Overwegingen
1. In deze uitspraak wordt eerst een overzicht gegeven van de feiten die van belang zijn voor deze zaak en de andere hiermee samenhangende zaken. Daarna gaat de rechtbank ambtshalve in op (de strekking van) het herstelbesluit aan de hand van de door partijen aangevoerde argumenten. Vervolgens worden de beroepsgronden van de Werkgroep tegen het herstelbesluit behandeld. De relevante planregels uit het toepasselijke bestemmingsplan staan in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
- Eiser is eigenaar van de percelen aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente Oost-, West- en Middelbeers, sectie [nummer] , nummers [nummer] en [nummer] .
- In het geldende bestemmingsplan “Buitengebied, correctieve herziening” (het bestemmingsplan) zijn de percelen voorzien van een bouwvlak met een woonbestemming, waarop de woning van eiser is gelegen. Voor het overige rusten op de percelen de bestemmingen ‘Natuur’, ‘natte natuurparel’ en de aanduiding ‘500 meter zone Natura 2000’.
Direct ten zuidoosten van de percelen ligt (een deel van) het Natura 2000-gebied Kempenland West. Dit deel grenst aan de Kromvensedijk.
- Op de percelen van eiser stond een oude vrijstaande bungalow. Eiser heeft de bungalow verbouwd en uitgebreid. Verweerder heeft hiervoor bij besluit van 21 maart 2019 een omgevingsvergunning verleend.
- Eiser heeft een aantal werkzaamheden verricht of laten verrichten op zijn percelen. Er zijn bomen gekapt en afgevoerd, er is een toegangspad verlegd en verhard en hierbij is verlichting aangelegd, er is een bijgebouw opgeknapt (de rechtbank laat in deze uitspraak in het midden of het gaat om nieuwbouw of verbouw) en er is een hekwerk geplaatst.
- Deze activiteiten heeft de Werkgroep opgemerkt en zij heeft verzoeken om handhaving ingediend. Deze verzoeken hebben, al dan niet na heroverweging in bezwaar, geleid tot diverse besluiten van verweerder. Zowel eiser als de Werkgroep hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank heeft uit een oogpunt van finale geschilbeslechting en in een poging het achterliggende conflict op te lossen, deze zaken gelijktijdig behandeld met de zaken over de omgevingsvergunning (of de weigering van de omgevingsvergunning) voor een hekwerk en een bijgebouw. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de lopende procedures met betrekking tot de percelen van eiser.
- Bij besluiten van 15 maart 2019 en 22 mei 2019 heeft verweerder aan eiser omgevingsvergunningen verleend voor het plaatsen van hekwerken op (een deel van) zijn percelen (de primaire besluiten). De Werkgroep en de Stichting Groen Kempenpand hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 16 oktober 2019 zijn de primaire besluiten herroepen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld (SHE 19/3035). De Werkgroep heeft beroep ingesteld, voor zover verweerder in het besluit van 16 oktober 2019 heeft verzuimd om daadwerkelijk handhavend op te treden (SHE 19/3075).
- Bij besluit van 23 mei 2019 heeft verweerder het verzoek om handhaving van de Werkgroep over het veranderen van de toegangsweg en het kappen van bomen afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 19 november 2019 heeft verweerder dit besluit herroepen en is het verzoek om handhaving alsnog toegewezen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Op 30 april 2020 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van de inrit/uitweg en de houtopstanden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank. Deze zaak is onder SHE 19/3457 geregistreerd.
- Bij besluit van 1 mei 2020 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd in verband met de aanleg van de nieuwe inrit/uitweg en het illegaal verwijderen van houtopstanden op drie percelen. Eiser heeft apart tegen dit besluit beroep ingesteld en gesteld dat de rechtbank onbevoegd is, omdat het gedeeltelijk een primair besluit is. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1556. Op 23 maart 2021 heeft eiser (voor zover nodig) verzocht om rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7.1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft verweerder hiermee ingestemd. De Werkgroep heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 1 mei 2020. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1558.
