Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij op 14 juli 2019 in Veldhoven en op 20 juli 2019 in Eindhoven drie slachtoffers door middel van oplichtingspraktijken geld afhandig heeft gemaakt en dat hij op 5 april 2020 van een slachtoffer geld heeft gestolen met gebruikmaking van een pinpas.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen opmerkingen ten aanzien van hetgeen in zaak 01-055536-20 onder het eerste feit aan verdachte ten laste is gelegd. Ten aanzien van het tweede en derde feit van zaak 01-055536-20 stelt de verdediging zich op het standpunt dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Er zijn weliswaar aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte, maar er kan niet op overtuigende wijze worden vastgesteld dat hij degene is geweest die de slachtoffers geld afhandig heeft gemaakt. Er is een signalement, een bankrekeningnummer en een telefoonnummer. Van het telefoonnummer kan niet worden vastgesteld dat het van verdachte is. Alleen het bankrekeningnummer kan aan verdachte worden gekoppeld. De bij de drie feiten overeenkomende modus operandi kan niet tot bewijs dienen, omdat dit een algemene werkwijze van veel oplichters is. Voor wat betreft zaak 01-320408-20 feit 1 kan niet overtuigend worden bewezen dat verdachte de pinpas heeft gestolen, omdat de fiets, met op de bagagedrager de pinpas, 35 tot 45 minuten onbeheerd in een brandgang heeft gestaan alvorens de verdwijning van de pinpas is ontdekt. Verdachte heeft met de pinpas gepind, maar er zijn meerdere scenario’s mogelijk. Verdachte zegt dat hij de pinpas heeft gekregen van mevrouw [medeverdachte] . Zij zegt dat verdachte de pinpas heeft gekregen van iemand op het woonwagenkamp. Er zijn aanwijzingen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd, maar overtuigend bewijs is er niet en dus dient volgens de verdediging vrijspraak te volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. 01-055536-20 feiten 1 t/m 3:
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tot en met 3 ten laste gelegde, heeft de rechtbank acht geslagen op de hieronder uitgewerkte redengevende bewijsmiddelen die haar uit het onderhavige procesdossier zijn gebleken, te weten:
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt door verbalisant [naam 2] d.d. 17 juli 2019 (p. 42-45), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 14 juli 2019 omstreeks 18.50 uur reed ik in Veldhoven de parkeerplaats aan de achterzijde van de Jumbo (ter hoogte van [adres 2] ) op met mijn auto. Op dat moment tikte er een onbekende man tegen het raam van mijn auto. Ik hoorde toen dat deze man zei: "Misschien een brutaal, stom vraagje, ik heb geen internet, zou ik misschien even jouw telefoon mogen gebruiken. Mijn autosleutel zit nog in de auto en ik kan niet bellen". Ik hoorde dat de man zei dat hij een taxi wilde bestellen, maar met zijn oude telefoon het geld niet kon overboeken. Ik hoorde toen dat deze man zei: "Ik zou dan graag op jouw telefoon het geld overboeken en als ik dan 100,00 euro van jou zou kunnen krijgen". Ik zou dan ook 20,00 euro voor de moeite krijgen. Ik heb deze man mijn telefoon gegeven en ik zag dat deze man inlogde op de website van de ABN/AMRO. De man vroeg toen mijn rekeningnummer. Ik zag toen dat de man het bedrag van 120,00 euro invulde en ik zag dit op mijn telefoon staan. Nadat de man op OK had gedrukt, heb ik hiervan snel een screenshot gemaakt. Ik zei toen tegen de man dat ik eerst op mijn rekening wilde kijken of het geld al gestort was voordat hij de 100,00 euro kreeg. Ik zag het geld nog niet staan en ik hoorde toen dat de man zei dat het zondag was en dat de overboeking dan de volgende dag plaats zou vinden. Ik heb de man toen 100,00 euro gegeven. Op dat moment zag mijn vrouw de man die ik zojuist de 100,00 euro had gegeven in een grijze auto wegduiken aan de passagierszijde. Op de screenshot van mijn telefoon staat dat de 120,00 euro afgeschreven zou worden op naam van [verdachte] , privérekening [nummer 1] .
