Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
1.De procedure
2.De vordering en het verweer
3.De beoordeling
originelestaat moest worden opgeleverd, maar in
behoorlijkestaat, en dat nergens uit blijkt dat het niet is toegestaan om met nieuwe huurders afspraken te maken over het overnemen van bepaalde zaken. In rechte is daarom niet komen vast te staan dat [eisers] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst.
Bovendien geldt los van het bovenstaande dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de door hem gestelde schade daadwerkelijk heeft geleden. [gedaagde] vordert een bedrag van € 1.750,- als schadevergoeding, welk bedrag hij kennelijk heeft gebaseerd op door hem bij wijze van voorbeeld opgevraagde offertes van een schildersbedrijf en loodgieter. Dit zijn echter geen kosten die [gedaagde] heeft gemaakt om tot herstel te komen, nu uit zijn eigen betoog blijkt dat hij vanwege tijdgebrek de herstel- en schoonmaakwerkzaamheden zelf heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft daarom geen schade bestaande uit arbeidskosten geleden en schade bestaande uit materiaalkosten, heeft hij niet gevorderd.
Op basis van het voorgaande komt de kantonrechter dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het beroep op verrekening wordt verworpen en de vordering tot terugbetaling van het restant van de waarborgsom van € 893,00 zal worden toegewezen. Ook de wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar, aangezien [gedaagde] op grond van artikel 10.4 van de huurovereenkomst vanaf 7 november 2020 in verzuim verkeert met de terugbetaling daarvan.