- Op 27 november 2019 heeft een toezichthouder van verweerder, bij wijze van spoedeisende bestuursdwang, werkzaamheden op de percelen, kadastraal bekend gemeente Oost-, West- en Middelbeers, sectie [nummer] , nummers [nummer] en [nummer] , bestaande uit het vellen of doen vellen en uit het afvoeren of doen afvoeren van takken en boomstammen, mondeling stilgelegd. Op 29 november 2019 heeft verweerder het besluit alsnog bekendgemaakt (het primaire besluit). Daarbij heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd, waarbij verzoeker wordt geboden om te stoppen met het vellen en verwijderen van houtopstanden, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per week dat de werkzaamheden niet daadwerkelijk zijn gestaakt of gestaakt zijn geweest, met een maximum van € 25.000,00. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 14 februari 2020 (SHE 19/3305) het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, voor zover verweerder verzoeker heeft belet om takken en boomstammen van de vellingswerkzaamheden af te voeren, en voor het overige afgewezen.
- In een apart besluit van dezelfde datum heeft verweerder eiser gelast vijf overtredingen op zijn perceel [adres] te Oost-, West- en Middelbeers, kadastraal bekend sectie [nummer] , nummer [nummer] , te beëindigen en beëindigd te houden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 28 februari 2020 (SHE 19/3213) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit ten aanzien van drie van de vijf lasten geschorst.
- Verweerder heeft op 12 september 2019 eiser gelast om de (ver)bouw van een schuurtje te staken en op 20 november 2019 gelast de bestaande schuur te verwijderen.
Verweerder heeft in één besluit op bezwaar van 2 juni 2020 op de bezwaren van eiser tegen de drie primaire besluiten besloten. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1857.
- Op 3 maart 2021 heeft verweerder (na heroverweging) alsnog omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen voor het renoveren van het dak, een deel van de gevel en de kozijnen van een bijgebouw. Hiertegen heeft de Werkgroep beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer SHE 21/1432.
- Naast deze procedures zijn ook nog andere procedures tussen dezelfde partijen bij deze rechtbank aanhangig. Deze procedures hebben echter geen betrekking op de percelen van eiser met uitzondering van een zeer recent ingesteld beroep over een geslagen grondwaterput. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien deze recente zaak nog mee te nemen in de al lopende procedures.
- De aanvraag voor het verharden van het pad is ingediend op 11 februari 2019. Verweerder heeft GS op 28 maart 2019 gevraagd een verklaring van geen bedenkingen te verlenen. Op 30 april 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het aanleggen van oriëntatieverlichting naast het pad. Op 12 juni 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend bij GS om verlening van een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (verder: de natuurvergunning) voor het verharden van een oprit en het plaatsen van oriëntatieverlichting aan de [adres] , gelegen bij het Natura 2000-gebied “Kempenland-West”. Op 31 augustus 2020 heeft GS aan eiser de gevraagde natuurvergunning verleend. Aan de natuurvergunning is het voorschrift verbonden dat de oriëntatie bestaat uit maximaal 21 lage (maximaal 1 meter boven het maaiveld) lampjes langs de oprit met een zwakke lichtbron (maximaal 200 Lumen) die alleen in werking treden wanneer de toegangspoort geopend is. De verlichting dooft maximaal 30 seconden nadat de (automatische) toegangspoort weer is gesloten. De lampjes zijn dusdanig afgeschermd dat de verlichting alleen op de oprit schijnt. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
Ambtshalve beoordeling van het bestreden besluit
3.1Artikel 14.4.1 van de planregels bevat een verbod op het aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 10 m2 en het aanleggen van ondergrondse energieleidingen. Het is mogelijk om hiervoor een vergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden te verlenen (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). De rechtbank houdt het ervoor dat aanvankelijk alleen toestemming is gevraagd voor het verharden van de uitrit en dat op
30 april 2019 ook toestemming is gevraagd voor het aanleggen van de leidingen ten behoeve van het plaatsen van de oriëntatieverlichting. De rechtbank houdt het er verder voor dat tevens toestemming voor het veranderen van een uitweg (als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo) is gevraagd. Tot slot is toestemming gevraagd voor de gevolgen van deze werkzaamheden voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht).
