken” en/of “ik laat je niet leven, ik graaf een graf voor je” en/of “ik heb je toen in je been gestoken, maar de volgende keer maak ik het af, dan maak ik je dood” en/of “ik ga je in stukjes snijden, ik vermoord je, ik gooi je in het water” en/of “ik zorg dat je bij je moeder terechtkomt”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
7.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Oss, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een mes in zijn, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 2] is gelopen en/of (toen die [slachtoffer 2] het mes met haar hand vastgepakt had) het mes terug heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, op/tegen de benen, in elk geval het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Oss, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door- met een mes in zijn, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 2] te lopen en/of (toen die [slachtoffer 2] het mes met haar hand vastgepakt had) het mesterug te trekken en/of- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, op/tegen de benen, in elk geval het lichaam, te schoppen en/of trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat de dagvaarding voor feit 3 nietig moet worden verklaard. Uit de tekst van de tenlastelegging is onvoldoende duidelijk geworden of de beschuldiging toeziet op de vermeende verkrachting in [locatie] in Oss op 16 mei 2020 of dat het gaat om een verkrachting die plaats zou hebben gevonden in de woning van de broer van de verdachte op 17 mei 2020.
Het standpunt van de officier van justitie.
Met betrekking tot de partieel nietige dagvaarding geeft de officier van justitie aan dat de dagvaarding de functie heeft de verdachte te informeren over de beschuldiging, zodat hij zich daartegen kan verdedigen. Het is onvoorstelbaar dat verdachte - gelet op alle zittingen die aan de inhoudelijke behandeling zijn voorafgegaan - niet weet welk verwijt hem onder feit 3 wordt gemaakt. Het is duidelijk dat het gaat om hetgeen gebeurd is in [locatie] in Oss.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging ertoe strekt voor de procesdeelnemers de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog hierop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse, alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan (Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3124). De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium is voldaan. De pleegperiode, de pleegplaats en de feitelijke handelingen zijn voldoende duidelijk in de tenlastelegging opgenomen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de verdediging kennelijk in staat is geweest namens de verdachte verweer te voeren ten aanzien van dit feit.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen en de dagvaarding onder feit 3 is geldig.
Conclusie formele voorvragen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen redenen gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden acht de officier van justitie alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 februari 2020.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank zal de verweren van de raadsman bespreken bij de desbetreffende feiten.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan. Deze is bijgevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.

Inleiding.

De rechtbank stelt voorop dat de ten laste gelegde feiten gedragingen betreffen in de relationele sfeer tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Dergelijke gedragingen vinden vaak, zo ook in deze zaak, in een zekere beslotenheid plaats. In dit soort zaken zal de rechtbank in het geval verdachte ontkent, zoals in deze zaak, daarom zich vaak voor de vraag gesteld zien of de aangifte als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Door en namens verdachte is in zijn algemeenheid betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] wisselend en daarmee onbetrouwbaar zijn.
[slachtoffer 1] heeft tussen 21 juni 2020 en 5 september 2020 meerdere verklaringen bij de politie afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen telkens gedetailleerd en consistent zijn en op onderdelen overeenkomen met objectief vast te stellen feiten. De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging niet dat sprake is van wezenlijke verschillen of tegenstrijdigheden in die verklaringen. Dat [slachtoffer 1] in haar laatste verklaring bij de politie op 15 september 2020 en vervolgens bij de rechter-commissaris op 16 februari 2021 gedeeltelijk terug is gekomen op haar eerdere verklaringen, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er sterke aanwijzingen dat deze latere (al dan niet minder belastende) verklaringen zijn ingegeven door de wens van [slachtoffer 1] om de verdachte in vrijheid te stellen. Dat blijkt zowel uit de desbetreffende verklaringen van [slachtoffer 1] als uit de afgeluisterde gesprekken tussen [slachtoffer 1] en verdachte. De rechtbank acht op basis van hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard voorts aannemelijk dat zij uit angst voor verdachte haar eerdere verklaringen heeft willen afzwakken. De rechtbank constateert dat de latere verklaringen van [slachtoffer 1] desondanks op belangrijke punten overeenkomen met haar eerdere verklaringen en op onderdelen met objectief vast te stellen feiten, zodat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar acht.
De rechtbank zal aldus de (aanvankelijke) verklaringen van [slachtoffer 1] in beginsel als vertrekpunt nemen voor de beoordeling van de bewijsvraag. Dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan echter op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaringen van één getuige. Dat betekent dat er voldoende steunbewijs moet zijn voor de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] .
De vraag of er voldoende steunbewijs aanwezig is als de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige of aangever, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor enige regels in de rechtspraak geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van de getuige. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Duidelijk is in ieder geval dat het steunbewijs in beginsel niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron, in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Een dergelijke de auditu verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel zouden bepaalde waarnemingen die de getuige de auditu persoonlijk heeft gedaan voldoende steunbewijs kunnen opleveren.
De rechtbank zal per feit bespreken of de aangifte en getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] voldoende steun vinden in het dossier.
De rechtbank hecht er voorts aan om voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling op te merken dat zij bij de beantwoording van de bewijsvraag gebonden is aan de tekst van de tenlastelegging. De rechtbank dient zich te beperken tot beantwoording van de vragen of verdachte de in de tenlastelegging opgenomen feitelijke gedragingen heeft gepleegd en of op grond daarvan tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan worden gekomen. Indien die vragen ontkennend moeten worden beantwoord, mag de rechtbank niet anders dan vrijspreken.

Vrijspraak feit 4 en feit 5.

Feit 4.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 16 mei 2020 tot en met 30 mei 2020 opzettelijk en wederrechtelijk meerdere foto’s en/of video’s van seksuele handelingen met [slachtoffer 1] heeft vervaardigd.
De verdediging heeft bepleit dat op de telefoon van verdachte slechts één video van seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer 1] is aangetroffen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet uitdrukkelijk om toestemming heeft gevraagd, maar dat uit de video blijkt dat [slachtoffer 1] wel degelijk wist dat zij werd gefilmd. Indien de rechtbank de video wenst te gebruiken voor het bewijs, dan dient eerst een deugdelijke vertaling plaats te vinden van hetgeen gezegd wordt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel er aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van meerdere foto’s en video’s kan de rechtbank de inhoud daarvan niet met voldoende zekerheid vaststellen. Met de raadsman van verdachte acht de rechtbank in deze bewijs aanwezig voor het maken van één video, waarvan de wederrechtelijkheid beoordeeld dient te worden.
De rechtbank stelt voorop dat uit de wetshistorie van artikel 139h, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat het in de regel strafbaar is indien een persoon opzettelijk zonder medeweten of toestemming seksuele afbeeldingen of video’s van een ander vervaardigt. Het staat niet ter discussie dat er op de telefoon van verdachte een video is aangetroffen waarop [slachtoffer 1] seksuele handelingen bij hem verricht. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte deze video heeft vervaardigd zonder medeweten of toestemming van [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat zowel bij de politie als op het onderzoek ter terechtzitting (door verschillende tolken) is geprobeerd de gesproken tekst in de desbetreffende video te vertalen. Dit heeft niet tot een gedegen vertaling geleid. Nu geen vertaling van de video beschikbaar is, dient de rechtbank op basis van slechts de bewegende beelden te beoordelen of de video zonder medeweten of toestemming van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van de bewegende beelden niet met de vereiste mate van zekerheid kan vaststellen dat het vervaardigen van de beelden wederrechtelijk is geweest. Daarbij acht de rechtbank van belang dat bepaald niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer 1] zich bewust was van het gegeven dat ze gefilmd werd en dat uit de beelden niet duidelijk blijkt dat zij op enigerlei wijze bezwaar heeft gemaakt tegen het maken van de beelden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 4 ten laste gelegde.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot het laten vertolken van de gesproken tekst van de videobeelden heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek geen bespreking behoeft, nu de rechtbank de videobeelden van de seksuele handelingen niet gebruikt voor het bewijs.
Feit 5.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 16 mei tot en met 13 juni 2020 in Oss en ’s-Gravenhage schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke vrijheidsberoving door [slachtoffer 1] voortdurend in de gaten te houden en/of haar te bedreigen en/of te mishandelen en/of door uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht haar te beletten de woning te verlaten.
