ECLI:NL:RBOBR:2021:4766

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
03-158194-20 (inh)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en gewoontewitwassen door bewindvoerder

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bewindvoerder was aangesteld in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De verdachte is veroordeeld voor de misdrijven van verduistering en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 juni 2016 tot en met 19 april 2018 opzettelijk geldbedragen van in totaal ongeveer € 296.816,95 heeft verduisterd die toebehoorden aan zijn cliënten, de zogenaamde sanieten. Deze gelden heeft hij aangewend voor privédoeleinden, waaronder kansspelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte van het plegen van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft hem ontzet uit het beroep van bewindvoerder voor de duur van 5 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan verschillende benadeelden, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 03.158194.20
Datum uitspraak: 07 september 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1982,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juli 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2016 tot en met 19 april 2018 in de gemeente Meerssen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer € 296.816,95, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan zijn cliënten, te weten
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (5.1. Zaak 15/373 en 15/3741 (P2-27 t/m 2-43))
- [slachtoffer 3] (5.2. Zaak 15/431 (P2-44 t/m 2-52))
- [slachtoffer 4] (5.3. Zaak 15/509 (P2-53 t/m 2-64))
- [slachtoffer 5] (5.4. Zaak 15/598 (P2-65 t/m 2-72))
- [slachtoffer 6] (5.5. Zaak 15/673 (P2-73 t/m 2-82))
- [slachtoffer 7] (5.6. Zaak 15/684 (P2-83 t/m 2-95))
- [slachtoffer 8] (5.7. Zaak 15/697 (P2-96 t/m 2-107))
- [slachtoffer 9] (5.8. Zaak 15/739 (P2-108 t/m 123))
- [slachtoffer 10] (5.9. Zaak 15/757 (P2-124 t/m 2-138))
- [slachtoffer 11] (5.10. Zaak 15/761 (P2-139 t/m 2-161))
- [slachtoffer 12] (5.11. Zaak 15/782 (P2-162 t/m 2-168))
- [slachtoffer 13] (5.12. Zaak 15/798 (P2-169 t/m 2-174))
- [slachtoffer 14] (5.13. Zaak 15/813(P2-175 t/m 2-203))
- [slachtoffer 15] (5.14. Zaak 15/840 (P2-204 t/m 2-227))
- [slachtoffer 16] (5.15. Zaak 15/848 (P2-228 t/m 2-253))
- [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] (5.16. Zaak 16/78 en 16/329 (P2-254 t/m 2-261 & P2-410 t/m 2-428))
- [slachtoffer 19] (5.17. Zaak 16/108 (P2-262 t/m 2-267))
- [slachtoffer 20] en [slachtoffer 21] (5.18. Zaak 16/112 en 16/113 (P2-268 t/m 2-282))
- [slachtoffer 22] (5.19. Zaak 16/122 (P2-283 t/m 2-288))
- [slachtoffer 23] (5.20. Zaak 16/190 (P2-289 t/m 2-296))
- [slachtoffer 24] en [slachtoffer 25] (5.21. Zaak 16/247 en 16/248 (P2-297 t/m 2-315))
- [slachtoffer 26] en [slachtoffer 27] (5.22. Zaak 16/257 en 16/258 (P2-316 t/m 2-360))
- [slachtoffer 28] (5.23. Zaak 16/276 (P2-361 t/m 2-371))
- [slachtoffer 29] (5.24. Zaak 16/308 (P2-372 t/m 2-387))
- [slachtoffer 30] (5.25. Zaak 16/323 (P2-388 t/m 2-399)
- [slachtoffer 31] (5.26. Zaak 16/326 (P2-400 t/m 2-409))
- [slachtoffer 32] (5.27. Zaak 16/396 (P2-429 t/m 2-437))
- [slachtoffer 33] (5.28. Zaak 16/397 (P2-438 t/m 2-453))
- [slachtoffer 34] (5.29. Zaak 16/437 (P2-454 t/m 2-463))
- [slachtoffer 35] (5.30. Zaak 16/446 (P2-464 t/m 2-503))
