ECLI:NL:RBOBR:2021:499

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
01/879239-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde doodslag en gekwalificeerde diefstal met dodelijke afloop in Boxmeer

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 februari 2020 in Boxmeer een gekwalificeerde doodslag en gekwalificeerde diefstal heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door deze met een stuk hout op het hoofd te slaan, vast te binden en de keel door te snijden. Dit gebeurde in het kader van een diefstal, waarbij de verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te verrijken met de bezittingen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie of putatief noodweer, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, en er werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de erfgenamen van het slachtoffer. De rechtbank achtte de feiten zo ernstig dat een lange gevangenisstraf noodzakelijk was voor de vergelding van het leed dat de verdachte had veroorzaakt. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook veroordeelde tot betaling van de kosten van de uitvaart en andere schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879239-20
Datum uitspraak: 09 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2020, 8 september 2020, 2 december 2020 en 26 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 mei 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 januari 2021 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Boxmeer [slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een stuk hout op het hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] vast te binden en/of de keel van die [slachtoffer] door te snijden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (van een portemonnee en/of een hoeveelheid geld en/of een telefoon en/of kleding, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] ), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Boxmeer [slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een stuk hout op het hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] vast te binden en/of de keel van die [slachtoffer] door te snijden;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Boxmeer een portemonnee en/of een hoeveelheid geld en/of een telefoon en/of kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] met een stuk hout op het hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] vast te binden en/of de keel van die [slachtoffer] door te snijden,
zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 1 maart 2020 is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) dood aangetroffen in zijn woning in Boxmeer. Hij blijkt door een misdrijf om het leven te zijn gekomen. Tevens blijken een portemonnee, een hoeveelheid geld, een telefoon en kleding van het slachtoffer te zijn weggenomen.
Aan verdachte wordt onder feit 1 primair de gekwalificeerde doodslag van het slachtoffer verweten, gepleegd op 26 februari 2020. Dit verwijt houdt in dat verdachte de doodslag heeft gepleegd om een ander strafbaar feit, te weten een diefstal, voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid of het bezit van het gestolene te verzekeren. Mocht dit niet kunnen worden bewezen dan heeft de officier van justitie aan verdachte onder feit 1 subsidiair doodslag ten laste gelegd.
Als tweede feit is diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende, ten laste gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir de gekwalificeerde doodslag (feit 1, primair) en de gekwalificeerde diefstal (feit 2) bewezen geacht, in eendaadse samenloop gepleegd.
Kort samengevat heeft de officier van justitie aangevoerd dat de wilsbesluiten van verdachte om het slachtoffer niet alleen te slaan met een stuk hout en vast te binden, maar ook nog dodelijk te verwonden met een mes, onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Alle geweldshandelingen van verdachte waren gericht op het verwezenlijken van de diefstal en het wegkomen met dit strafbare feit.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ervan overtuigd was dat hij door het slachtoffer gedrogeerd was, dat hij om die reden het huis van het slachtoffer wilde verlaten, maar dat hij dit niet mocht van het slachtoffer. Deze situatie, in combinatie met de uitlating van het slachtoffer dat hij die avond veel plezier met verdachte zou gaan hebben en de vrij grove gang van zaken tijdens het eerste seksuele contact die avond, heeft bij verdachte een hevige gemoedstoestand teweeggebracht. Voorts dacht verdachte dat het slachtoffer hem herkende van een eerdere seksdate waarbij verdachte hem had bestolen en dat het slachtoffer doorzag dat verdachte daar opnieuw was om geld te stelen. Verdachte dacht dat het slachtoffer iets kwaads in de zin had, in seksueel opzicht dan wel als wraak voor de eerder gepleegde diefstal.
