ECLI:NL:RBOBR:2021:4423

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
01/091561-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Oss

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 3 op 4 april 2020 te Oss, waar de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de nabijheid van een schuur, met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een melding van een schuurbrand, door de politie werd aangetroffen met een aansteker en een hoopje brandbare materialen. Getuigen hebben verklaard dat zij een man hebben gezien in de buurt van de brand, wat leidde tot de aanhouding van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.091561.20
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1968,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2021. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van de nacht van 3 april 2020 op 4 april 2020 te Oss meermalen, althans eenmaal, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (telkens) in aanraking te brengen met een bloembak en/of een waterbed en/of een bosschage/ meerdere bomen, althans een boom, en/of takken en/of naalden (van een boom) en/of bladeren en/of struiken/ planten, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan (telkens) een bloembak en/of een waterbed en/of een bosschage/ meerdere bomen, althans een boom en/of takken en/of naalden (van een boom) en/of bladeren en/of struiken/ planten geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde goederen/ goed, en/of andere goederen in de nabije omgeving, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners en/of omwonenden en/of bezoekers/ omstanders, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners en/of omwonenden en/of bezoekers/ omstanders, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Inleiding.
Op 3 april 2020, omstreeks 22.45 uur, kwam bij de politie de melding binnen van een schuurbrand op de [adres 2] te Oss. Ter plaatse zagen de verbalisanten dat er bij de schuur naast [benadeelde partij 1] een kleine brand met vlammen tot een meter hoog gaande was. De brandweer was nodig om het vuur te blussen. De melder, de heer [getuige 1] , verklaarde dat hij een man in de buurt van de schuur had gezien kort voordat de brand was ontstaan. De man was vervolgens het bos in gelopen.
Op 4 april 2020, omstreeks 00.10 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een verdachte situatie bij de [adres 3] te Oss. Volgens meldster zou een persoon zich ophouden rondom haar woning en de garage. Ter plaatse troffen verbalisanten een man aan bij de garage met zijn duim op de ontsteker van een aansteker met voor zich een hoopje met bladeren, takjes en dennenappeltjes. De verbalisanten die ook bij de eerste melding aanwezig waren geweest, zagen dat het signalement van deze man veel gelijkenis vertoonde met het genoemde signalement bij die eerste melding. De man werd aangehouden ter zake van poging tot brandstichting. De man legitimeerde zich als [verdachte] [= verdachte].
Kort na de aanhouding van verdachte zijn er nog twee vuurhaarden aangetroffen in het bos achter een woning aan de [adres 4] in Oss.
Verdachte ontkent zich aan brandstichting schuldig te hebben gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft volgens de officier van justitie de brand bij [benadeelde partij 1] en ook de branden in het bos achter de woning aan de Docfalaan aangestoken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van verdachte bepleit. De verdediging betwist dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er brand is gesticht op de twee locaties. Daarnaast betwist de verdediging dat, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel voldoende bewijs is voor brandstichting, verdachte degene is geweest die de branden heeft gesticht.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen
 Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] op 4 april 2020 aan verbalisant [verbalisant 1] [pag. 79, 80], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben uitbater van [benadeelde partij 1] , gelegen aan de [adres 5] te Oss. Ik woon boven het restaurant. Op 3 april 2020, omstreeks 22.45 uur, hoorde ik geluid van sirenes nabij het restaurant. Ik ben buiten gaan kijken en zag dat er brandweer en politie voor het restaurant stonden. Ik vernam van de politie dat er brand was bij de aangrenzende schuur naast het restaurant. Deze schuur hoort gedeeltelijk bij het restaurant voor de opslag. Ik zag dat vlak naast deze schuur, op een strook die verhard is, dat er een brand was. Naast de brandhaard zijn ook de diverse struiken aanwezig. Nadat de brand geblust was, ben ik gaan kijken. Ik zag dat er onder andere een bloembak in brand had gestaan. Ik zag dat er nog meer restanten in de uitgemaakte brand lagen. Dit waren spullen van de buurman. Dit betrof een kapot waterbed, wat toch weggegooid zou worden. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
 Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] op 4 april 2020 aan verbalisant [verbalisant 2] [pag. 91, 92], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 3 april 2020 tussen 22.30 uur en 22.45 uur bevond ik mij op de parkeerplaats tegenover [benadeelde partij 1] aan de [adres 2] te Oss. Ik stond recht tegenover de schuur van het restaurant en ik had daar goed zicht op. Toen ik er net was, zag ik ineens een man vanaf de schuur van het restaurant aan komen lopen. Ik zag dat de man schuin de weg overstak en het bos in liep. Nog geen tien seconden erna zag ik ineens vlammen bij de schuur en heb ik 112 gebeld. Ik kan de man als volgt omschrijven. Hij was vrij lang. Ik schat hem op 1.80 tot 1.90 meter. Hij was helemaal donker gekleed. Hij droeg een trainingsbroek, een wat losser model broek en die was zwart of donkerblauw van kleur. De man had een beetje een buikje. Qua schoenen denk ik dat hij gewoon standaard sportschoenen aan had. De jas was donker, zwart van kleur. Op basis van wat ik zag leek het mij een oostblok persoon.
 Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] d.d.
4 april 2020 [pag. 39 t/m 41], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 3 april 2020 omstreeks 22.45 uur hoorden wij portofonisch dat er op de [adres 2] te Oss een schuurtje in brand zou staan. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Wij zagen dat er bij de schuur dan wel garage een brand gaande was. Wij zagen dat deze schuur/garage naast [benadeelde partij 1] was gevestigd. Wij zagen dat de brand klein was. Wij zagen dat de vlammen ongeveer een meter hoog waren. Wij zagen dat er verschillende goederen in brand stonden. De brand kregen wij niet uit en even later kwam de brandweer ter plaatse. De brandweer heeft de brand geblust.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb met de eigenaren van [benadeelde partij 1] gesproken. Ik hoorde hen zeggen dat zij zagen dat er een bloembak miste. Bleek dat deze bloembak was verplaatst en in brand was gestoken met meerdere goederen. Ik sprak met de buren van het restaurant. Deze gaven aan dat er op de plek waar de brand was geweest een kapot waterbedmatras lag dat ook in brand was gestoken.
Op 4 april 2020, om 00.10 uur, bevonden wij ons op de [adres 3] te Oss naar aanleiding van een melding dat een onbekende man zich verdacht gedroeg. De meldster gaf als signalement dat het een grote man betrof, oostblok uiterlijk, zwart shirt met lange mouwen, zwarte broek en een wat dikkere buik. Om 00.13 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat het een vrijstaande woning met een daarbij horende vrijstaande garage betrof. Wij zagen dat de woning geheel omringd was door bebost gebied. Wij renden het pad op richting de betreffende woning. Wij hoorden dat collega [verbalisant 4] iemand had aangetroffen. Wij hebben ons bij collega [verbalisant 4] gevoegd. Wij zagen dat de man er als volgt uit zag: ongeveer 50 jaar oud, ongeveer 185 centimeter groot, gezet postuur, flinke ronde dikke buik, zwart werkshirt met lange mouwen, zwarte werkbroek, rode sportschoenen en zilveren ketting. Op het moment dat wij de man zagen dachten wij gelijk aan een eerdere melding van brandstichting, namelijk de melding van brandstichting bij [benadeelde partij 1] eerder op de avond, op 3 april 2020 omstreeks 22.45 uur, aan de [adres 2] te Oss. Hier waren wij ter plaatse en hebben dit incident behandeld. Het signalement van de verdachte die hierbij werd genoemd was: "man, fors postuur, 1.80-1.90 meter lang, sportschoenen, zwarte trainingsbroek en zwarte trui". Deze verdachte is toen niet aangetroffen. Wij zagen dat de man die wij nu aantroffen opvallend veel gelijkenissen vertoonde met het eerder genoemde signalement.
 Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , d.d. 4 april 2020 [pag. 42, 43], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 4 april 2020, omstreeks 00.13 uur, bevonden wij ons op de [adres 3] te Oss. Volgens melder zou een man zich verdacht ophouden rondom de garage. De meldster gaf als signalement dat het een grote man betrof, oostblokuiterlijk, zwart shirt met lange mouwen, zwarte broek en een wat dikkere buik. Ter plaatse gekomen, zagen wij dat het een vrijstaande woning met een daarbij horende vrijstaande garage betrof. Wij zagen dat de woning geheel omringd was door bebost gebied.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , liep voorbij de vrijstaande garage. Ik zag dat er een man, welke voldeed aan het hierboven genoemde signalement, op een stoel zat welke tegen de garage aan stond. Ik zag dat deze man voorover gebogen zat en zag dat hij een blauwe aansteker in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij zijn rechterduim op de ontsteker van de aansteker had. Ik zag dat voor hem een hoopje met bladeren, takjes en dennenappeltjes lag. Ik zag dat dit hoopje daar bewust was neergelegd, omdat het bij elkaar geraapt was en niet op een natuurlijke manier lag. Ik zag dat de man voorover gebukt zat en zijn handen bij het hoopje takjes had terwijl hij de aansteker vast had. Ik had het idee dat de man probeerde om het hoopje in brand te steken gezien zijn houding en de plaats van de aansteker.
Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , zagen dat de man er als volgt uit zag: ongeveer 50 jaar oud, ongeveer 185 centimeter groot, gezet postuur, flinke ronde dikke buik, zwart werkshirt met lange mouwen, zwarte werkbroek, rode sportschoenen en zilveren ketting. Op het moment dat wij de man zagen dachten wij gelijk aan een eerdere melding van brandstichting, namelijk de melding van brandstichting bij [benadeelde partij 1] eerder op de avond, op 3 april 2020 omstreeks 22.45 uur, aan de [adres 2] te Oss. Het signalement van de verdachte die hierbij werd genoemd was: "Man, fors postuur, 1.80-1.90 meter lang, sportschoenen, zwarte trainingsbroek en zwarte trui". Deze man is toen niet aangetroffen. Wij zagen dat de man die wij nu aantroffen opvallend veel gelijkenissen vertoonde met het eerder genoemde signalement.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat de man een legitimatiebewijs aan mij overhandigde met daarop de volgende persoonsgegevens: [verdachte] , geboren [geboortejaar] 1968 te Glubczyce (Polen).
Wij namen een zeer sterke brandlucht waar. Wij roken dat deze brandlucht afkomstig was van de verdachte [verdachte] , omdat de brandlucht steeds sterker rook naarmate wij dichter in de buurt kwamen van [verdachte] . Wij zagen dat de handen van [verdachte] zwart waren geblakerd, mogelijk van het vuur en de as. Wij zagen dat het gezicht van [verdachte] eveneens verkleurd was en grauw zag. Wij zagen dat er een grijze gloed overheen zat. Wij plaatsten verdachte [verdachte] in het dienstvoertuig. Hierop reden wij richting politiebureau Oss. Wij roken dat ons dienstvoertuig al snel rook naar een penetrante brandlucht.
 Een proces-verbaal van aangifte van [getuige 2] namens [persoon] op
4 april 2020 [p. 85, 86], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
Op zaterdag 4 april 2020, omstreeks 00.00 uur, zat ik in mijn slaapkamer op de [adres 3] te Oss. Ik hoorde op dat moment gestommel en gebonk aan de
voorzijde van de woning. Ik opende direct het gordijn van mijn slaapkamerraam, zodat ik naar buiten kon kijken. Ik zag toen dat er één man bij de schuur van de woning stond.
(…)
Vervolgens zag ik dat de politie ter plaatse kwam. Ik zag dat de politie met de eerder genoemde man wegliep. Ik herkende de man direct.
(…)
 Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , d.d. 4 april 2020 [pag. 67, 68], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
Van 3 op 4 april 2020 zijn er verschillende branden geweest in Oss, waarbij bij de laatste een verdachte werd aangehouden. In dit proces-verbaal wordt overzichtelijk weergegeven wat de tijdstippen en locaties van de meldingen zijn.
Melding 1: Brandstichting [adres 2] te Oss. Betreft schuur bij [benadeelde partij 1] . Tijdstip melding 03-04-2020 omstreeks 22.45 uur.