- [slachtoffer 36] (5.31. Zaak 16/547 (P2-504 t/m 2-518))
- [slachtoffer 37] (5.32. Zaak 16/558 (P2-519 t/m 2-529))
- [slachtoffer 38] (5.33. Zaak 16/585 (P2-530 t/m 2-541))
- [slachtoffer 39] (5.34. Zaak 16/640 (P2-542 t/m 2-557))
- [slachtoffer 40] en [slachtoffer 41] (5.35. Zaak 16/647 en 16/648 (P2-558 t/m 2-568))
- [slachtoffer 42] (5.36. Zaak 16/653 (P2-569 t/m 2-577))
- [slachtoffer 43] (5.37. Zaak 16/662 (P2-578 t/m 2-587))
- [slachtoffer 44] (5.38. Zaak 16/664 (P2-588 t/m 2-595))
- [slachtoffer 45] (5.39. Zaak 16/668 (P2-596 t/m 2-621))
- [slachtoffer 46] (5.40. Zaak 16/708 (P2-622 t/m 2-629)
- [slachtoffer 47] (5.41. Zaak 16/740 (P2-630 t/m 2-638))
- [slachtoffer 48] en [slachtoffer 49] (5.42. Zaak 16/750 en 16/751 (P2-639 t/m 2-648))
- [slachtoffer 50] en [slachtoffer 51] (5.43. Zaak 16/754 en 16/755 (P2-649 t/m 2-659))
- [slachtoffer 52] en [slachtoffer 53] (5.44. Zaak 16/771 en 16/772 (P2-660 t/m 2-680))
- [slachtoffer 54] (5.45. Zaak 16/815 (P2-681 t/m 2-688))
- [slachtoffer 55] (5.46. Zaak 17/47 (P2-689 t/m 2-719))
- [slachtoffer 56] (5.47. Zaak 17/51 (P2-720 t/m 2-740))
- [slachtoffer 57] (5.48. Zaak 17/65 (P2-741 t/m 2-746))
- [slachtoffer 58] (5.49. Zaak 17/80 (P2-747t/m 2-753))
- [slachtoffer 59] (5.50. Zaak 17/84 (P2-754 t/m 2-786))
- [slachtoffer 60] (5.51. Zaak 17/125 (P2-787 t/m 2-826))
- [slachtoffer 61] (5.52. Zaak 17/138 (P2-827 t/m 2-852))
- [slachtoffer 62] (5.53. Zaak 17/157 (P2-853 t/m 2-857))
- [slachtoffer 63] (5.54. Zaak 17/174 J. (P2-858 t/m 2-865))
- [slachtoffer 64] (5.55. Zaak 17/187 (P2-866 t/m 2-871))
- [slachtoffer 65] (5.56. Zaak 17/213 (P2-872 t/m 2-882))
- [slachtoffer 66] (5.57. Zaak 17/277 (P2-883 t/m 2-893))
- [slachtoffer 67] en [slachtoffer 68] (5.58. Zaak 17/393 en 394 (P2-894 t/m 2-907))
- [slachtoffer 69] en [slachtoffer 70] (5.59. Zaak 17/406 en 17/408 (P2-908 t/m 2-927))
- [slachtoffer 71] en [slachtoffer 72] (5.60. Zaak 17/444 en 17/445 (P2-928 t/m 2-980))
- [slachtoffer 73] (5.61. Zaak 17/516 (P2-981 t/m 2-987))
- [slachtoffer 74] (5.62. Zaak 17/567 (P2-988 t/m 2-993))
- [slachtoffer 75] (5.63. Zaak 17/593 (P2-994 t/m 2-1001))
- [slachtoffer 76] (5.64. Zaak 17/599 (P2-1002 t/m 2-1008))
- [slachtoffer 77] (5.65. Zaak 17/695 (P2-1009 t/m 2-1016))
- [slachtoffer 78] (5.66. Zaak 17/716 (P2-1017 t/m 2-1023))
- [slachtoffer 79] (5.67. Zaak 18/21 (P2-1024 t/m 2-1033))
- [slachtoffer 80] (5.68. Zaak 18/91 (P2-1034 t/m 2-1042))

en/of diens schuldeisers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte in zijn hoedanigheid van gerechtelijk schuldsaneringsbewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

T.a.v. feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2016 tot en met 19 april 2018 in de gemeente Valkenburg aan de Geul en/of Meerssen, althans in Nederland, voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer € 296.816,95, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten genoemde geldbedragen van ongeveer € 296.816,95 gebruik heeft gemaakt, immers heeft verdachte voornoemd(e) geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk uitgegeven aan kansspelen en/of privédoeleinden,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte is op 2 juni 2015 door de rechtbank Limburg aangesteld als bewindvoerder in de zin van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (verder: WSNP). In