De verdediging heeft betoogd dat uit de videobeelden in de auto niet valt op te maken dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen of haar van haar vrijheid heeft beroofd. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn ongeloofwaardig en worden door andere stukken in het dossier weersproken. Zo blijkt uit de vertaling van de video dat zij degene was die verdachte smeekte om een laatste kans. Bovendien is iedere auto vanaf de passagiersstoel te openen. Ook getuigen hebben niets van enige dwang of drang waargenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop, zoals hiervoor is toegelicht, dat zij in de beoordeling van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving gebonden is aan de tekst van de tenlastelegging.
Nu niet nader is gespecificeerd waaruit de aan verdachte verweten gedragingen, bestaande uit het voortdurend in de gaten houden van [slachtoffer 1] , de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 1] en het overwicht op [slachtoffer 1] , hebben bestaan in het kader van de tenlastegelegde vrijheidsberoving, kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte [slachtoffer 1] op die manier op enig moment in haar bewegingsvrijheid heeft beperkt. De rechtbank komt reeds daarom niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde vrijheidsberoving. Bovendien is uit de tenlastelegging ook niet duidelijk op welke pleegplaats of pleegplaatsen de steller van de tenlastelegging het oog heeft. Behalve de enkele aanduiding ‘de woning’ is geen omschrijving van de pleegplaats of pleegplaatsen gegeven. Dit bemoeilijkt de beoordeling van dit tenlastegelegde feit.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het aan hem onder feit 5 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring feit 1, feit 2 (subsidiair), feit 3, feit 6 en feit 7 (subsidiair).
Ten aanzien van feit 1.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari tot en met 21 juni 2020 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat het gaat om de vraag welke verklaring aannemelijk is. Verdachte heeft, op de datum van het bezoek aan het [locatie] na, volkomen eenduidig verklaard. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn daarentegen wisselend. De overige belastende verklaringen zijn afkomstig uit haar directe omgeving. Verder is op de videobeelden van het gesprek tussen [slachtoffer 1] en verdachte in de auto – in tegenstelling tot de vaststellingen van de verbalisanten – geen letsel te zien. De verdachte heeft ter terechtzitting van 8 september 2021 verklaard dat de ten laste gelegde periode in ieder geval niet juist kan zijn. Hij is pas op 6 januari 2020 in Nederland aangekomen en [slachtoffer 1] is tussen 17 januari en 17 februari 2020 in Erbach (Duitsland) verbleven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op belangrijke onderdelen door andere bewijsmiddelen in het dossier worden ondersteund. Zo verklaart verdachte ter zitting dat hij [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode éénmaal tegen haar schouder heeft geslagen tijdens een discussie over abortus. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij enkele weken na april 2020 heeft gehoord dat [slachtoffer 1] werd mishandeld door verdachte. Daaropvolgend heeft hij [slachtoffer 1] in de woning van haar tante gezien met een blauwe plek op haar linker bovenarm en blauwe en gezwollen ogen. Ook getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij bij [slachtoffer 1] blauwe plekken op haar linkerarm, in haar hals en aan de linkerzijde van haar gezicht heeft gezien.
Dat [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode letsel aan haar gezicht heeft gehad, wordt verder ondersteund door een proces-verbaal van bevindingen van de politie, waarin de verbalisant relateert dat zij op de videobeelden van 16 mei 2020 een bult boven het linkeroog had en verkleuringen en vlekken op haar rechterkaak en hals waarneemt. Volgens de verdediging zou de verbalisant zou ten onrechte letsel bij [slachtoffer 1] hebben waargenomen. Het zou niet gaan om een blauwe plek in het gezicht, maar om opgehoopt haar op haar wang. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de gerelateerde bevindingen van de verbalisant. De rechtbank wordt in deze overtuiging mede gesterkt doordat verbalisant niet alleen blauwe plekken, maar ook een zwelling heeft waargenomen. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op de videobeelden eveneens blauwe plekken ziet.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen in de periode van 17 februari 2020 tot en met 21 juni 2020.
Ten aanzien van feit 2.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 16 mei 2020 heeft gepoogd [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, dan wel heeft mishandeld, door haar met een mes in het been te steken.
De verdediging heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat verdachte een eenduidige lezing van het voorval in de auto op 16 mei 2020 heeft gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
[slachtoffer 1] heeft op 21 juni 2020 aangifte gedaan van een incident dat heeft plaatsgevonden op 16 mei 2020. [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij met verdachte in een auto zat en dat hij – op het moment dat [slachtoffer 1] tegen verdachte zei dat ze niet verder met hem wilde – een mes in haar bovenbeen stak. In een nader verhoor op 14 juli 2020 heeft een verbalisant foto’s van het letsel van [slachtoffer 1] gemaakt. De rechtbank heeft op een foto van haar been een klein langwerpig litteken waargenomen, hetgeen overeen kan komen met een verwonding die is toegebracht door een mes. Niet ter discussie staat dat [slachtoffer 1] aan haar been gewond is geraakt op 16 mei 2020 in de auto van verdachte en dat de verwonding is ontstaan doordat zij in aanraking is gekomen met een mes.
Verdachte heeft op de zitting van 8 september 2021 onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] bij het instappen tegen het mes aan is gekomen, waardoor zij de steekverwonding heeft opgelopen. In dat verband heeft hij, anders dan de verdediging meent, wisselend verklaard over het moment en de wijze waarop [slachtoffer 1] zichzelf aan het mes heeft verwond. De rechtbank acht de door de verdachte ingebrachte alternatieve scenario’s volstrekt onaannemelijk en volgt [slachtoffer 1] in haar aangifte.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in haar bovenbeen heeft gestoken.
De rechtbank moet nu de vraag beantwoorden hoe dit feit juridisch gekwalificeerd moet worden.
Feit 2 primair.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte met zijn handelen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat het dossier of het verhandelde ter zitting geen eenduidige informatie heeft opgeleverd over het soort mes dat is gebruikt. Evenmin is duidelijk op welke manier of met welke kracht de verdachte het mes heeft gebruikt. Ook uit de (relatief beperkte) verwondingen van [slachtoffer 1] kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte dit op zodanige wijze en/of met zodanige kracht heeft gedaan dat er tenminste een aanmerkelijke kans aanwezig was dat er bij haar zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
De rechtbank kan op grond van de voorliggende informatie niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en zal verdachte daarom vrijspreken van het aan hem onder feit 2 primair ten laste gelegde feit.
Feit 2 subsidiair.
De als subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] op 16 mei 2020 in Nederland is wel bewezen en de rechtbank zal verdachte daarvoor veroordelen.
Ten aanzien van feit 3.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] in de periode van 16 mei tot en met 13 juni 2020 meermalen heeft verkracht.
De verdediging heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn. Uit de videobeelden van de seksuele handelingen in Den Haag blijkt dat het initiatief is uitgegaan van [slachtoffer 1] , terwijl zij heeft verklaard dat zij werd gedwongen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte tussen 16 en 17 mei 2020 in [locatie] in Oss [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot seksuele handelingen die mede bestonden uit het binnendringen van haar lichaam. De rechtbank heeft hierbij gelet op haar verklaringen, waarin zij onder meer heeft verklaard dat verdachte haar begon te zoenen, hij zich door haar heeft laten pijpen en zijn penis in haar vagina heeft gebracht.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] volgt dat zij verdachte in het hotel kenbaar heeft gemaakt dat zij geen seks wilde. Vervolgens werd verdachte volgens haar dwingender en bedreigde hij haar met een mes. Verdachte zei dat hij haar weer zou steken als zij niet zou meewerken. Zij werd op bed gegooid en moest met hem zoenen en zijn penis in haar mond nemen. Kort daaropvolgend heeft verdachte zijn penis in haar vagina gebracht. Toen zij wederom zei dat zij geen seks wilde, trok hij aan haar haren en kreeg zij een klap in haar gezicht. Er hebben gedurende de nacht op de hotelkamer verschillende verkrachtingen plaatsgevonden en tussendoor werd [slachtoffer 1] door verdachte geslagen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [slachtoffer 1] door verdachte is gedwongen de door haar beschreven seksuele handelingen te ondergaan. Van dwingen is sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn als de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Dit moet volgen uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat van geweld sprake is geweest, doordat verdachte [slachtoffer 1] op het bed heeft gegooid, haar tegen haar gezicht heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken. Verder heeft verdachte haar kort voorafgaand aan de seksuele handelingen in [locatie] in haar been gestoken met een mes. Van bedreiging met geweld is sprake geweest doordat verdachte [slachtoffer 1] vervolgens een mes heeft getoond en daarbij dreigend heeft gezegd: “Je moet seks met mij hebben, anders steek ik je weer”. Door dit geweld en bedreiging met geweld heeft verdachte haar opzettelijk gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