3.2De rechtbank stelt verder vast dat er twee procedures naast elkaar hebben gelopen, omdat verweerder aan GS een verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd en eiser aan GS een vergunning op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (natuurvergunning) heeft gevraagd. Uit het bestreden besluit blijkt dat GS hebben besloten om geen verklaring van geen bedenkingen te verlenen. Het bestreden besluit is, gelet op de gevraagde verklaring van geen bedenkingen, terecht voorbereid met de uitgebreide procedure, gelet op artikel 3.10, eerste lid, onder e, van de Wabo. De omstandigheid dat deze verklaring van geen bedenkingen achteraf gezien niet meer noodzakelijk was, omdat eiser apart een natuurvergunning had gevraagd na de aanvraag voor het primaire besluit, leidt niet tot een ander oordeel. De uitgebreide voorbereidingsprocedure was immers al aangevangen voor de aanvraag van de natuurvergunning. Als gevolg hiervan is de reguliere procedure nooit gestart en kan er ook niet van rechtswege een vergunning zijn verleend voor de uitgevoerde werkzaamheden en het veranderen van een uitweg. De hierop gerichte beroepsgrond van eiser tegen het bestreden besluit treft geen doel.
3.3In het bestreden besluit is de gevraagde vergunning terecht geweigerd reeds vanwege het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen, gelet op artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo. Dit artikel verplicht verweerder de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren als de verklaring van geen bedenkingen niet is verleend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat verweerder ergens in de procedure heeft afgezien van het vragen van een verklaring van geen bedenkingen aan GS.
3.4De rechtbank merkt het herstelbesluit aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Met het herstelbesluit wordt tegemoetgekomen aan het beroep van eiser. Er ontstaat van rechtswege (automatisch) een beroep van de Werkgroep tegen het herstelbesluit, omdat dit besluit haaks staat op wat zij wil.
3.5In het herstelbesluit wordt toestemming verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden, het veranderen van de uitweg en de natuuractiviteit, ondanks dat GS al een natuurvergunning hadden verleend. De rechtbank begrijpt niet waarom toestemming wordt verleend voor de natuuractiviteit in het herstelbesluit. Na verlening van de natuurvergunning is geen verklaring van geen bedenkingen vereist en kan de toestemming voor de natuuractiviteit niet meer aanhaken. De natuurvergunning is geen verkapte verklaring van geen bedenkingen, maar een zelfstandig appellabel besluit waartegen in dit geval niemand beroep heeft ingesteld. Het is niet mogelijk twee keer vergunning te verlenen voor dezelfde activiteit. Het herstelbesluit, voor zover hierin toestemming is verleend voor de natuuractiviteit, komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.
4. De rechtbank zal hierna eerst de beroepsgronden van de Werkgroep tegen het herstelbesluit bespreken. Hierbij worden ook de standpunten van verweerder en eiser besproken.
Bespreking beroepsgronden Werkgroep tegen het herstelbesluit.
5.1De meest verstrekkende beroepsgrond van de Werkgroep is dat de aanleg van de oprit in strijd is met de bestemmingen ‘Natuur’ en ‘Natte natuurparel’ en de aanduiding ‘500 meter zone Natura 2000 gebied’ en dat hiervoor geen toestemming is verleend.
5.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat wegen en paden zijn toegelaten binnen de bestemming.