deze hoedanigheid heeft verdachte een groot aantal boedelrekeningen van degenen die onder zijn bewind waren gesteld, zogeheten sanieten, tot zijn beschikking gehad. Op 19 april 2018 heeft verdachte zichzelf gemeld bij de rechter-commissaris van de rechtbank Limburg met de mededeling dat hij gelden afkomstig van de boedelrekeningen had aangewend voor privédoeleinden, te weten kansspelen. Naar aanleiding van deze melding is verdachte ontslagen als schuldsaneringsbewindvoerder. Op 21 april 2018 heeft mr. [persoon 1] in de hoedanigheid van rechter-commissaris bij de rechtbank Limburg, aangifte gedaan tegen verdachte van verduistering. Naar aanleiding daarvan heeft de politie eenheid Limburg een onderzoek naar verdachte ingesteld.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. Wel is door de verdediging naar voren gebracht dat er een fout zit in de berekening van het ten laste gelegde bedrag van € 296.816,95. Dat bedrag moet lager zijn, omdat ten onrechte niet alle gelden waar verdachte wel aanspraak op kon maken in mindering zijn gebracht. Het salaris van de maand april 2018 komt namelijk op grond van het ‘Protocol overdracht WSNP-zaken’ (verder: het WSNP-protocol) aan verdachte toe en er is onvoldoende rekening gehouden met vergoedingen van kosten en toeslagen waar verdachte als bewindvoerder recht op had.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage bij dit vonnis en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Verduistering (feit 1).
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt en niet wordt betwist dat verdachte in de hoedanigheid van schuldsaneringsbewindvoerder geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan zijn sanieten, genoemd in de tenlastelegging, en/of hun schuldeisers. Wel wordt door de verdediging betwist dat deze geldbedragen samen in totaal € 296.16,95 euro bedragen.
Ten aanzien van het salaris, de vergoeding van de kosten en de toeslagen waar verdachte als bewindvoerder recht op had, overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevinden zich ter zake van de in de tenlastelegging genoemde sanieten vonnissen van de rechtbank Limburg, afdeling toezicht, inhoudende de beëindiging van de schuldsaneringsregelingen. De rechtbank stelt vast dat in de genoemde vonnissen van de rechtbank Limburg telkens onder punt 2.4 expliciet wordt vermeld dat de rechtbank het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten zal vaststellen. Het salaris wordt vervolgens onder punt 3 vermeld.
Daarnaast bevinden zich in het dossier ter zake van de in de tenlastelegging genoemde sanieten zogeheten ‘Format salaris: door bewindvoerder bij eindverslag indienen’-formulieren, waarop het salaris dat aan verdachte toekomt, staat vermeld, evenals het totaal door verdachte opgenomen bedrag en het te veel aan salaris opgenomen bedrag. In een aantal gevallen zijn ook reis- en portokosten opgenomen in deze bedragen. Deze formulieren zijn voor akkoord ondertekend door rechter-commissaris mr. [persoon 2] .
Ten slotte bevat het dossier ook diverse verslagen WSNP waarin bij de berekening van het salaris van verdachte rekening is gehouden met reiskosten en portokosten. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat ten onrechte bepaalde kosten van verdachte niet in ogenschouw zijn genomen in de berekeningen van de rechtbank Limburg.