Volgens de verdediging zag verdachte onder deze omstandigheden geen andere oplossing dan het slachtoffer met een stuk hout te slaan en diens handen vast te binden op de rug. Verdachte heeft naar eigen zeggen vervolgens geprobeerd het huis te ontvluchten, hetgeen niet lukte omdat de deuren op slot waren. Daarna hoorde verdachte dat het slachtoffer in beweging kwam en zag hij dat het slachtoffer met een mes in de hand en met dreigende woorden op hem af kwam. Verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer op afstand te houden door vazen en een barkruk richting het slachtoffer te gooien/zwaaien. Toen het slachtoffer hierdoor uit balans raakte, heeft verdachte getracht het mes af te pakken. Er is tussen verdachte en het slachtoffer op de grond een gevecht op leven en dood gevolgd, aldus verdachte. Verdachte heeft de overhand gekregen in dat gevecht en heeft het slachtoffer met het mes dodelijk in de hals verwond. Verdachte is het huis uiteindelijk ontvlucht via het keukenraam. Hij heeft de goederen en het geld van het slachtoffer meegenomen, teneinde de reis naar Gilze te kunnen maken en betalen.
De verdediging concludeert dat uitgaande van deze door verdachte geschetste feiten en omstandigheden, niet kan worden bewezen verklaard dat de doodslag is gepleegd
met het oogmerkde diefstal voor de bereiden, te vergemakkelijken of te begunstigen. Genoemde feiten en omstandigheden vinden bevestiging in het dossier en worden niet uitgesloten door de bewijsmiddelen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van doodslag (feit 1, subsidiair) en diefstal (feit 2). De verdediging heeft wel vrijspraak bepleit voor de diefstal met geweld, omdat het verband tussen het geweld en de diefstal ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt de rechtbank met betrekking tot het bewijs als volgt.
In 2017 heeft verdachte met het slachtoffer een seksdate gehad in diens woning in Boxmeer. Verdachte heeft het slachtoffer toen heimelijk bestolen. Op 23 februari 2020 heeft verdachte opnieuw contact gelegd met het slachtoffer voor een seksdate. Verdachte heeft dit naar eigen zeggen gedaan met de bedoeling het slachtoffer wederom te bestelen. Verdachte wist door zijn date in 2017 namelijk dat het slachtoffer over een portemonnee beschikte, waar hij veel geld in bewaarde.
Het lukte verdachte de avond van 23 februari 2020 om bij het slachtoffer thuis te worden uitgenodigd. Het is die avond/nacht niet tot seksuele handelingen gekomen, omdat verdachte verkleed was als vrouw, hetgeen het slachtoffer niet aansprak. Verdachte is wel bij het slachtoffer blijven slapen. Verdachte heeft ook naar de portemonnee gezocht, zoals wordt bevestigd door het bericht dat hij zijn vriendin/huisgenote die nacht via de telefoon stuurde, maar hij heeft die niet gevonden. De volgende ochtend hebben verdachte en het slachtoffer een nieuwe seksdate voor 26 februari 2020 gepland. Verdachte zag deze seksdate als een nieuwe kans het slachtoffer te bestelen, aldus zijn eigen verklaring.
Op 26 februari 2020 is verdachte wederom naar Boxmeer gereisd en is hij door het slachtoffer van het treinstation opgehaald. Ze zijn samen naar de woning van het slachtoffer gegaan. Verdachte en het slachtoffer zijn de avond begonnen met een door het slachtoffer bereid diner en zij hebben daarbij alcoholische drank genuttigd. Daarna zijn de seksuele handelingen op de bank in de zithoek van de woonkamer begonnen, waarbij verdachte het slachtoffer eerst heeft gemasseerd en vervolgens heeft gepijpt. Het slachtoffer had geen broek en onderbroek meer aan, maar verdachte was nog geheel gekleed.
Op enig moment is het slachtoffer opgestaan en is hij bij verdachte vandaan gelopen om – zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard – de lege glazen bij te vullen in de keuken. Het slachtoffer was toen halfnaakt en zijn rug was naar verdachte gekeerd. Op dat moment heeft verdachte het slachtoffer met een stuk hout tegen diens achterhoofd geslagen. Verdachte heeft vervolgens de handen van het slachtoffer op de rug vastgebonden, met een stropdas van het slachtoffer.
