In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van het dagloon van eiser, die een WIA-uitkering ontvangt. Eiser, die als productiemedewerker werkzaam was, heeft zich op 19 juni 2018 ziek gemeld en heeft later een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op € 26,71, wat eiser onredelijk vond, gezien zijn situatie na een ernstig verkeersongeval. Eiser stelde dat de toepassing van de dagloonregels in zijn geval tot een onredelijke uitkomst leidde en dat het dagloon hoger zou moeten zijn.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV de dagloonregels correct heeft toegepast en dat er geen ruimte is voor een evenredigheidstoets. De rechtbank volgde de redenering van het UWV dat het Dagloonbesluit geen afwijkingen toestaat van de voorgeschreven berekeningswijze. Eiser had geen argumenten aangedragen die de berekening van het UWV konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van de berekening in overeenstemming is met de wetgeving en dat het UWV geen ruimte heeft om af te wijken van de vastgestelde regels.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding voor de kosten die hij in deze procedure heeft gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.