De verdediging heeft nog verwezen naar het Protocol overdracht WSNP-zaken, waarin is bepaald dat bij overdracht van een zaak naar een nieuwe bewindvoerder de overdragende bewindvoerder – en dus niet de overnemende bewindvoerder - het salaris/de vergoeding zou moeten ontvangen over de maand waarin de overdracht plaatsvindt, tenzij de rechtbank anders bepaalt. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Het genoemde protocol is door Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand aangereikt aan bewindvoerders, zodat bewindvoerders een effectieve en volledige zaakoverdracht binnen een acceptabele termijn kunnen waarborgen. Het wordt bewindvoerders aangeraden dit protocol te volgen, waarbij wordt verondersteld dat de overdragende bewindvoerder het initiatief neemt voor de uitvoering. In het geval van verdachte heeft er echter geen reguliere overdracht tussen bewindvoerders plaatsgevonden. Verdachte is naar aanleiding van zijn melding bij de rechter-commissaris op 19 april 2018 op staande voet ontslagen uit zijn functie als schuldsaneringsbewindvoerder, waarna de rechter-commissaris nieuwe bewindvoerders heeft aangewezen. Verdachte heeft verder geen bemoeienis meer gehad met de overdracht, zijn moeder heeft de dossiers aan de opvolgende bewindvoerders overhandigd. De rechtbank Limburg heeft het salaris van verdachte berekend in vonnissen en in de formulieren die daarvoor bestemd zijn en de rechter-commissaris heeft op de formulieren akkoord gegeven. De rechtbank ziet tegen de achtergrond van de irreguliere beëindiging van de werkzaamheden van verdachte, geen aanleiding om af te wijken van de berekening van de rechtbank Limburg en alsnog aansluiting te zoeken bij het protocol. De stelling dat - indachtig het protocol - wel sprake moet zijn van een fout in de berekening, volgt de rechtbank niet.
Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde verduistering wettig en overtuigend bewezen.
Gewoontewitwassen (feit 2).
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt en niet wordt betwist dat verdachte de geldbedragen die hij heeft verduisterd, heeft aangewend voor het bekostigen van zijn gokverslaving. De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het voorgaande een gewoonte heeft gemaakt, zodat zij het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
in de periode van 27 juni 2016 tot en met 19 april 2018 in Nederland, opzettelijk geldbedragen van in totaal ongeveer € 296.816,95, die geheel toebehoorden aan zijn cliënten, te weten
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (5.1. Zaak 15/373 en 15/3741 (P2-27 t/m 2-43))
- [slachtoffer 3] (5.2. Zaak 15/431 (P2-44 t/m 2-52))
- [slachtoffer 4] (5.3. Zaak 15/509 (P2-53 t/m 2-64))
- [slachtoffer 5] (5.4. Zaak 15/598 (P2-65 t/m 2-72))
- [slachtoffer 6] (5.5. Zaak 15/673 (P2-73 t/m 2-82))
- [slachtoffer 7] (5.6. Zaak 15/684 (P2-83 t/m 2-95))
- [slachtoffer 8] (5.7. Zaak 15/697 (P2-96 t/m 2-107))
- [slachtoffer 9] (5.8. Zaak 15/739 (P2-108 t/m 123))
- [slachtoffer 10] (5.9. Zaak 15/757 (P2-124 t/m 2-138))
- [slachtoffer 11] (5.10. Zaak 15/761 (P2-139 t/m 2-161))
- [slachtoffer 12] (5.11. Zaak 15/782 (P2-162 t/m 2-168))
- [slachtoffer 13] (5.12. Zaak 15/798 (P2-169 t/m 2-174))
- [slachtoffer 14] (5.13. Zaak 15/813(P2-175 t/m 2-203))
- [slachtoffer 15] (5.14. Zaak 15/840 (P2-204 t/m 2-227))
- [slachtoffer 16] (5.15. Zaak 15/848 (P2-228 t/m 2-253))
- [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] (5.16. Zaak 16/78 en 16/329 (P2-254 t/m 2-261 & P2-410 t/m 2-428))