5.3Het gebied waarin de oprit ligt heeft meer bestemmingen en aanduidingen. Het is bestemd als ‘Natuur’. Ingevolge artikel 14.1 van de planregels is het gebied bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en hydrologische waarden van beboste gronden en niet-beboste gronden en heidevelden en daarnaast voor wegen en paden en overige infrastructurele voorzieningen. Ingevolge artikel 30.1 van de planregels is het gebied mede bestemd als natte natuurparel en is het gebied, behalve voor de andere bestemmingen, ook bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie binnen de natte natuurparels met bijbehorende beschermingszones en het verbeteren van de condities voor natuurwaarden. In artikel 39.15 van de planregels is het gebied waar de oprit in ligt mede bestemd voor het in stand houden van de landschaps- en natuurwaarden en het voorkomen van verslechtering en verstoring van de aanwezige natuurlijke habitats in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
5.4De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de gronden met een natuurbestemming als weg of pad rechtstreeks is toegelaten in artikel 14.1, onder m, van de planregels. De oprit als zodanig is dus niet in strijd met de bestemming ‘Natuur’. Dat de oprit wordt aangelegd om een woonbestemming te bereiken, maakt dit niet anders. Een andere uitleg verhoudt zich niet met de context van het bestemmingsplan. Op het perceel van eiser ligt ook een woonbestemming die geheel is omringd door gronden met een natuurbestemming. Een totaal verbod op het hebben van wegen of paden op de percelen zou betekenen dat de woning van eiser niet kan worden bereikt. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest van de planwetgever. Eiser heeft bovendien gesteld dat hij de oprit ook aanlegt om gronden met de bestemming ‘Natuur’ gemakkelijker te bereiken. Het aanleggen van de oprit kan alleen maar met inachtneming van artikel 14.4 van de planregels, maar de aanwezigheid van een aanlegvergunningenstelsel wil niet zeggen dat voor de daarin genoemde werkzaamheden tevens toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan hoeft te worden gevraagd. Uit de formulering van artikel 30.1 van de planregels maakt de rechtbank op dat de bestemming ‘natte natuurparel’ een nevenbestemming is die geen gevolgen of invloed heeft op de overige bestemmingen (dus ook niet op de mogelijkheid van een weg ingevolge artikel 14.1 van de planregels). Dat blijkt ook uit artikel 39.15.2 van de planregels. De rechtbank leest in artikel 39.15 van de planregels niet dat de aanwezigheid van een inrit op basis van artikel 14.1, onder m, van de planregels wordt verboden. Ook deze aanduiding is volgens de rechtbank een nevenbestemming. Dat een nieuwe oprit altijd leidt tot enige verslechtering en dus strijd met de aanduiding volgt niet uit artikel 39.15.2 van de planregels waar een specifieke regeling over grondwateronttrekkingen is gegeven en volgt evenmin uit de toelichting op het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1De Werkgroep stelt dat ten behoeve van de oprijlaan een groot aantal bomen is gekapt zonder de daartoe vereiste aanlegvergunning ingevolge artikel 14.4.1, onder a en c, van de planregels, voor het verwijderen van houtgewas en het egaliseren van gronden. Volgens de Werkgroep zijn de natuurwaarden onvoldoende meegewogen. De verwijzing naar de door GS verleende natuurvergunning is onvoldoende. Onder verwijzing naar het beoordelingsrapport ruimtelijke ontwikkelingen aan de [adres] te Middelbeers van Bos Advies van 10 maart 2021 (verder: het Bos advies) stelt de Werkgroep dat sprake is van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden op de percelen.
6.2In het herstelbesluit is de aanlegvergunning verleend onder verwijzing naar het bosbeheerplan van 25 september 2019 van Borgman Beheer (verder: het bosbeheerplan), opgesteld in opdracht van eiser en naar aanleiding van de verleende natuurvergunning. Daarom is volgens verweerder geen sprake van een onevenredige afbreuk aan de natuurwaarden. Verweerder heeft, naar aanleiding van de eerste behandeling ter zitting op 23 maart 2021, aangegeven dat de aanlegvergunning niet alleen is verleend voor het aanleggen van oppervlakteverharding, maar ook voor het verwijderen van houtgewas. Verweerder stelt in aanvulling op de motivering in het herstelbesluit dat als gevolg van de aanleg van de inrit geen sprake is van een onevenredige aantasting van natuurwaarden, gelet op de geringe oppervlakte van de inrit ten opzichte van de oppervlakte van het volledige perceel.
6.3In het beroepschrift tegen het bestreden besluit heeft eiser ook benadrukt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van natuurwaarden door de aanleg van de inrit, mede onder verwijzing naar de door GS verleende natuurvergunning.
6.4In artikel 14.4.3 van de planregels zijn de werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning is vereist toegelaten als door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden, zoals bedoeld in lid 14.1 niet onevenredig aangetast worden. In artikel 14.4.1 zijn de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en hydrologische waarden van beboste gronden en niet-beboste gronden en heidevelden, geïntegreerd bosbeheer en verder voor wegen en paden.
6.5In het bosbeheerplan zijn de bossen op het perceel van eiser geïnventariseerd. De bossen stonden vooral vol met grove dennen. In het Bosadvies wordt opgemerkt dat de percelen van eiser is opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant en daarin staat omschreven als ‘Dennen-, eiken- en beukenbos’ met uitzondering van het zuidwestelijke bosgedeelte dat staat omschreven als ‘droog bos met productie’.
