ECLI:NL:RBOBR:2021:4765

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
03-158194-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 7 september 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in de strafzaak met parketnummer 03-158194-20 een vonnis gewezen. De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 292.816,95, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij heeft verkregen door middel van verduistering en gewoontewitwassen. De vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk € 296.816,95 bedroeg, werd verminderd met € 4.000,- vanwege een schikking die de veroordeelde had getroffen met een saniet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen door gelden die hij door verduistering heeft toegeëigend en deze heeft besteed aan kansspelen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tijdig ingediend geacht en heeft de bewijsmiddelen die de vordering ondersteunen, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdediging niet voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderd zou moeten worden met de bedragen die de veroordeelde heeft uitgegeven in een bedrijf, noch met het salaris en de vergoedingen waarop hij recht had als bewindvoerder. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als toereikend beoordeeld en de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen.

De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen, conform artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M. Lochs, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 03.158194.20
Datum uitspraak: 7 september 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortejaar] 1982,
wonende te [adres] .

1.De vordering.

De vordering van de officier van justitie d.d. 19 juli 2021 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 296.816,95 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2021.

2.Inleiding.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer op 7 september 2021 vonnis gewezen.
De rechtbank heeft in de strafzaak de volgende strafbare feiten bewezen verklaard:
De voortgezette handeling van:
t.a.v. feit 1: verduistering en
t.a.v. feit 2: gewoontewitwassen.
De rechtbank verwijst voor de bewezenverklaring naar het vonnis van 7 september 2021.

3.De beoordeling

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter zitting de vordering d.d. 19 juli 2021 met € 4.000,- verminderd vanwege de schikking die veroordeelde heeft getroffen met saniet [persoon 1] .
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals gevorderd door de officier van justitie zou moeten worden verminderd met € 4.000,- vanwege de schikking die veroordeelde heeft getroffen met saniet [persoon 1] .
Voorts zou het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden verminderd met toegewezen vorderingen benadeelde partij en opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
Ook dient de vordering volgens de verdediging te worden verminderd met het bedrag dat veroordeelde heeft uitgegeven in het [bedrijf] , aangezien de Nederlandse staat 100% aandeelhouder is van [bedrijf] en er derhalve geen grond meer is voor ontneming van dit bedrag.
Ten slotte zou het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens de verdediging ook moeten worden verminderd met salaris van de maand april 2018 en de vergoedingen voor reis- en portokosten en toeslagen waarop veroordeelde als gerechtelijk schuldsaneringsbewindvoerder recht had. Echter, een deugdelijke berekening dan wel schatting daarvan is volgens de verdediging op basis van het dossier niet mogelijk. Derhalve is de verdediging van oordeel dat het dossier incompleet en niet verifieerbaar is en de vordering van de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage bij dit vonnis en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De beoordeling.
De vordering is tijdig ingediend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van de feiten ter zake waarvan hij op 7 september 2021 is veroordeeld, aangezien hij de gelden die hij door middel van verduistering heeft toegeëigend, heeft besteed aan kansspelen.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank zich gebaseerd op het ontnemingsrapport. Het wederrechtelijk verkregen voordeel in deze zaak is berekend aan de hand van een feitberekening. Uit de optelsom van alle individuele geldbedragen die veroordeelde zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, door de gelden van de boedelrekeningen van zijn sanieten naar zijn rekeningen over te boeken, blijkt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel 296.816,95 euro bedraagt.
Ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren, overweegt de rechtbank als volgt.
Ten eerste is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden verminderd met € 4.000,- vanwege de schikking die veroordeelde heeft getroffen met saniet [persoon 1] (zaak 17/47).
Ten tweede ziet de rechtbank geen aanleiding om het wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met de in het vonnis van 7 september 2021 toegewezen vorderingen benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Deze vorderingen en/of schadevergoedingsmaatregelen zijn thans nog niet voldaan, hetgeen ingevolge artikel 36e lid 9 Sr voor vermindering is vereist.
Daarnaast is de rechtbank, anders dan de verdediging, niet van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden verminderd met de bedragen die veroordeelde heeft uitgegeven in [bedrijf] .
Voor de toewijzing van een vordering ex artikel 36e Sr is van belang dat iemand in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Voor de vaststelling van de omvang van het voordeel is de besteding daarvan niet relevant. Verdachte heeft verduisterd geld uitgegeven aan zelf gekozen doelen. Elke cent die hij door de verduistering extra tot zijn beschikking had en dus niet uit eigen zak hoefde te komen, kwalificeert als wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontneming is ervoor bedoeld dat voordeel ongedaan te maken. Verdachte heeft er voor gekozen kansspelen te spelen met het geld van anderen. De omstandigheid dat veroordeelde het voordeel toevallig heeft aangewend in [bedrijf] doet derhalve niet ter zake.
Overigens snijdt de redenering van de verdediging dat er geen grond bestaat voor ontneming, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds toebehoort aan de Staat vanwege de staatsdeelneming, ook geen hout. Dat de Nederlandse Staat 100% aandeelhouder is van [bedrijf] , betekent niet dat de omzet die [bedrijf] genereert, rechtstreeks en volledig onderdeel uitmaakt van de Nederlandse Staatskas en dus door de Staat reeds aan verdachte is ontnomen. De redenering is vergezocht en gaat voorbij aan de kern: misdaad mag niet lonen.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderd zou moeten worden met het salaris, de vergoeding van de kosten en de toeslagen waar verdachte als bewindvoerder nog recht op had, en dat een deugdelijke berekening dan wel schatting niet mogelijk is, overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevinden zich ter zake van de in de tenlastelegging genoemde sanieten vonnissen van de rechtbank Limburg, afdeling toezicht, inhoudende de beëindiging van de schuldsaneringsregelingen. De rechtbank stelt vast dat in de genoemde vonnissen van de rechtbank Limburg telkens onder punt 2.4 expliciet wordt vermeld dat de rechtbank het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten zal vaststellen. Het salaris wordt vervolgens onder punt 3 vermeld.
Daarnaast bevinden zich in het dossier ter zake van de in de tenlastelegging genoemde sanieten zogeheten ‘Format salaris: door bewindvoerder bij eindverslag indienen’-formulieren, waarop het salaris dat aan verdachte toekomt, staat vermeld, evenals het totaal door verdachte opgenomen bedrag en het te veel aan salaris opgenomen bedrag. In een aantal gevallen zijn ook reis- en portokosten opgenomen in deze bedragen. Deze formulieren zijn ter akkoord ondertekend door rechter-commissaris mr. [persoon 2] .
Ten slotte bevat het dossier ook diverse verslagen WSNP waarin bij de berekening van het salaris van verdachte rekening is gehouden met reiskosten en portokosten. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat ten onrechte bepaalde kosten van verdachte niet in ogenschouw zijn genomen in de berekeningen van de rechtbank Limburg.
De verdediging heeft nog verwezen naar het Protocol overdracht WSNP-zaken, waarin is bepaald dat bij overdracht van een zaak naar een nieuwe bewindvoerder de overdragende bewindvoerder – en dus niet de overnemende bewindvoerder - het salaris/de vergoeding zou moeten ontvangen over de maand waarin de overdracht plaatsvindt, tenzij de rechtbank anders bepaalt. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Het genoemde protocol is door Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand aangereikt aan bewindvoerders, zodat bewindvoerders een effectieve en volledige zaakoverdracht binnen een acceptabele termijn kunnen waarborgen. Het wordt bewindvoerders aangeraden dit protocol te volgen, waarbij wordt verondersteld dat de overdragende bewindvoerder het initiatief neemt voor de uitvoering. In het geval van verdachte heeft er echter geen reguliere overdracht tussen bewindvoerders plaatsgevonden. Verdachte is naar aanleiding van zijn melding bij de rechter-commissaris op 19 april 2018 op staande voet ontslagen uit zijn functie als schuldsaneringsbewindvoerder, waarna de rechter-commissaris nieuwe bewindvoerders heeft aangewezen. Verdachte heeft verder geen bemoeienis meer gehad met de overdracht, zijn moeder heeft de dossiers aan de opvolgende bewindvoerders overhandigd. De rechtbank Limburg heeft het salaris van verdachte berekend in vonnissen en in de formulieren die daarvoor bestemd zijn en de rechter-commissaris heeft op de formulieren akkoord gegeven. De rechtbank ziet tegen de achtergrond van de irreguliere beëindiging van de werkzaamheden van verdachte, geen aanleiding om af te wijken van de berekening van de rechtbank Limburg en alsnog aansluiting te zoeken bij het protocol. De stelling dat - indachtig het protocol - wel sprake moet zijn van een fout in de berekening, volgt de rechtbank niet.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de onderbouwing van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel toereikend, zodat zij het verweer van de verdediging verwerpt.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toe en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 292.816,95.

5.De verplichting tot betaling.

Er zijn geen omstandigheden gebleken die nopen tot matiging van de betalingsverplichting. De rechtbank bepaalt het te betalen bedrag op € 292.816,95.
Toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 292.816,95 (tweehonderdtweeënnegentigduizendachthonderdzestien euro en vijfennegentig cent).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € € 292.816,95 (tweehonderdtweeënnegentigduizendachthonderdzestien euro en vijfennegentig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 07 september 2021.
mr. M. Lochs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.