De verdachte heeft in verschillende verklaringen, verschillende redenen gegeven voor dit handelen. Hij heeft verklaard dat hij zich gedrogeerd voelde en dat hij dacht dat het slachtoffer hem had ontmaskerd en hem kwaad wilde doen. Dit door verdachte geschetste scenario wordt echter niet ondersteund door beschikbare gegevens uit het dossier en uit hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is besproken.
De rechtbank acht het ook onaannemelijk dat verdachte op enig moment dácht dat hij gedrogeerd was of dácht dat hij door het slachtoffer was ontmaskerd. Uit niets blijkt dat zich die avond omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan verdachte dit heeft kunnen of mogen denken.
Integendeel, verdachte heeft met het voornemen om te stelen een seksdate gemaakt met het slachtoffer en heeft zich in diens woning begeven. De uitvoering van het voornemen is nimmer in gevaar geweest. De seksdate is in elk geval tot het moment dat verdachte geweld uitoefende volgens afspraak verlopen. Ook seksuele handelingen waren onderdeel van het plan van verdachte en de afspraak met het slachtoffer.
Voor de bewering van verdachte dat het slachtoffer verdovende middelen in zijn drankje heeft gedaan, zijn geen aanwijzingen gevonden. De opstelling van het slachtoffer – hij nodigde verdachte uit in zijn woning, kookte voor hem, liet zich door hem bevredigen en liep halfnaakt door het huis – laat zich ook niet te rijmen met het scenario dat het slachtoffer iets kwaads in de zin had.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat niet is onderzocht of verdachte die avond eventueel op andere wijze verdovende middelen kan hebben binnengekregen, dan via de rode wijn die verdachte heeft gedronken. De rechtbank ziet dat niet als een omissie die van invloed kan zijn op de aannemelijkheid van de verklaring van verdachte. De toedracht die verdachte zelf heeft geschetst, is door het NFI onderzocht en gefalsificeerd. Nader onderzoek zou neerkomen op een fishing expedition, temeer omdat niet eens vaststaat dat verdachte onder invloed van verdovende middelen is geweest die avond.
Gelet op het voorgaande was er objectief geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een dreiging daartoe jegens verdachte en is er ook geen enkele reden om aan te nemen dat verdachte dat wel veronderstelde, in die zin dat hij kon menen dat daarvan sprake was.
Nu het door verdachte geschetste scenario geen steun vindt in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en ook voorts niet aannemelijk is geworden, laat de rechtbank dit scenario buiten beschouwing. De rechtbank gaat verder met de beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak.
Toen het slachtoffer halfnaakt was, zich met de rug naar verdachte keerde en van hem wegliep, heeft verdachte een stuk hout gepakt en heeft hij het slachtoffer op het achterhoofd geslagen en vervolgens gekneveld. Dat verdachte het slachtoffer tegen het achterhoofd heeft geslagen en heeft gekneveld, terwijl daar op dat moment geen noodzaak toe bestond en hij dat ook niet heeft kunnen en mogen denken, afgezet tegen het feit dat verdachte van meet af aan van plan was het slachtoffer tijdens de seksdate te bestelen, rechtvaardigt de conclusie dat verdachte die bewuste klap heeft gegeven met geen andere doel dan de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of er met de buit vandoor te kunnen gaan.
Na de klap en het knevelen, is het slachtoffer echter weerbaarder gebleken dan verdachte had verwacht. Het slachtoffer is als gevolg van de harde klap op diens achterhoofd niet komen te overlijden, noch is hij zo lang “uitgeschakeld” geweest dat verdachte voldoende gelegenheid had zich met de buit uit de voeten te maken. Het gewonde slachtoffer heeft op enig moment kans gezien zich te bevrijden uit zijn benarde situatie.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat het slachtoffer zich vervolgens tegen de wederrechtelijke aanranding van verdachte heeft willen verdedigen en een (keuken)mes ter hand heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit in de gegeven omstandigheden echter niet worden gezien als een wederrechtelijk aanranding waartegen verdachte zich op zijn beurt weer moest verdedigen. Verdachte heeft opnieuw de aanval gekozen door vazen en een barkruk naar het gewonde slachtoffer te gooien/zwaaien, zodat het slachtoffer uit balans raakte. In de worsteling die daarop volgde, heeft verdachte de overhand gekregen op het mes en heeft hij met kracht de keel van het slachtoffer doorgesneden. De rechtbank ziet deze fatale handelingen van verdachte in het verlengde van de eerdere geweldshandelingen.