6.6Als een boom moest worden gekapt voor de inrit of als houtgewas moest worden verwijderd, is hiervoor wel een aanlegvergunning nodig. Eiser lijkt dit te miskennen. Eiser stelt in zijn nadere reactie naar aanleiding van de zitting dat voor het verleggen van een pad geen aanlegvergunning nodig is. Dit is onjuist, een aanlegvergunning is wel nodig als daarvoor houtgewas wordt verwijderd of gronden moeten worden geëgaliseerd. Dat ook toestemming wordt verleend voor het verwijderen van houtgewas of het egaliseren van gronden ten behoeve van de aanleg van de oprit, komt ook niet met zoveel woorden tot uitdrukking in het herstelbesluit zelf. Gelet op de reactie van verweerder na de eerste zitting, is de rechtbank van oordeel dat het herstelbesluit betrekking heeft op alle aanlegvergunningplichtige werkzaamheden die nodig zijn om de inrit aan te leggen. Daarom moet ook worden beoordeeld of het verwijderen van houtgewas of het egaliseren van een deel van het terrein ten behoeve van de inrit kan worden vergund of dat dit een onevenredige aantasting is van de aanwezige natuurwaarden.
6.7De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing naar de natuurwaarden in artikel 14.4.3 van de planregels geen betrekking heeft op de natuurwaarden in het naastgelegen Natura 2000-gebied, maar op de natuurwaarden van de percelen zelf. Een andere uitleg zou betekenen dat de aanduiding ‘500 meter zone Natura 2000’ geen enkele betekenis heeft. De enkele omstandigheid dat de vergunde werkzaamheden geen significante gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied betekent niet automatisch dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden op de percelen zelf. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in artikel 14.4.3 van de planregels niet wordt verwezen naar de aanduiding ‘500 meter zone Natura 2000’. De gevolgen van de werkzaamheden voor de percelen buiten het Natura 2000-gebied zijn niet beoordeeld door GS. Verweerder kan dus niet volstaan met verwijzing naar de door GS verleende natuurvergunning.
6.8De rechtbank is verder van oordeel dat de gezamenlijke oppervlakte van de percelen weliswaar relevant is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een onevenredige aantasting, maar niet doorslaggevend. Verweerder maakt niet inzichtelijk of in zijn benadering moet worden gekeken naar het kadastrale perceel of naar alle percelen op het terrein van eiser. De natuurwaarden kunnen binnen het totale perceel of binnen het kadastrale perceel verschillen (hetgeen hier ook het geval is), wat verweerder niet betrekt in zijn benadering. Ook de locatie van de verharding en het gebruik van de verharding zijn van belang. Een verharding achter in het perceel die nauwelijks wordt gebruikt, tast de natuurwaarden minder aan dan een verharding aan de voorkant die als (enige) toegangsweg naar de woning wordt gebruikt. Bovendien is als motivering voor de locatie en de lengte van de inrit (die langer is dan het voorheen aanwezige onverharde pad) gesteld dat deze inrit ook kan worden gebruikt om het perceel te onderhouden. Als alleen wordt gekeken naar de oppervlakte van de inrit, dan worden deze omstandigheden onvoldoende meegewogen en is het herstelbesluit onvoldoende onderbouwd.