Melding 2: Brandstichting in bos, twee vuurhaarden, achter woning [adres 4] te Oss. Tijdstip melding 04-04-2020 omstreeks 00.10 uur. Deze brand was al in ontwikkeling en werd door bewoners geblust.
Melding 3: Poging brandstichting bij garage woning [adres 3] te Oss. Tijdstip melding 04-04-2020 omstreeks 00.09 uur.
Volgens Google Maps is de totale afstand vanaf de [adres 2] via de [adres 4] naar de [adres 3] een kilometer. De afstand van de [adres 4] naar de [adres 3] is 350 meter via de openbare weg. De doorsteek via het bos is aanzienlijk korter. Hemelsbreed is dit ongeveer 170 meter.
Nadere overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank dient een aantal vragen te beantwoorden voordat zij tot een bewezenverklaring kan komen.
De eerste vraag is of er sprake was van het stichten van brand bij [benadeelde partij 1] en in het bos achter de woning aan de Docfalaan in Oss.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het stichten van de branden in het bos achter de woning aan de Docfalaan. Hierbij heeft één boom brand gevat en verder vooral de oppervlakte van de grond die bestaat uit afgevallen naalden en struweel. Uit het dossier blijkt niet hoe deze branden zijn ontstaan. Er is geen nader onderzoek gedaan door bijvoorbeeld de brandweer. Daarnaast zijn er in het dossier ook geen aanwijzingen te vinden die duiden op actief menselijk handelen voorafgaand aan de branden. Daarbij komt dat de boswachter heeft aangegeven dat door de brandweer fase 2 is afgekondigd, hetgeen erop duidt dat het risico op het ontstaan of snel uitbreken van natuurbranden extra groot is.
Dit is anders voor de brand bij [benadeelde partij 1] . Bij deze brand heeft een getuige een man gezien bij de schuur waar kort daarna de brand is ontstaan. Getuige [getuige 1] verklaarde dat nog geen 10 seconden nadat de man was weggelopen bij de schuur hij vlammen zag bij de schuur. Bovendien bleek er een bloembak te zijn verplaatst en samen met andere goederen in brand te zijn gestoken. Het verweer van de verdediging dat deze brand mogelijk door broei is ontstaan, zo kort nadat een getuige een persoon zag weglopen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het verdachte is geweest die de brand bij [benadeelde partij 1] heeft gesticht. Uit het dossier blijken meerdere omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij de brand naast de schuur van [benadeelde partij 1] . Allereerst is er het signalement. Het door getuige [getuige 1] gegeven signalement komt grotendeels overeen met het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] gegeven signalement van verdachte op het moment van aantreffen. Niet alleen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] geven aan dat ze bij het zien van verdachte gelijk dachten aan het signalement dat eerder die avond was gegeven door getuige [getuige 1] . Ook verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] benoemen dit in hun proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank acht het gegeven signalement, voornamelijk ook ten aanzien van de uiterlijke kenmerken van verdachte, dusdanig specifiek dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het signalement van de man die de brand stichtte bij [benadeelde partij 1] overeenkomt met het signalement van verdachte. De omstandigheid dat getuige [getuige 1] in zijn verklaring spreekt over een capuchon, terwijl niet is gebleken dat verdachte een kledingstuk met capuchon droeg, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Daarnaast is verdachte door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zittend op een stoel aangetroffen, voorovergebogen over een hoopje takjes, met een aansteker in zijn hand en zijn duim op de ontsteker.
De verklaring van verdachte dat hij mogelijk een sigaret wilde aansteken, wordt niet ondersteund door de overige stukken uit het dossier. De verbalisanten maken namelijk geen melding van een sigaret die verdachte op dat moment wilde opsteken. Daarnaast ruikt verdachte volgens de verbalisanten sterk naar brand. Ook zien ze dat de handen van verdachte zwart geblakerd waren en dat verdachte een grijze gloed over zijn gezicht had.