Zoals reeds eerder overwogen, acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] , zoals afgelegd bij de politie, betrouwbaar en geloofwaardig. Deze verklaringen worden op essentiële onderdelen ondersteund door de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen omtrent het steekincident op 16 mei 2020, kort voorafgaand aan de ten laste gelegde verkrachtingen, de foto’s van het letsel van [slachtoffer 1] en de verklaringen van getuige [getuige 1] over de seks die tussen haar en verdachte zou hebben plaatsgevonden onder dreiging van een mes. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting van 8 september 2021 verklaard dat hij in de nacht van 16 op 17 mei 2020 (consensuele) seks met [slachtoffer 1] heeft gehad in [locatie] .
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting te Oss zoals hierna bewezen is verklaard. Aldus komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte zich elders in Nederland, de subsidiair tenlastegelegde pleegplaats, heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] .
Partiële vrijspraak langere periode.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde periode van 18 mei 2020 tot en met 13 juni 2020. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank gebonden aan de tenlastelegging, die is toegespitst op gebeurtenissen in Oss in de desbetreffende periode. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] aansluitend op de nacht in het hotel van 16 op 17 mei 2020 nog ongeveer één week in Oss bij de broer van verdachte is verbleven. [slachtoffer 1] heeft niet verklaard te zijn verkracht in die tussenliggende periode alvorens zij vervolgens met verdachte naar Den Haag is gegaan. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachtingen in Oss in de voornoemde periode.
Ten aanzien van feit 6.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 7 september 2020 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Door de verdediging is ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte voor een groot deel de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. De vraag is of de aangeefsters deze woorden wel daadwerkelijk als een bedreiging hebben ervaren. Het is in de Bulgaarse cultuur immers gebruikelijk om over en weer op een grove wijze te communiceren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. [slachtoffer 2] heeft op 21 juni 2020 aangifte gedaan van een bedreiging gepleegd op 20 juni 2020. Zij hoorde dat verdachte tegen haar en [slachtoffer 1] zei: “Ik ga jullie vermoorden, jullie zullen hier niet meer kunnen wonen, ik ga jullie laten doodschieten”. Verdachte heeft ter terechtzitting op 8 september 2020 erkend dat hij deze woorden heeft gebruikt en dat deze aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren gericht. Verder heeft [slachtoffer 1] op verschillende momenten bij de politie verklaard (onder meer 21 juni, 14 juli en 16 juli 2020) dat zij werd bedreigd door verdachte. Zo zou verdachte onder meer hebben gezegd: “Ik had je toen in je been gestoken, maar de volgende keer maak ik het af, dan maak ik je dood”. De politie heeft vervolgens op 13 augustus 2020 (tezamen met een tolk) een aantal (spraak)berichten op Facebook en Instagram vervat in een proces-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft bekend dat hij in deze (spraak)berichten de volgende woorden heeft geuit: “Ik steek je neer” en “Pas op als je de deur uitgaat” en “Als je naar buiten gaat, pak ik je en zal het slecht aflopen met je” en “Ik kom straks naar je toe en zal jullie allemaal neersteken” en “Ik laat je niet leven, ik graaf een graf voor je” en “Ik ga je in stukjes snijden, ik vermoord je, ik gooi je in het water” en “Ik zorg dat je bij je moeder terechtkomt”. Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte dit heeft gezegd. Verdachte betwist dat hij gezegd heeft dat hij [slachtoffer 1] in het been gestoken heeft. De rechtbank zal echter op grond van de voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, ook het gebruik van deze bewoordingen bewezen verklaren.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte zich met deze uitlatingen, onder de gegeven omstandigheden, schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Niet vereist is dat het opzet van de verdachte ook is gericht op het ten uitvoer leggen van de bedreiging, bijvoorbeeld op het daadwerkelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel indien bedreiging met zware mishandeling is ten laste gelegd. Evenmin is vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees voor de aantasting van de persoonlijke vrijheid is ontstaan. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. De beoordeling of sprake is van vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd. Het enkele feit dat de bedreigde deze vrees heeft opgevat oftewel zich bedreigd voelt, wil nog niet zeggen dat die vrees ook redelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde geuite bewoordingen in het algemeen zeker geschikt zijn om een vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben beiden bovendien verklaard dat de bedreigingen hen angst heeft aangejaagd. Dat deze bewoordingen in andere bevolkingsgroepen en/of culturen wellicht vaker worden gebezigd en/of minder gewicht hebben, een stelling van de verdediging die overigens niet aannemelijk is geworden, doet niets aan de strafwaardigheid van die uitingen naar Nederlands recht af. De rechtbank is van oordeel dat de opvatting van de raadsman geen steun vindt in het recht en verwerpt dan ook het tot vrijspraak strekkende verweer.
Partiële vrijspraak.
De rechtbank heeft reeds eerder overwogen dat zij is gebonden aan de tekst van de tenlastelegging. Nu aan verdachte slechts ten laste is gelegd dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van de door hem gebruikte woorden die zien op bedreiging met verkrachting en/of met het delen van videobeelden van seksuele handelingen.
De rechtbank zal verdachte eveneens partieel vrijspreken van de bedreiging die ziet op het met een mes in de hand in de richting lopen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , nu de rechtbank – zoals hierna overwogen – komt tot een partiële vrijspraak van het onder feit 7 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 7.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op 21 juni 2020 heeft gepoogd [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen door met een mes in zijn hand in haar richting te lopen en, toen zij het mes vastpakte, het mes terug te trekken. Daarnaast is verdachte ten laste gelegd dat hij haar meermalen tegen de benen heeft geschopt en/of getrapt. Deze handelingen zijn subsidiair als een mishandeling ten laste gelegd.
Door de verdediging is kort gezegd betoogd dat verschillende getuigen wisselend hebben verklaard over het moment waarop er een mes is gepakt en gebruikt. Ook aangeefster [slachtoffer 2] heeft inhoudelijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. [slachtoffer 2] heeft op 21 juni 2020 aangifte gedaan van een poging zware mishandeling. Zij verklaart bij het afpakken van een mes van verdachte te zijn gesneden in haar duim en tegen haar benen te zijn geschopt. In het dossier zitten foto’s van het letsel aan de zijde van [slachtoffer 2] . Verschillende getuigen hebben wisselend verklaard over de vraag of verdachte bij binnenkomst een mes bij zich had en op welke wijze het letsel aan de duim van [slachtoffer 2] is ontstaan. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat ‘de man die voor [slachtoffer 2] kwam’ in de hal een mes vast had. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat een man de [adres] in Oss (de rechtbank begrijpt: de woning van [slachtoffer 2] ) probeerde binnen te komen, maar hij vrijwel direct weer naar buiten werd gewerkt. [getuige 3] heeft geen mes gezien. [slachtoffer 2] heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat het incident in de tuin plaatsvond. Later bij de rechter-commissaris verklaarde zij dat zij verdachte de keuken in duwde en daar in haar duim werd gesneden. Verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat het [slachtoffer 2] was die met een mes zijn kant op liep en dat zij zich bij het afpakken door verdachte van dat mes per ongeluk heeft gesneden.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat onduidelijk is op welke wijze [slachtoffer 2] de snijwond in haar duim heeft opgelopen. De rechtbank acht niet buiten redelijke twijfel staan dat verdachte met een mes op [slachtoffer 2] af is gelopen, zij het mes vervolgens heeft vastgepakt en verdachte het mes op dat moment heeft teruggetrokken. Nu verdachte het schoppen tegen de benen van [slachtoffer 2] niet heeft betwist en op de foto’s in ieder geval op één been letsel is te zien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] tegen haar benen heeft geschopt en/of getrapt, zoals door haar verklaard.