6.9Verweerder heeft in het herstelbesluit verwezen naar het bosbeheerplan en letterlijk overwogen “dat het noodzakelijk was dat er een beplantingsplan en een bosbosbeheerplan is opgesteld”. In het herstelbesluit heeft verweerder met verwijzing naar het bosbeheerplan gesteld dat de aanleg van de inrit geen onevenredige aantasting is van de natuurwaarden en gesteld dat het opstellen van het bosbeheerplan noodzakelijk is. De rechtbank begrijpt dit aldus dat, als het bosbeheerplan niet wordt uitgevoerd, verweerder in het herstelbesluit er kennelijk van uitgaat dat er wel sprake is van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden. Dit standpunt strookt met het bestreden besluit waarin verweerder uitdrukkelijk heeft overwogen dat het aanleggen van een nieuwe verharde inrit een onevenredige aantasting van de bestemming betekent, omdat er veel bos is gekapt en het natuurlijk reliëf onder de verharding en de directe omgeving is aangetast. Verweerder stelt zich in het herstelbesluit kennelijk op het standpunt dat door middel van de uitvoering van een goedgekeurd bosbeheerplan de ingreep van het aanleggen van de inrit en de daarmee gepaard gaande onevenredige aantasting van de bestemming wordt beperkt. Hier is de rechtbank het mee eens. Om de inrit aan te leggen heeft eiser de nodige ingrepen gepleegd in het gebied zonder vergunning en hier mag best wat tegenover staan. Door middel van het beperken van de gevolgen van deze ingrepen door uitvoering van het bosbeheerplan wordt de onevenredige aantasting opgeheven en vindt een verbetering van het bos plaats. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bosbeheerplan voorziet in een meer gevarieerde samenstelling van het bos die overeenkomt met de door de Werkgroep gestelde natuurwaarden.
6.1In de reactie naar aanleiding van de eerste zitting merkt verweerder op dat het bosbeheerplan niet alleen is opgesteld om de gevolgen van de aanleg van de inrit te beperken, maar dat het is opgesteld om alle gevolgen op het perceel te beperken en het bos vervolgens te beheren. Verweerder stelt in deze nadere reactie ook dat het niet noodzakelijk is om uitvoering van dit bosbeheerplan te borgen in het herstelbesluit. Als niet wordt gehandeld conform het bosbeheerplan, dan is volgens verweerder geen sprake van normaal onderhoud als bedoeld in artikel 14.4.2 van de planregels en is het verwijderen van houtgewas vergunningplichtig. De rechtbank volgt verweerder niet in deze gedachtesprong. De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat het verwijderen van houtgewas ten behoeve van de aanleg van de inrit wel vergunningplichtig is en dat hiervoor ook vergunning is verleend. Het verwijderen van houtgewas ten behoeve van de aanleg van de inrit is dus géén normaal onderhoud en de uitzondering in artikel 14.4.2 van de planregels is sowieso niet van toepassing op deze ingreep. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit deze ingreep nog beschouwde als een onevenredige aantasting. Uitvoering van een bosbeheerplan leidt er niet toe dat de gepleegde ingreep achteraf als normaal onderhoud kan worden gezien.
6.11De rechtbank is van oordeel dat het enkel opstellen van een bosbeheerplan niet voldoende is, zelfs indien het bosbeheerplan (achteraf) wordt goedgekeurd. Het bosbeheerplan moet ook worden uitgevoerd. Als het bosbeheerplan niet wordt uitgevoerd, is onvoldoende geborgd dat de onevenredige aantasting van de in artikel 14.1 genoemde waarden wordt beperkt en beperkt blijft. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bosbeheerplan ziet op een langere periode en dat dus niet gezegd kan worden dat het bos op gegeven moment ‘klaar’ is. Als het bosbeheerplan wel correct wordt uitgevoerd, is geen sprake van een onevenredige aantasting van de in artikel 14.1 genoemde waarden en mag de inrit blijven liggen. De doorlopende uitvoering van het bosbeheerplan ter beperking van de ingreep van de aanleg van de inrit is echter niet geborgd in het herstelbesluit. Zowel in het nadere advies van Staro van 24 juni 2021 (verder: het nadere advies van Staro), dat naar aanleiding van de eerste zitting is overgelegd, als in de nadere reactie van Bosadvies van 19 augustus 2021 wordt aangedrongen op de correcte uitvoering van het bosbeheerplan. Staro adviseert zelfs een jaarlijkse aansturing door een deskundige op het gebied van het bosbeheer. De rechtbank vindt een jaarlijkse beoordeling door verweerder (waarbij de rechtbank er van uitgaat dat verweerder deskundig is of deskundigheid kan inhuren) geen overbodige luxe. Dit voorkomt verdere discussie tussen partijen over de uitvoering van het bosbeheer. De behoefte aan een jaarlijkse beoordeling onderstreept de noodzaak voor borging van de uitvoering van het bosbeheerplan in het herstelbesluit.