- [slachtoffer 19] (5.17. Zaak 16/108 (P2-262 t/m 2-267))
- [slachtoffer 20] en [slachtoffer 21] (5.18. Zaak 16/112 en 16/113 (P2-268 t/m 2-282))
- [slachtoffer 22] (5.19. Zaak 16/122 (P2-283 t/m 2-288))
- [slachtoffer 23] (5.20. Zaak 16/190 (P2-289 t/m 2-296))
- [slachtoffer 24] en [slachtoffer 25] (5.21. Zaak 16/247 en 16/248 (P2-297 t/m 2-315))
- [slachtoffer 26] en [slachtoffer 27] (5.22. Zaak 16/257 en 16/258 (P2-316 t/m 2-360))
- [slachtoffer 28] (5.23. Zaak 16/276 (P2-361 t/m 2-371))
- [slachtoffer 29] (5.24. Zaak 16/308 (P2-372 t/m 2-387))
- [slachtoffer 30] (5.25. Zaak 16/323 (P2-388 t/m 2-399)
- [slachtoffer 31] (5.26. Zaak 16/326 (P2-400 t/m 2-409))
- [slachtoffer 32] (5.27. Zaak 16/396 (P2-429 t/m 2-437))
- [slachtoffer 33] (5.28. Zaak 16/397 (P2-438 t/m 2-453))
- [slachtoffer 34] (5.29. Zaak 16/437 (P2-454 t/m 2-463))
- [slachtoffer 35] (5.30. Zaak 16/446 (P2-464 t/m 2-503))
- [slachtoffer 36] (5.31. Zaak 16/547 (P2-504 t/m 2-518))
- [slachtoffer 37] (5.32. Zaak 16/558 (P2-519 t/m 2-529))
- [slachtoffer 38] (5.33. Zaak 16/585 (P2-530 t/m 2-541))
- [slachtoffer 39] (5.34. Zaak 16/640 (P2-542 t/m 2-557))
- [slachtoffer 40] en [slachtoffer 41] (5.35. Zaak 16/647 en 16/648 (P2-558 t/m 2-568))
- [slachtoffer 42] (5.36. Zaak 16/653 (P2-569 t/m 2-577))
- [slachtoffer 43] (5.37. Zaak 16/662 (P2-578 t/m 2-587))
- [slachtoffer 44] (5.38. Zaak 16/664 (P2-588 t/m 2-595))
- [slachtoffer 45] (5.39. Zaak 16/668 (P2-596 t/m 2-621))
- [slachtoffer 46] (5.40. Zaak 16/708 (P2-622 t/m 2-629)
- [slachtoffer 47] (5.41. Zaak 16/740 (P2-630 t/m 2-638))
- [slachtoffer 48] en [slachtoffer 49] (5.42. Zaak 16/750 en 16/751 (P2-639 t/m 2-648))
- [slachtoffer 50] en [slachtoffer 51] (5.43. Zaak 16/754 en 16/755 (P2-649 t/m 2-659))
- [slachtoffer 52] en [slachtoffer 53] (5.44. Zaak 16/771 en 16/772 (P2-660 t/m 2-680))
- [slachtoffer 54] (5.45. Zaak 16/815 (P2-681 t/m 2-688))
- [slachtoffer 55] (5.46. Zaak 17/47 (P2-689 t/m 2-719))
- [slachtoffer 56] (5.47. Zaak 17/51 (P2-720 t/m 2-740))
- [slachtoffer 57] (5.48. Zaak 17/65 (P2-741 t/m 2-746))
- [slachtoffer 58] (5.49. Zaak 17/80 (P2-747t/m 2-753))
- [slachtoffer 59] (5.50. Zaak 17/84 (P2-754 t/m 2-786))
- [slachtoffer 60] (5.51. Zaak 17/125 (P2-787 t/m 2-826))
- [slachtoffer 61] (5.52. Zaak 17/138 (P2-827 t/m 2-852))
- [slachtoffer 62] (5.53. Zaak 17/157 (P2-853 t/m 2-857))
- [slachtoffer 63] (5.54. Zaak 17/174 J. (P2-858 t/m 2-865))
- [slachtoffer 64] (5.55. Zaak 17/187 (P2-866 t/m 2-871))
- [slachtoffer 65] (5.56. Zaak 17/213 (P2-872 t/m 2-882))
- [slachtoffer 66] (5.57. Zaak 17/277 (P2-883 t/m 2-893))
- [slachtoffer 67] en [slachtoffer 68] (5.58. Zaak 17/393 en 394 (P2-894 t/m 2-907))
- [slachtoffer 69] en [slachtoffer 70] (5.59. Zaak 17/406 en 17/408 (P2-908 t/m 2-927))
- [slachtoffer 71] en [slachtoffer 72] (5.60. Zaak 17/444 en 17/445 (P2-928 t/m 2-980))
- [slachtoffer 73] (5.61. Zaak 17/516 (P2-981 t/m 2-987))
- [slachtoffer 74] (5.62. Zaak 17/567 (P2-988 t/m 2-993))
- [slachtoffer 75] (5.63. Zaak 17/593 (P2-994 t/m 2-1001))
- [slachtoffer 76] (5.64. Zaak 17/599 (P2-1002 t/m 2-1008))
- [slachtoffer 77] (5.65. Zaak 17/695 (P2-1009 t/m 2-1016))
- [slachtoffer 78] (5.66. Zaak 17/716 (P2-1017 t/m 2-1023))
- [slachtoffer 79] (5.67. Zaak 18/21 (P2-1024 t/m 2-1033))
- [slachtoffer 80] (5.68. Zaak 18/91 (P2-1034 t/m 2-1042))

en/of diens schuldeisers, en welke goederen verdachte in zijn hoedanigheid van gerechtelijk schuldsaneringsbewindvoerder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