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt door verbalisant [naam 3] d.d. 20 juli 2019 (p. 28-31), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 20 juli 2019 omstreeks 10.30 uur parkeerde ik mijn auto op de parkeerplaats Winkelcentrum Woensel te Eindhoven ter hoogte van de Jumbo. Ik werd aangesproken door een man. De man vroeg me of ik hem kon helpen. Hij zei dat zijn autosleutels in zijn afgesloten auto lagen en dat hij zodoende niet naar huis kon. Hij zei thuis zijn reservesleutels te willen halen, maar omdat ook al zijn spullen, zoals zijn portemonnee, in de auto lagen kon hij niets. Samen met de man ben ik naar de geldautomaat gelopen van de ING bank. Ik hoorde dat de man zei dat hij 148 euro nodig had. Ik hoorde dat de man zei dat hij in Venlo woonde en dat hij met een taxi moest gaan. Ik pinde 150 euro en gaf dat aan de man. De man had mij vooraf al verzekerd dat hij het geld ter plekke over zou maken met zijn telefoon op mijn bankrekening. Ik overhandigde de man het geld en ik zag dat hij inlogde op zijn bankapp. Hij liet me zien dat hij 170 euro overmaakte naar mijn rekening. Ik vroeg hem of ik een screenshot mocht maken van de transactie en dat was ok. Het geld werd overgemaakt van ABN/AMRO bank rekeningnummer [nummer 1] naar mijn bankrekeningnummer. Ik opende de bankapp op mijn telefoon om te controleren of het geld was bijgeschreven. Dit bleek niet het geval te zijn. Toen ik de man daarop aansprak, zei hij dat dit altijd even duurt. Ik vroeg aan de man hoe ik wist of ik hem kon vertrouwen. De man zei me dat ik zijn telefoonnummer mocht hebben. Hij belde mij direct zodat ik zijn telefoonnummer op kon slaan. Dat telefoonnummer is [nummer 2] . De man is vervolgens weggelopen en ik bekeek nogmaals de screenshot van de transactie. Op dat moment zag ik dat bovenaan de transactie stond "to do list". Ik realiseerde me toen dat de man de transactie niet af had gemaakt en dat ik was opgelicht.
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt door verbalisant [naam 4] d.d. 3 augustus 2019 (p. 54-58), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 20 juli 2019, omstreeks 02.30 uur, bevond ik mij samen mijn vriendin in Eindhoven ongeveer schuin tegenover de Jumbo. Ik hoorde dat een man mij ongevraagd mededeelde dat hij met de auto was, maar dat hij zich buitengesloten had terwijl zijn portemonnee met betaalpassen en zijn autosleutel zich nog in de auto zouden bevinden. Ik hoorde dat de man vertelde dat hij een taxi gebeld had, maar dat deze niet wilde komen, omdat hij en geen contant geld en geen betaalpas bij zich had. Ik hoorde dat de man vroeg of wij hem geen geld wilden voorschieten zodat hij toch thuis kon komen. Mijn vriendin en ik zijn daarop samen met de man naar de Rabobank gelopen. Ik hoorde dat de man mij voorstelde dat hij via internetbankieren zelf het geld alvast naar mijn rekeningnummer zou overschrijven en dat ik het geld daarna voor hem bij de Rabobank zou pinnen. Ik hoorde dat de man 150 euro van mij wilde lenen en dat hij als dank daarvoor 170 euro naar mijn rekeningnummer zou overboeken. Ik zag daarop dat de man op mijn mobiele telefoon inlogde op de internetbankierensite van de ABN AMRO en zag dat hij een opdracht maakte om 170 euro naar mijn bankrekeningnummer over te boeken. Ik hoorde dat de man mij daarop mededeelde dat hij het bedrag van 170 euro naar mijn rekeningnummer had overgeboekt. Ik heb daarop zelf op mijn internetbankierenapp op mijn mobiele telefoon ingelogd en zag dat er nog geen bedrag van 170 euro was bijgeboekt. Ik deelde de man dit daarop ook mede en hoorde dat hij zei dat het altijd enige tijd duurde voordat het geld op mijn rekening stond. Ik hoorde dat de man mij naar mijn telefoonnummer vroeg en hij zei dat hij mij zou bellen en een keer over zou laten gaan zodat ik zijn mobiele telefoonnummer ook had. Ik zag dat de man op zijn mobiele telefoon mijn telefoonnummer intoetste en hoorde dat mijn telefoon daarop overging. Ik zag dat ik gebeld werd door het telefoonnummer [nummer 2] . Later, toen ik besefte dat ik opgelicht was, heb ik nog naar dit nummer gebeld. Ik heb de man horen opnemen waarop ik zijn stem herkende. Ik heb gezien dat de voorletter van de naam die bij het rekeningnummer hoorde waarvandaan het geldbedrag van 170 euro overgeboekt een [letter] was. Bij de pinautomaat aangekomen heb ik 150 euro gepind en heb deze daarop aan de man gegeven. Ik overleg u ook een afschrift van de opname van geld van mijn rekeningnummer van deze 150 euro.