De Werkgroep pleit daarnaast voor het verwijderen van een aangebrachte voedselrijke laag en herstel van het geëgaliseerde reliëf op het gehele perceel. De rechtbank ziet niet in dat in het herstelbesluit eiser hiertoe zou moeten worden verplicht. Het herstelbesluit gaat alleen over de inrit en daar ligt geen voedselrijke laag. Als door middel van uitvoering van het bosbeheerplan de ingrepen ten behoeve van de aanleg van de inrit worden gecompenseerd, is het herstellen van reliëf ter plaatse van de inrit zelf niet noodzakelijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het aanbrengen van reliëf op zichzelf ook weer aanlegvergunningplichtig is. Het zou bovendien betekenen dat de inrit opnieuw moet worden aangelegd en dat schiet niet zo op.
6.12De rechtbank concludeert dat de Werkgroep terecht heeft aangedrongen op borging van de uitvoer van het bosbeheerplan in het herstelbesluit. De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen, voor zover verweerder heeft verzuimd voorschriften te verbinden aan het herstelbesluit ter borging van het uitvoeren van het bosbeheerplan en zal daartoe zelf een voorschrift aan het herstelbesluit verbinden.
7.1Volgens de Werkgroep is het herstelbesluit ook verleend in strijd met artikel 30 en artikel 39.15 van de planregels.
7.2Verweerder verwijst naar zijn goedkeuring van het bosbeheerplan en een positief advies van de waterbeheerder en de door GS verleende natuurvergunning.
7.3Hierboven heeft de rechtbank al geoordeeld dat het herstelbesluit niet is genomen in strijd met het bestemmingsplan. Met de aanleg van de inrit worden ook werkzaamheden uitgevoerd die ingevolge artikel 30.4.1 van de planregels aanlegvergunningplichtig zijn. Met verwijzing naar het positieve advies van de waterbeheerder heeft verweerder voldoende onderbouwd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 30.1 genoemde waarden van het gebied. Met de aanleg van de inrit vindt geen grondwateronttrekking plaats. In zoverre wordt niet gehandeld in strijd met de gebruiksverboden in artikel 39.15.2 van de planregels. Met verwijzing naar de natuurvergunning heeft verweerder voldoende onderbouwd dat het aanleggen van de oprit geen verslechtering en verstoring van de aanwezige natuurlijke habitats in het nabijgelegen Natura 2000-gebied oplevert.
8.1Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is gegrond, gelet op de omstandigheid dat verweerder een herstelbesluit heeft genomen.
8.2Het herstelbesluit omvat ten onrechte een toestemming voor de natuuractiviteit.
8.3Het van rechtswege ontstane beroep van de Werkgroep tegen het herstelbesluit is gegrond, omdat de uitvoering van het bosbeheerplan niet is geborgd in het herstelbesluit. Zolang de uitvoering van het bosbeheerplan niet is geborgd in het herstelbesluit, staat onvoldoende vast dat de ingreep van het aanleggen van de oprit wordt beperkt en dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de natuurwaarden.
8.4De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen, voor zover verweerder heeft verzuimd voorschriften te verbinden aan het herstelbesluit ter borging van de uitvoering van het bosbeheerplan. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en
verbindt het volgende voorschrift aan het herstelbesluit: “
Vergunninghouder dient het bosbeheerplan van 25 september 2019 van Borgman Beheer uit te voeren. Hierbij dient vergunninghouder jaarlijks (vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar) aan het college van burgemeester en wethouders te melden welke maatregelen zijn getroffen in het voorgaande kalenderjaar alsmede een overzicht van de noodzakelijke maatregelen ter goedkeuring voor te leggen aan het college. Het college kan aanvullende maatregelen opleggen voor zover deze redelijkerwijs noodzakelijk zijn in het kader van een goed bosbeheer ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden in het gebied. Vergunninghouder dient in het kalenderjaar de door hem genoemde maatregelen alsmede de aanvullende maatregelen die door het college worden opgelegd uit te voeren.”
De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herstelbesluit, voor zover dit is vernietigd.
8.5Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verschijnen bij de tweede zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door de Werkgroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.244,00 (1 punt voor het indienen van gronden tegen het herstelbesluit, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verschijnen bij de tweede zitting) te vermeerderen met een bedrag van € 798,60 ter vergoeding van de door de Werkgroep ingeschakelde deskundige).