Verdachte is, zoals hij zich had voorgenomen, uit de woning vertrokken met een portemonnee met geld. Daarnaast heeft verdachte de mobiele telefoon van het slachtoffer meegenomen, kleding van het slachtoffer aangetrokken en getracht zijn eigen (bloed)sporen uit te wissen, teneinde de straffeloosheid aan zichzelf te verzekeren.
Dat verdachte zijn plan om geld buit te maken die avond op enig moment heeft laten varen, stelt de rechtbank, gelet op al het voorgaande, als onaannemelijk terzijde.
Voormelde gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) en een diefstal met geweld (artikel 312 Sr) op.
Voorwaardelijk verzoek.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de heer [persoon] als getuige te horen af, nu de noodzaak tot het horen van deze getuige niet is gebleken voor de beantwoording van de vragen in de artikelen 348-350 van het Wetboek van Strafvordering.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 26 februari 2020 te Boxmeer [slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een stuk hout op het hoofd te slaan en die [slachtoffer] vast te binden en de keel van die [slachtoffer] door te snijden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (van een portemonnee en een hoeveelheid geld en een telefoon en kleding, toebehorende aan die [slachtoffer] ), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk
verkregene te verzekeren;
2.
op 26 februari 2020 te Boxmeer een portemonnee en een hoeveelheid geld en een telefoon en kleding, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] met een stuk hout op het hoofd te slaan en die [slachtoffer] vast te binden en de keel van die [slachtoffer] door te snijden,
zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De verdediging heeft met betrekking tot de gepleegde doodslag een beroep gedaan op putatief noodweer, dan wel putatief noodweerexces. De door de verdediging eerder geschetste omstandigheden waarin verdachte verkeerde zijn daartoe redengevend geacht.
Nu de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit, de gekwalificeerde doodslag, bewezen heeft verklaard, en daartoe in de bewijsoverwegingen reeds heeft gemotiveerd dat er voor verdachte nimmer een noodweersituatie aan de orde is geweest, noch een situatie waarin verdachte kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen (putatief noodweer), behoeft het verweer op deze plaats geen bespreking meer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, uitgaande van eendaadse samenloop, de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht rekening te houden met de beperkte justitiële documentatie van verdachte en het Pro Justitia rapport van de psychiater die verdachte 75% verantwoordelijk acht. Tevens heeft zij erop gewezen dat de strafoplegging zal leiden tot het tot ongewenst vreemdeling verklaren van verdachte en op de nadelige effecten daarvan voor de tenuitvoerlegging van de eventuele gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was in de periode rond 26 februari 2020 wanhopig, gefrustreerd, wilde weg uit Nederland en zat ernstig verlegen om geld. Hij had daarom een vooropgezet plan om het slachtoffer te bestelen. Hij heeft zijn slachtoffer doelbewust uitgekozen, naar aanleiding van een eerdere seksdate in 2017. De afspraak die verdachte met het slachtoffer maakte voor 23 februari 2020 en later voor 26 februari 2020 was onder valse voorwendselen. Op 23 februari 2020 mislukte het plan van verdachte om geld te stelen. De afspraak op 26 februari 2020 was voor verdachte een nieuwe kans. Die avond heeft verdachte, om zijn plan te kunnen verwezenlijken, het slachtoffer in eerste instantie met een stuk hout tegen zijn achterhoofd geslagen en gekneveld. Toen had het slachtoffer al het leven kunnen laten. Het slachtoffer heeft zich weerbaar getoond en heeft willen vechten voor zijn leven. Alles ten spijt. Verdachte, die er koste wat kost met het geld vandoor wilde gaan, is tot het uiterste gegaan door het slachtoffer de keel door te snijden en hem dood of dodelijk gewond in zijn woning achter te laten. Het slachtoffer is op gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Verdachte had na zijn huiveringwekkende daad nog de tegenwoordigheid van geest om, naast het meenemen van de voorgenomen buit, sporen uit te wissen en andere goederen van het slachtoffer mee te nemen die naar verdachte konden leiden. Zo heeft hij geprobeerd bloedsporen weg te vegen, heeft hij – omdat zijn kleding vol bloed zat – schone kleding van het slachtoffer aangetrokken en heeft hij de mobiele telefoon van het slachtoffer meegenomen. Verdachte heeft zodoende zichzelf minder traceerbaar gemaakt en tevens een laatste – gezien het toegepaste geweld, uiterst theoretische – mogelijkheid van het slachtoffer om contact te leggen met hulpdiensten of familie teniet gedaan.