-
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [naam 2] d.d. 19 juli 2019 (p. 46) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Van [bedrijf 1] [adres 3] zijn camerabeelden gevorderd van zondag 14 juli 2019 tussen 18.30 en 19.00 uur.
-
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [naam 5] d.d. 24 juli 2019 (p. 51-53), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens mijn dienst werd de herkenning gevraagd van een oplichter die op zondag 14 juli 2019 in Veldhoven een oplichting had gepleegd. Op basis van deze foto (p. 53) herken ik de afgebeelde persoon ambtshalve direct en voor de volle honderd procent als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . Ik ken [verdachte] omdat ik hem op 10 augustus 2018 buiten heterdaad heb aangehouden in verband met een viertal oplichtingszaken.
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [naam 6] en [naam 7] d.d. 5 februari 2020 (p. 65-85), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Ik ben bij de ABN AMRO.
O: We zien dat je rekeningnummer [nummer 1] is.
V: Als ik je nu vraag of dit je rekeningnummer is, wat is dan je antwoord?
A: Ja dit is mijn rekeningnummer.
Op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de in zaak 01-055536-20 onder feit 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor wat betreft feit 1 blijkt dit uit de aangifte van het slachtoffer, de herkenning van verdachte door een verbalisant op beelden van een aldaar aanwezige bewakingscamera en de verklaring van verdachte dat het bij het feit gebruikte bankrekeningnummer aan hem toebehoort. Anders dan de verdediging meent, blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen in samenhang met de aangifte van de slachtoffers van feit 2 en 3 wettig en overtuigend dat verdachte ook degene is geweest die deze andere twee feiten heeft gepleegd. De drie feiten zijn kort na elkaar (14 en 20 juli 2019) en in dezelfde regio (Veldhoven/Eindhoven) gepleegd, waarbij de handelwijze van de dader tot in detail identiek is. Bij feit 2 is gebruik gemaakt van het tevens bij feit 1 gebruikte bankrekeningnummer van verdachte op naam van [verdachte] en ook bij feit 3 is sprake geweest van een rekeninghouder met de voorletter [letter] . Bij feit 2 en 3 is sprake van het gebruik door de dader van hetzelfde telefoonnummer. Dit telefoonnummer komt bij feit 2 voor in combinatie met het aan verdachte toebehorende rekeningnummer en bij feit 3 is de stem van de gebruiker van dit telefoonnummer door de aangever herkend als die van verdachte. De rechtbank concludeert dat sprake is van één en dezelfde dader en dat verdachte de feiten begaan heeft.
T.a.v. 01-320408-20 feit 1:
Voor wat betreft het onder in zaak 01-320408-20 als feit 1 ten laste gelegde acht de rechtbank de volgende bewijsmiddelen redengevend voor de bewezenverklaring:
-
een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , opgemaakt door verbalisant [naam 8] d.d. 7 april 2020 (p. 5-8), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven
Op zondag 5 april 2020, omstreeks 17:15 uur, was mijn vrouw samen met onze dochter, [naam 9] , op bezoek bij mijn moeder. Mijn moeder is woonachtig aan de [adres 4] , gemeente Boekel. De woning van mijn moeder is een hoekwoning. Aan de linkerzijde van de woning bevindt zich de ingang van een brandgang. Deze brandgang heeft maar één in- en uitgang.
-
een proces-verbaal van verhoor getuige [ slachtoffer 4] , opgemaakt door verbalisant [naam 8] d.d. 16 april 2020 (p. 12-13), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 5 april 2020 ben ik rond 17.25 uur naar mijn schoonmoeder gefietst. Ik had mijn fiets daar in de brandgang gezet. Er komt daar normaal helemaal niemand, het is daar altijd doodstil. Wij hebben ook niemand gehoord of gezien in de tussentijd in de brandgang. Ik had mijn telefoon onder de elastieken van mijn bagagedrager gedaan, maar dit was ik vergeten. Toen ik mijn telefoon wilde pakken kwam ik een man tegen welke uit de tuin van de buren kwam. Deze man vroeg aan mij of er iets aan de hand was. Ik zei dat ik mijn telefoon hier op de fiets had zitten en dat deze nu weg was. Ik hoorde de man zeggen dat hij van niks wist en vervolgens zag ik dat hij doorliep. Vervolgens heb ik de Rabobank gebeld, want mijn pinpas zat ook bij mijn telefoon. Ik hoorde van de Rabobank dat er al twee transacties waren geweest bij een tankstation in Gemert. Vervolgens heb ik aan het tankstation gevraagd of zij hebben gezien wie degene was, welke met mijn pasje heeft gepind. Ik hoorde van het tankstation dat die man een zwart trainingspak aan had en een wit petje op had en met een rode auto was. De man die uit de tuin van de buren kwam droeg ook een zwart trainingspak en een wit petje. De buren vertelden dat de man de vriend was van hun dochter en dat zij zijn weggereden met een rode auto.