De rechtbank moet nu de vraag beantwoorden hoe dit feit juridisch gekwalificeerd moet worden.
Primair.
De rechtbank is van oordeel dat het schoppen en/of trappen tegen de benen in beginsel geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Daarnaast beschikt de rechtbank niet over enige informatie over de wijze waarop en met welke kracht verdachte heeft geschopt. Ook uit de verwondingen van [slachtoffer 2] kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte met zodanige kracht heeft geschopt dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat er bij haar zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aan hem onder feit 7 primair ten laste gelegde.
Subsidiair.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich, door op voornoemde wijze te handelen, schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, gepleegd op 21 juni 2020 in Oss.

De bewezenverklaring.

Resumerend komt de rechtbank, op grond van het vorenoverwogene en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en in samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 6 en 7 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij in de periode van 17 februari tot en met 21 juni 2020 te Oss en ’s-Gravenhage
[slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht en tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te stompen en slaan en te schoppen en trappen;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
hij op 16 mei 2020 in Nederland [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een mes in het bovenbeen te steken, terwijl die [slachtoffer 1] samen met hem, verdachte, in een personenauto zat;
Ten aanzien van feit 3:
hij in de periode van 16 mei 2020 tot en met 17 mei 2020 te Oss telkens door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten onder meer
- het brengen en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en
- het zoenen van die [slachtoffer 1]

en bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld telkens hierin dat verdachte onder meer

- die [slachtoffer 1] op bed heeft gegooid en
- die [slachtoffer 1] tegen het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en
- een mes aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en daarbij dreigend heeft gezegd: “je moet seks met mij hebben anders steek ik je weer”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van
feit 6:
hij op tijdstippen in de periode van 17 februari 2020 tot en met 7 september 2020 in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “ik ga jullie vermoorden, jullie zullen hier niet meer kunnen wonen, ik ga jullie laten doodschieten”, en
- door die [slachtoffer 1] via Facebookmessenger en/of Instagram en/of telefonisch de woorden toe te voegen:

“ik steek je neer met een mes” en “pas op als je de deur uitgaat” en “als je naar buiten gaat, pak ik je en zal het slecht aflopen met je” en “ik kom straks naar je toe en zal jullie allemaal neersteken” en “ik laat je niet leven, ik graaf een graf voor je” en “ik heb je toen in je been gestoken, maar de volgende keer maak ik het af, dan maak ik je dood” en “ik ga je in stukjes snijden, ik vermoord je, ik gooi je in het water” en “ik zorg dat je bij je moeder terechtkomt”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Ten aanzien van feit 7 subsidiair:
hij op 21 juni 2020 te Oss [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen tegen de benen te schoppen en/of trappen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 2] , de door de officier van justitie geëiste straf fors dient te worden gematigd. Nu de verdachte reeds langer dan een jaar in de voorlopige hechtenis zit, heeft de verdediging de rechtbank verzocht bij einduitspraak de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 16 tot en met 17 mei 2020 schuldig gemaakt aan mishandeling en meerdere verkrachtingen van zijn ex-vriendin. Na een woordenwisseling heeft verdachte een mes in haar bovenbeen gestoken. Zij heeft daar een klein litteken aan over gehouden. Verdachte heeft vervolgens een hotel in Oss geboekt. Eenmaal gearriveerd in het hotel bedreigde verdachte haar met een mes. Zij werd op bed gegooid en gedwongen hem te zoenen en zijn penis in haar mond te nemen. Toen zij kenbaar maakte dat zij geen seks met verdachte wilde, trok hij aan haar haren en sloeg hij haar. Meerdere malen vonden seksuele handelingen plaats, waarbij verdachte ook het lichaam van het slachtoffer met zijn penis is binnengedrongen. Met zijn handelen heeft verdachte een uiterst bedreigende situatie voor zijn slachtoffer gecreëerd, waarbij hij op ernstige, extreme wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ingrijpende feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Dat het feit daadwerkelijk grote impact heeft gehad, blijkt onder meer uit de aangiftes en de verklaringen van getuigen over de gemoedstoestand van [slachtoffer 1] .