Verdachte is door de psycholoog en de psychiater volledig toerekeningsvatbaar geacht met betrekking tot het bewezenverklaarde.
Verdachte heeft het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, zijn leven, ontnomen. Hij heeft het slachtoffer aan een verschrikkelijke doodstrijd onderworpen en de nabestaanden een onherstelbaar leed aangedaan. De nabestaanden hebben dat ter terechtzitting op aangrijpende wijze verwoord.
Verdachte heeft de directe omgeving van het slachtoffer geschokt en ook in de media is met ontzetting gereageerd op de gewelddadige dood van het slachtoffer, die plaatselijk grote bekendheid genoot.
De rechtbank beschouwt de bewezenverklaarde feiten als een eendaadse samenloop en past de strafbepaling voor een gekwalificeerde doodslag toe.
Gekwalificeerde doodslag is een van de zwaarste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. De wettelijke strafbedreiging is een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren.
De rechtbank is van oordeel dat slechts een zeer lange gevangenisstraf kan leiden tot adequate vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en zijn nabestaanden heeft aangedaan en tot vereffening van de inbreuk die verdachtes handelen heeft gemaakt op de rechtsorde.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van zestien jaren.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] (nabestaande, tevens erfgenaam).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de vordering voor toewijzing vatbaar geacht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht bij de post ‘weggenomen geldbedrag’ uit te gaan van de verklaring van verdachte, dat hij een bedrag van € 2.500,- heeft weggenomen en in zoverre de vordering te matigen.
Beoordeling.Artikel 51f leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering bepalen:
Lid 1: Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Lid 2: Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen. (…)
De benadeelde partij Ondersteijn is de erfgenaam van het overleden slachtoffer.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten de posten ‘kosten uitvaart’, ‘kosten gedenksteen’, ‘kosten begraafplaats waar de urn is bijgezet’ en ‘weggenomen geldbedrag’ tot een bedrag van € 2.500,- als materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente zoals vermeld in het dictum.
Met betrekking tot de post ‘weggenomen geldbedrag’ overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte dat hij een geldbedrag van
€ 2.500,- heeft weggenomen. Weliswaar is uit het financiële onderzoek van de politie (p. 778 ev.) naar voren gekomen dat verdachte en diens vriendin, met wie hij samenwoonde, in de periode tussen 27 februari 2020 en 10 maart 2020, in totaal ongeveer € 3.358,45 aan contant geld tot hun beschikking hebben gehad, maar de rechtbank kan niet zonder meer aannemen dat die volledige geldsom afkomstig is uit de buit.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot deze post, voor zover dit het bedrag van € 2.500,- te boven gaat. De rechtbank is van oordeel dat beoordeling van dat meerdere nader onderzoek zou vergen en de behandeling van dit deel van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte verder veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 20,78 ter zake van reiskosten in verband met het bijwonen van de strafzitting. Tot slot wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, dan wel de daarbij horende dagen gijzeling op maximaal 1 dag te stellen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte draagkracht ontbeert en ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben nu hij een asielzoeker is met schulden, die bij een eventuele veroordeling tot gevangenisstraf tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard en uiteindelijk Nederland zal moeten verlaten.