t.a.v. feit 2:
in de periode van 27 juni 2016 tot en met 19 april 2018 in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer € 296.816,95, heeft verworven, voorhanden gehad en van voorwerpen, te weten genoemde geldbedragen van ongeveer € 296.816,95, gebruik heeft gemaakt,
immers heeft verdachte voornoemde geldbedragen geheel of gedeeltelijk uitgegeven aan kansspelen en/of privédoeleinden, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

De strafbaarheid van het feit.

Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat sprake is van eendaadse samenloop dan wel voorgezette handeling, overweegt de rechtbank als volgt.
Van eendaadse samenloop ingevolge artikel 55 Sr kan slechts sprake zijn wanneer er één (zelfde) feit is gepleegd, terwijl dat feit onder meerdere strafbepalingen valt, of meermalen in dezelfde strafbepaling. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het verduisteren van de geldbedragen – oftewel het overmaken van het geld van een boedelrekening van een saniet naar een eigen rekening van verdachte – betreft een andere handeling dan het witwassen van de gelden – dat betreft immers het (vervolgens) uitgeven van deze geldbedragen aan kansspelen en/of privédoeleinden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de vraag of er sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56, eerste lid, Sr bepalend of de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in tijd opvolgende gedragingen – ook ten aanzien van het ‘wilsbesluit’ – zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het witwassen in deze concrete zaak als een voortgezette handeling dient te worden beschouwd van het verduisteren van de gelden. Het verduisteren van geldbedragen en het vervolgens witwassen van die geldbedragen staan in casu in een direct en onlosmakelijk verband met elkaar. Hoewel de verduisterde bedragen op verschillende momenten zijn witgewassen, zijn het verduisteren en witwassen handelingen die in de kern genomen voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit van verdachte om bedragen van de boedelrekeningen over te boeken naar zijn eigen rekening, ten einde die bedragen in te kunnen zetten in het casino of over te boeken naar een website voor online gokken. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen het verduisteren en het gewoontewitwassen gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen, waardoor de verschillende bewezen geachte gedragingen, ook ten aanzien van het wilsbesluit, zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
t.a.v. feit 1 en 2:
De voortgezette handeling van verduistering door een bewindvoerder, meermalen gepleegd, en van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport. Ook eist de officier van justitie dat verdachte gedurende 5 jaar niet werkzaam mag zijn als gerechtelijk bewindvoerder.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft uit eigener beweging gemeld dat hij geld verduisterde en heeft volledig meegewerkt aan het strafrechtelijke onderzoek. Verdachte heeft zelf hulp gezocht voor zijn gokverslaving. Verdachte heeft inmiddels een nieuwe baan en heeft geld gespaard om zijn slachtoffers zoveel mogelijk schadeloos te kunnen stellen. Ten slotte heeft de verdediging de rechtbank verzocht om rekening te houden met het reclasseringsrapport en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging ten aanzien van de strafoplegging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de justitiële documentatie van verdachte.
