ECLI:NL:RBOBR:2021:4309

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
20/2589
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het WIA-dagloon in verband met een verkeersongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van het dagloon van eiser, die een WIA-uitkering ontvangt. Eiser, die als productiemedewerker werkzaam was, heeft zich op 19 juni 2018 ziek gemeld en heeft later een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op € 26,71, wat eiser onredelijk vond, gezien zijn situatie na een ernstig verkeersongeval. Eiser stelde dat de toepassing van de dagloonregels in zijn geval tot een onredelijke uitkomst leidde en dat het dagloon hoger zou moeten zijn.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV de dagloonregels correct heeft toegepast en dat er geen ruimte is voor een evenredigheidstoets. De rechtbank volgde de redenering van het UWV dat het Dagloonbesluit geen afwijkingen toestaat van de voorgeschreven berekeningswijze. Eiser had geen argumenten aangedragen die de berekening van het UWV konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van de berekening in overeenstemming is met de wetgeving en dat het UWV geen ruimte heeft om af te wijken van de vastgestelde regels.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding voor de kosten die hij in deze procedure heeft gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Het verloop van de procedure

Met het besluit van 11 maart 2020 heeft het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 26,71.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 21 mei 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn naar de zitting gekomen. Het UWV werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser was werkzaam als productiemedewerker. Op 19 juni 2018 heeft hij zich ziek gemeld. Bij besluit van 14 juni 2019 is met ingang van 14 mei 2019 (einde dienstverband) een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Bij e-mailbericht van 11 maart 2020 heeft eiser aan het UWV laten weten dat hij in aanmerking wil komen voor een WIA-uitkering. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje
‘Het verloop van de procedure’.
Het geschil
2. In geschil is de hoogte van het vastgestelde dagloon. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op € 26,71. Eiser is het daar niet mee eens en stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het dagloon (en daarmee dus ook de WIA-uitkering) hoger moet zijn.
Wettelijk kader
3. In artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4. In artikel 13, derde lid, van de Wet WIA staat dat bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan.
5. In het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) zijn, in Hoofdstuk 3, nadere regels gesteld voor de vaststelling van het dagloon voor de WIA-uitkering.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het dagloon op een juiste wijze heeft berekend en juist heeft vastgesteld op € 26,71. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
7. Eiser brengt naar voren dat een onverkorte toepassing van de dagloonregels in zijn specifieke geval leidt tot een onredelijke uitkomst die in strijd is met het recht. Vanwege een ernstig verkeersongeval is hem namelijk de kans ontnomen om meer maanden te werken. Eiser stelt dat het dagloon in zijn situatie dient te worden gebaseerd op wat hij laatstelijk heeft verdiend bij [naam] B.V.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Met het UWV is de rechtbank van oordeel dat het Dagloonbesluit geen ruimte biedt om af te wijken van de dwingend voorgeschreven berekeningswijze. Evenmin is er ruimte voor een evenredigheidstoets. De rechtbank vindt dat het UWV artikel 18 van het Dagloonbesluit correct heeft toegepast. De berekening van het UWV – zoals neergelegd in het bestreden besluit en in beroep nader toegelicht in het verweerschrift – wordt door de rechtbank gevolgd. Feitelijk wordt die berekening door eiser ook niet bestreden.
9. De wettelijke regeling geeft het UWV dus geen enkele ruimte, al vindt het UWV de uitkomst wel onwenselijk. Zoals op de zitting is besproken met partijen zouden wellicht de redelijkheid en billijkheid uitkomst kunnen bieden in deze zaak. De rechtbank overweegt daarover allereerst dat bekeken moet worden of er een onaanvaardbaar verschil bestaat tussen wat de wet-/besluitgever heeft beoogd en wat de uitwerking is van de wet of het besluit in het concrete geval. Verder is voor de rechtbank van belang dat de IVA-uitkering in de basis een loondervingsuitkering is. De wetgever heeft beoogd om de betrokkene te compenseren voor het door ziekte geleden loonverlies. Bij het bepalen van het loonverlies is de eerste ziektedag en de direct daarmee samenhangende referteperiode leidend voor de berekening van het gederfde inkomen. De datum waarop betrokkene wordt ziekgemeld heeft de betrokkene min of meer zelf in de hand. Hij kiest er immers zelf voor om zich per een bepaalde datum (al dan niet met terugwerkende kracht) ziek te melden. Als die datum eenmaal vastligt, dan volgt daaruit dat uit het loon over de 52 weken daaraan voorafgaand het gemiddeld verdiende loon wordt berekend. Dát is het loon dat de wetgever (tot een bepaald percentage) beoogt te compenseren.
10. Zo is het ook gelopen in het geval van eiser. Hij heeft een uitkering toegekend gekregen op basis van het gemiddeld verdiende loon in het een jaar voorafgaande aan de uitval. In deze zaak is er daarom geen verschil tussen wat de besluitgever heeft beoogd met het Dagloonbesluit te bereiken en hoe het dagloonbesluit uitwerkt in het geval van eiser. Dat het resultaat vervelend uitpakt voor eiser is een gevolg van de eerste ziektedag en zijn (beperkte) arbeidspatroon in het jaar daaraan voorafgaand. Dat maakt echter niet dat de uitkomst van het besluit in relatie tot de doelstelling van de besluitgever niet redelijk of billijk is.
Conclusie
11. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, hoeft het UWV de kosten die eiser in het kader van deze procedure heeft moeten maken, niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
M.J.J.M.C. van Schaijk LLB, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
13 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.