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan relationeel geweld, bestaande uit mishandeling van zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] . Ook heeft hij [slachtoffer 2] , de tante van [slachtoffer 1] , mishandeld en hen beiden bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling. Beide slachtoffers hebben verklaard bang te zijn van verdachte.
Verdachte heeft zich bij de bewezenverklaarde feiten slechts laten leiden door zijn eigen (seksuele) en andere behoeften. Daarbij heeft hij kennelijk geen enkele waarde gehecht aan de wil van zijn ex-vriendin en de gevolgen die zijn gedragingen voor haar zouden hebben. Het behoeft verder geen bespreking dat de bewezenverklaarde feiten daarnaast ook bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en dat deze feiten gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Voor wat betreft de onder 3 bewezenverklaarde verkrachting is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar onvoorwaardelijk. In strafverhogende zin weegt de rechtbank hier echter mee dat op de desbetreffende dag sprake is geweest van meerdere verkrachtingen.
Voor wat betreft de overige bewezenverklaarde feiten zijn in zijn algemeenheid aanmerkelijk lagere oriëntatiepunten van toepassing dan het hiervoor genoemde oriëntatiepunt. Al deze feiten kunnen echter worden aangemerkt als huiselijk geweld, een strafverzwarende omstandigheid. Daarnaast zijn onder 1 en onder 6 steeds een veelheid aan afzonderlijke gedragingen bewezen verklaard, wat uiteraard ook een strafverhogend effect heeft.
De rechtbank heeft er verder acht op geslagen dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van enkele feiten, waaronder met name de tenlastegelegde vrijheidsberoving, vrijspreekt en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een aanzienlijk gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte effectief te bewegen om geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder gedacht aan het voorkomen van strafbare feiten ten opzichte van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend. De rechtbank zal bepalen dat een deel daarvan groot 18 maanden, voorwaardelijk zal worden opgelegd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een tweetal bijzondere voorwaarden koppelen, te weten een contact- en locatieverbod ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals hierna nader te melden. De rechtbank zal gelet op de aard en ernst van al het bewezenverklaarde, de proeftijd bepalen op drie jaar.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
De rechtbank komt aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting tot de conclusie dat verdachte in relatie tot zijn ex-vriendin voor een lange periode zeer gewelddadig is geweest. Alhoewel verdachte ter terechtzitting van 8 september 2021 heeft aangegeven niets meer van [slachtoffer 1] te willen horen, ziet de rechtbank reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te gelasten, gelet op de achtergrond van de relatie en de aard en samenhang van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht een groot risico op herhaling aanwezig van feiten zoals bewezenverklaard ten opzichte van [slachtoffer 1] en/of personen in haar omgeving. Aldus doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, laatste zinsnede.
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Door de verdediging is opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht. De rechtbank ziet, gelet op de duur van de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, geen grond om de voorlopige hechtenis op te heffen, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.

De motivering met betrekking tot het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een telefoon van de verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon van verdachte retour kan. De telefoon zal voor retourzending eerst moeten worden ‘geleegd’.
De raadsman heeft zich – gelet op het standpunt van de officier van justitie – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank zal conform het standpunt van de officier van justitie en de raadsman de teruggave gelasten van de in beslag genomen telefoon, nu het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave van het in beslag genomen goed. De telefoon kan voor teruggave worden ‘geleegd’.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14e, 57, 242, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van hetgeen aan hem onder feit 2 primair, feit 4, feit 5 en feit 7 primair ten laste is gelegd;
verklaart het onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 6 en feit 7 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 6 en feit 7 subsidiair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7 subsidiair:
mishandeling;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
18 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
en stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
-
gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres] in Oss (gemeente Oss, provincie Oost-Brabant), tenzij de aanwezigheid plaatsvindt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd. De politie houdt toezicht op het contact- en locatieverbod;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, behoudens het opgelegde locatie- en contactverbod, en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden bij de voorwaardelijke straf zijn voorts dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
dadelijke uitvoerbaarheid:
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst af het verzoek van verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
beslag:
gelast de teruggave van het in beslag genomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 1 gsm, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. S.A.E.M. van Dorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. T.F.M. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 22 september 2021.