De aard en de ernst van de strafbare feiten.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan verduistering en gewoontewitwassen. Verdachte heeft vele en grote geldbedragen (in totaal € 296.816,95) overgemaakt naar zijn eigen rekeningen van maar liefst 78 boedelrekeningen die hij in zijn hoedanigheid van schuldsaneringsbewindvoerder onder zich had. Verdachte heeft deze geldbedragen uitgegeven aan kansspelen. De gelden die op deze boedelrekeningen stonden, behoorden toe aan de sanieten die door de rechtbank Limburg onder het bewind van verdachte waren gesteld. De sanieten hadden slechts een gering vrijgelaten bedrag om van te leven en dienden het overige door hen verdiende geld op een boedelrekening te plaatsen. Verdachte diende er vervolgens op toe te zien dat de gelden op de boedelrekeningen werden gespaard ten behoeve van de schuldeisers. Verdachte heeft het vertrouwen dat de rechtbank Limburg en de sanieten in hem hadden gesteld, zeer ernstig geschaad door de gelden op de boedelrekeningen aan te wenden ter bekostiging van zijn gokverslaving. De sanieten waren kwetsbaar en bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte. De rechtbank Limburg had moeten kunnen rekenen op verdachte als professional. Hij heeft zijn beroepsgroep in kwaad daglicht gesteld, maar ook het systeem van de wettelijke schuldhulpverlening in de kern geraakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Nadat verdachte zijn handelen aan het licht heeft gebracht, hebben de sanieten in onzekerheid verkeerd over de gevolgen van verdachtes handelen op de afwikkeling van hun schuldsaneringsregelingen. Uit de onderbouwing van de vorderingen benadeelde partij blijkt dat deze slachtoffers niet alleen vreesden voor financiële gevolgen, maar ook emotionele klachten hebben ondervonden van verdachtes handelen en zijn aangetast in hun rechtsgevoel. Meerdere slachtoffers geven aan dat zij door de acties van verdachte hun vertrouwen in de (schuld)hulpverlening zijn kwijtgeraakt en ook dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Hij was er juist om deze mensen te helpen.
Daarnaast hebben de gepleegde strafbare feiten vanzelfsprekend financiële schade veroorzaakt bij schuldeisers, aan wie niet het volledige door de sanieten gespaarde bedrag kon worden uitbetaald. Tot slot hebben de sanieten die in het schuldsaneringstraject meer hadden gespaard dan zijn aan schulden hadden opgebouwd, dat meer gespaarde niet terug kunnen krijgen voor zover verdachte dat al had verduisterd. Deze sanieten hebben jarenlang van een minimaal bedrag moeten rondkomen. Dat het gespaarde geld dan niet naar henzelf is gegaan, maar naar het bekostigen van de gokverslaving van verdachte, acht de rechtbank zeer wrang.
Voortgezette handeling en oriëntatiepunten..
De rechtbank overweegt dat sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56, eerste lid, Sr. Dit artikel bepaalt dat in geval van voortgezette handeling, slechts de strafbepaling wordt toegepast waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld. In het onderhavige geval gaat het om de voortgezette handeling van verduistering en gewoontewitwassen. Gewoontewitwassen wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaar en betreft daarmee de strafbepaling die dient te worden toegepast. De rechtbank zal daarom bij de strafoplegging uitgaan van dit strafmaximum.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor fraudezaken waarin het benadelingsbedrag € 250.000,- tot € 500.000,- bedraagt, betreft het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 18 maanden.