De rechtbank overweegt dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel mede ten doel heeft te voorkomen dat een slachtoffer/nabestaande - vaak langdurige - civielrechtelijke procedures moet doorlopen om het toegewezen bedrag te kunnen ontvangen van de dader. Bovendien keert de Staat, wanneer de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, op grond van artikel 6:4:2, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering (oud artikel 36f, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht) het te ontvangen bedrag uit aan de slachtoffers wanneer binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis het te vergoeden bedrag niet of niet volledig is betaald door de dader.
Ten aanzien van het toepassen van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende.
Voor de wetswijziging van voor 1 januari 2020 speelde de draagkracht bij de beslissing tot de toepassing van vervangende hechtenis geen rol. Het aantal dagen hechtenis werd bij het opleggen van de maatregel door de rechter vastgesteld. Het Openbaar Ministerie had de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. Sinds 1 januari 2020 bepaalt artikel 6:4:20, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling. In deze nieuwe situatie (gijzeling) oordeelt het Openbaar Ministerie aan de hand van beschikbare stukken of er sprake is van betalingsonmacht. Wanneer uit de reeds beschikbare informatie over de veroordeelde niet is gebleken van betalingsonmacht, is het uitgangspunt dat gijzeling kan worden toegepast.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het aantal dagen gijzeling op voorhand te matigen. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen schadebedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente zoals vermeld in het dictum, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de na te noemen bedragen genoemde aantal dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] (nabestaande).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de proceskosten van de broer van het overleden slachtoffer toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit nu deze nabestaande geen erfgenaam is als bedoeld in artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling.De rechtbank heeft vastgesteld dat de nabestaande aanvankelijk de kosten van de uitvaart, de gedenksteen, het graf en het weggenomen geldbedrag heeft gevorderd, maar dat deze vordering ter terechtzitting van 26 januari 2021 de facto is ingetrokken omdat de broer van het slachtoffer niet diens erfgenaam is. De nabestaande [nabestaande 2] heeft wel de vordering met betrekking tot zijn proceskosten voor het bijwonen van de diverse zittingen en het slachtoffergesprek met de officier van justitie gehandhaafd.
Artikel 532 Wetboek van Strafvordering bepaalt:
Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu nabestaande [nabestaande 2] zijn vordering ter terechtzitting feitelijk heeft ingetrokken en van een voeging als benadeelde partij aldus geen sprake meer is, ziet de rechtbank af van een beslissing over proceskosten. Een wettelijke grondslag ontbreekt hiervoor.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit geldbedragen zijn die de veroordeelde ten eigen bate kon aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de overige in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 33, 33a, 36f, 55, 288, 312.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair:
doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
feit 2:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft,
in
eendaadse samenloopgepleegd met feit 1.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en de maatregel:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;

verbeurdverklaringvan de in beslag genomen goederen, te weten: een geldbedrag van € 345,-, van € 90,-, van € 370,- en van € 2,20, zijnde opgeteld € 807,20.

maatregel van schadevergoedingvan EUR 16.904,04, subsidiair 119 dagen gijzeling;
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde [nabestaande 1] van een bedrag van EUR 16.904,04 (zegge: zestienduizend negenhonderd en vier euro en vier eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 119 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding en ziet op de posten ‘kosten uitvaart’, ‘kosten gedenksteen’, ‘kosten graf’ en ‘weggenomen geldbedrag’.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot de kosten van de uitvaart te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot de kosten van de gedenksteen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot de kosten van het graf te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot het weggenomen geldbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[nabestaande 1], van een bedrag van EUR 16.904,04 (zegge: zestienduizend negenhonderd en vier euro en vier eurocent), te weten materiële schadevergoeding bestaande uit de posten ‘kosten uitvaart’, ‘kosten gedenksteen’, ‘kosten graf’ en ‘weggenomen geldbedrag’.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot de kosten van de uitvaart te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot de kosten van de gedenksteen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot de kosten van het graf te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag met betrekking tot het weggenomen geldbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot heden begroot op EUR 20,78.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is nu de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Gelast de
teruggave van de in beslag genomen goederen aan veroordeelde, te weten: een bruin mapje met pasjes en een Apple Ipad.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 9 februari 2021.
Mr. P.T. Heblij is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.