-
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] d.d. 14 april 2020 (p. 20-23), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 09 april 2020 werd ik gebeld door [naam 11] , eigenaresse van
[naam bedrijf] te Gemert. Ze stuurde mij twee foto's van kassabonnen. Ze deelde mij mede dat beide kassabonnen hoorden bij de transacties die door de man met de witte pet gedaan waren. Op kassabon 1 is te zien dat er op 05-04-2020 te 18.47 uur twee salades en twee oasis tropical voor een bedrag van 5,50 euro worden afgerekend en dat er 20 euro wordt opgenomen. Het totaal van deze transactie betreft 25,50 euro. Op kassabon 2 is te zien dat er op 05-04-2020 te 18.48 uur een pakje Marlboro xxl voor een bedrag van 12 euro wordt afgerekend en dat er 20 euro wordt opgenomen. Het totaal van deze transactie betreft 32 euro.
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte, [medeverdachte] , opgemaakt door [naam 8] d.d. 1 juli 2020 (p. ), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven
Ik was op 4 april 2020 om 17.30 uur bij mijn ouders in Boekel. Vervolgens zijn we naar tankstation [naam 12] gereden en hier is [verdachte] naar binnen gegaan. Ik ben hier in de auto blijven zitten. [verdachte] zei dat hij contactloos kon pinnen. Ik had geld op zak. Ik had zojuist geld geleend van mijn ouders.
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door [naam 13] d.d. 20 mei 2020 (p. 40-43), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Waar was jij op 5 april 2020 omstreeks 17.30 uur?
A: Ik was toen met [medeverdachte] naar haar ouders in Boekel. Haar pinpas was geblokkeerd. We gingen daarheen om geld te halen.
V: Er is ook gezien dat jij en [medeverdachte] enige tijd later zijn weggereden in de auto van
[medeverdachte] . Wat kun je hierover verklaren?
A: Klopt.
A:Bij het tankstation in Gemert heb ik gepind. Volgens mij is er ook drinken gepind, in ieder geval iets kleins.
V: Als ik je vertel dat er van dit tankstation camerabeelden zijn. Wat denk jij dat
wij hierop zien?
A: Dat ik gepind had.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte, kort gezegd, met een aan het slachtoffer toebehorende pinpas een bedrag van € 57,50 heeft gepind, terwijl hij wist dat hij daartoe niet gerechtigd was. Hij heeft daarmee een bedrag van € 57,50 van mevrouw [ slachtoffer 4] gestolen.
De rechtbank begrijpt de stellingen van de verdediging dat verdachte de pinpas van een derde zou hebben gekregen zo dat wordt betwist dat bij verdachte sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het geldbedrag. De verdediging stelt dat verdachte de pinpas heeft gekregen van mevrouw [medeverdachte] en op haar verzoek heeft gepind. Deze stelling stuit af op de verklaring van mevrouw [medeverdachte] , die heeft ontkend dat zij verdachte gevraagd zou hebben om voor haar te pinnen. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Mevrouw [medeverdachte] heeft verklaard dat zij geen pinpas (meer) had en dat zij en verdachte die dag bij haar ouders waren geweest om geld te lenen, waardoor zij op het moment van het feit geld op zak had. Ook verdachte heeft verklaard dat mevrouw [medeverdachte] haar pinpas een paar dagen eerder had laten blokkeren en dat hij met haar op bezoek was bij haar ouders om geld te halen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat mevrouw [medeverdachte] verdachte zou hebben gevraagd om met de pinpas geld voor haar op te nemen. Bovendien zou verdachte in dat geval aan de tenaamstelling van de pas hebben kunnen zien dat de pas niet aan mevrouw [medeverdachte] toebehoorde. Hetzelfde geldt voor het ter zitting door de verdediging aangehaalde scenario, waarin verdachte de pinpas op het woonwagenkamp zou hebben gekregen. De rechtbank acht dit evenmin aannemelijk. Verdachte heeft hierover bij de politie immers niets verklaard. Verdachte heeft juist aangegeven dat hij de pinpas van mevrouw [medeverdachte] had gekregen. Ook hier zou overigens gelden dat de tenaamstelling van de pinpas niet met de verstrekker overeenkwam en dat verdachte daardoor niet te goeder trouw was. De rechtbank concludeert dat verdachte het oogmerk heeft gehad op de diefstal van het geldbedrag door middel van het gebruik van een niet aan hem toebehorende pinpas.