Feiten en omstandigheden ten voordele van verdachte.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte de volgende feiten en omstandigheden mee. Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten zelf aangegeven en heeft zijn volledige medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek verleend. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en heeft berouw getoond. Verdachte is gemotiveerd om zich niet meer te laten verleiden tot gokken. Verdachte heeft een langdurig en intensief behandelingstraject voor zijn verslaving gevolgd en bezoekt wekelijks supportgroepen. Verdachte heeft binnen zijn mogelijkheden geld gespaard voor de schadeloosstelling van zijn slachtoffers. Ten slotte betreft het bewezen verklaarde een relatief oud feit.
Het reclasseringsrapport d.d. 12 augustus 2021 betreffende verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 12 augustus 2021 betreffende verdachte, waarin Reclassering Nederland heeft geadviseerd over de strafoplegging en de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een alcoholverbod en een verbod op deelname aan kansspelen. Daarnaast heeft de reclassering gerapporteerd welke nadelige gevolgen een gevangenisstraf zou hebben voor verdachte.
De strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel in combinatie met een taakstraf, onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek van de verdediging daartoe niet zal inwilligen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor 9 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de in de uitspraak genoemde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, te weten: een meldplicht, een alcoholverbod en een verbod op deelname aan kansspelen.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verdachte te ontzetten van het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende vijf jaar niet werkzaam mag zijn als bewindvoerder, waarbij de rechtbank benadrukt dat zij daarmee niet slechts de functie van gerechtelijke schuldsaneringsbewindvoerder bedoelt, maar de functie van bewindvoerder in algemene zin.
Daarmee zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 64] , [slachtoffer 66] , [slachtoffer 54] , [slachtoffer 36] , [slachtoffer 74] , [slachtoffer 68] , [slachtoffer 40] , [slachtoffer 20] , [slachtoffer 19] , [slachtoffer 21] en [slachtoffer 45] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partijen kunnen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 78] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover de vordering ziet op materiële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, € 1.406,44 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betreft het surplus van de opgebouwde boedel dat zou zijn overgebleven na betaling van de schuldeisers als verdachte dat niet zou hebben verduisterd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 65] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, voor zover de vordering ziet op materiële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, € 413,94 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 75] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, voor zover de vordering ziet op materiële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, € 5.622,20 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, voor zover de vordering ziet op materiële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, € 344,50 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen, zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 36f, 321, 323, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
voortgezette handeling van verduistering gepleegd door een bewindvoerder, meermalen gepleegd, en van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren,
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis dan wel na zijn vrijlating meldt bij Reclassering Nederland, Maastricht, [adres 2] bij rapporteur [naam rapporteur] , telefoonnummer: [telefoonnummer] , mailadres: [mailadres] , en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ter naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dat nodig acht.
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd niet zal deelnemen aan kansspelen, geen casino's of soortgelijke instelling zal bezoeken en niet zal deelnemen aan online kansspelen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
ontzetting bepaalde beroepenvoor de duur van 5 jaren, te weten het beroep
bewindvoerder.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 75] , van een bedrag van 5.622,20 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 63 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 75] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 75] , van een bedrag van 5.622,20 euro, bestaande uit materiële schade.
De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 78] , van een bedrag van 1.406,44 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 24 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 78] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 78] , van een bedrag van 1.406,44 euro, bestaande uit materiële schade.
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 12] , van een bedrag van 844,50 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 6 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 12] , van een bedrag van 844,50 euro, bestaande uit materiële schade.
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 65] , van een bedrag van 413,94 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 8 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 65] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 65] , van een bedrag van 413,94 euro, bestaande uit materiële schade.
De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 64] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 66] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 54] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 36] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 74] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 68] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 40] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 21] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 45] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 07 september 2021.