Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
Transavia Airlines C.V.,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant op 22 juli 2021, hebben eisers, twee passagiers, een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens vertraging van hun vlucht HV6204 van Lissabon naar Eindhoven op 25 mei 2018. Eisers vorderden een financiële compensatie van € 800,00, gebaseerd op Verordening 261/2004, en stelden dat er geen sprake was van een buitengewone omstandigheid die de vertraging rechtvaardigde. Gedaagde, Transavia, voerde aan dat de vertraging het gevolg was van restricties opgelegd door de luchtverkeersleiding, die als een buitengewone omstandigheid konden worden gekwalificeerd.
De kantonrechter oordeelde dat de luchtverkeersleiding inderdaad restricties had opgelegd, wat resulteerde in een vertraging van de vlucht. De rechter concludeerde dat gedaagde voldoende had aangetoond dat deze restricties een buitengewone omstandigheid vormden, en dat gedaagde alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. Daarom werd de vordering van eisers afgewezen, en werden zij veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden en de verantwoordelijkheden die zij hebben om vertragingen te minimaliseren. De rechter wees de vordering af en legde de proceskosten op aan de eisers, die als in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd.