In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 september 2021 een beschikking gegeven betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënte die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, specifiek fronto-temporale dementie (FTD). Het verzoek tot machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een periode van zes maanden, met als doel het ernstig nadeel voor cliënte en haar omgeving te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte onvrijwillig verblijft in een zorginstelling zonder rechtsgeldige titel, wat haar rechtspositie in gevaar brengt.
Tijdens de mondelinge behandeling, die via een skypeverbinding plaatsvond vanwege COVID-19, werd duidelijk dat cliënte niet in staat was om te participeren in het gesprek. De rechtbank heeft verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van cliënte, mr. J.B.M. Vaessen, en een specialist ouderengeneeskunde. De rechtbank concludeert dat cliënte lijdt aan ernstige gedragsproblematiek, waaronder wantrouwen, agressie en een gebrek aan oriëntatie, wat haar veiligheid en die van anderen in gevaar brengt.
De rechtbank oordeelt dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. Eerdere pogingen om cliënte in de thuissituatie te begeleiden zijn niet succesvol gebleken. De rechtbank verleent de machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden, tot en met 8 maart 2022. Tevens wordt opgemerkt dat cliënte zich verzet tegen de opname, maar dat dit niet afdoet aan de noodzaak van de maatregel. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. J. Iding, en tegen deze beschikking staat cassatie open.