De verklaring van verdachte dat hij die avond bij een BBQ was geweest en eerder die dag in een garage had gewerkt en dat hij daardoor naar brand rook en zwarte vegen op zijn handen had, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Zeker ook nu verdachte ter zitting op een aantal punten anders heeft verklaard dan destijds bij de politie en de verklaring van verdachte niet ondersteund wordt door de overige stukken uit het dossier.
De rechtbank ziet op basis van de camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige 2] geen redenen om aan te nemen dat er meerdere personen rond de woning aan de [adres 3] hebben gelopen. De verklaring van getuige [getuige 2] is voldoende duidelijk, nu zij verklaarde dat de man die zij bij haar huis en schuur zag de man is die later is aangehouden door de politie.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte degene is geweest die de brand bij [benadeelde partij 1] heeft gesticht. Daarbij heeft de rechtbank eveneens de relatief korte tijd tussen de melding van de brandstichting bij [benadeelde partij 1] en het aantreffen van verdachte bij de woning aan de [adres 3] in aanmerking genomen en ook de relatief korte afstand tussen de twee locaties.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte de brand heeft gesticht, komt de vraag aan de orde of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank neemt daarin mee dat verdachte ruim een uur na de brand bij [benadeelde partij 1] door de politie wordt aangetroffen achter de schuur van de woning op de [adres 3] voorovergebogen met een aansteker in zijn hand en zijn duim op de ontsteker. Voor hem op de grond lag volgens de verbalisanten een hoopje met takken, bladeren en dennenappels. Dit zijn allemaal brandbare voorwerpen die gemakkelijk in brand te steken zijn wanneer zij in aanraking komen met een open vuur. Gelet op deze handelswijze is de rechtbank van oordeel dat de eerdere brand van die avond bij [benadeelde partij 1] opzettelijk, willens en wetens, met open vuur is gesticht dan wel dat verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan door het open vuur in aanraking te brengen met brandbare voorwerpen. Daarbij speelt eveneens mee dat de bloembak bij [benadeelde partij 1] is verplaatst en in brand was gestoken met meerdere goederen.
Als laatste dient te vraag te worden beantwoord of er sprake is geweest van levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of gevaar voor goederen. De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat geen sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Wel was er sprake van gevaar voor goederen. De brand bij [benadeelde partij 1] is gesticht op korte afstand van de schuur die door de eigenaren werd gebruikt voor opslag. Aan de andere kant bevonden zich struiken. Het is in deze situatie naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat ook andere goederen in gevaar zijn geweest, zoals bijvoorbeeld de schuur en de struiken in de nabije omgeving van de brand.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de brand bij [benadeelde partij 1] opzettelijk heeft gesticht en dat daardoor gevaar voor goederen is ontstaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
verdachte in de nacht van 3 april 2020 op 4 april 2020 te Oss opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bloembak en/of een waterbed, althans een andere brandbare stof ten gevolge waarvan een bloembak en een waterbed geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde goederen en andere goederen in de nabije omgeving te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert oplegging van een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het pleidooi strekkende tot vrijspraak heeft de verdediging zich niet uitgesproken over een eventueel door de rechtbank op te leggen straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Verdachte heeft goederen die bestemd waren voor het afval en een bloembak van [benadeelde partij 1] in brand gestoken waarbij er gevaar ontstond dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen schuur en bosjes. De brandweer moest er aan te pas komen om de brand te blussen. De schade is beperkt gebleven tot materiële schade, tegelijkertijd had de schade veel groter kunnen zijn. Op het moment van de brand was er door de brandweer een fase 2 afgekondigd vanwege het droge weer. Een brand in een droog gebied kan dan grote gevolgen hebben. Een dergelijk feit zorgt voor onrust in de maatschappij en vergroot de gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat verdachte blijkbaar zoveel had gedronken die avond dat hij niet meer weet wat hij heeft gedaan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uur passend en geboden is. De rechtbank zal de dagen die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten in mindering brengen op het aantal te werken uren.
Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van
4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, dit om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 157 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
 Een
taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op twee uur te verrichten arbeid.
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.T.M. Groenendijk, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en is uitgesproken op 19 augustus 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, onderzoek Schuyler, OB1RO20048, genummerd PL2100-2020071744.