ECLI:NL:RBOBR:2021:4286

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
01/041181-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes door een minderjarige

Op 13 augustus 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die op 12 februari 2021 in Deurne een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in het lichaam van het slachtoffer gestoken, met de intentie om deze van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn eerdere veroordelingen voor geweldsmisdrijven en zijn psychische problemen, waaronder ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank heeft geen PIJ-maatregel opgelegd, maar een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van een dagbesteding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 1.747,24 euro aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.041181.21
Parketnummer vordering: 01.226282.20
Datum uitspraak: 13 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 2003,
thans gedetineerd in RIJ Den Hey-Acker te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2021 en 30 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 februari 2021 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2021 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.226282.20 is aangebracht bij vordering van 5 maart 2021. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 5 november 2020, waarbij aan verdachte onder meer een werkstraf van 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren is opgelegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat op 12 februari 2021 te Deurne op het terrein van een school een steekincident heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) gewond is geraakt.
Verdachte wordt verweten dat hij het slachtoffer in het lichaam heeft gestoken met een mes of een scherp en/of puntig voorwerp en dat hij daarbij het voornemen had het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat de poging tot doodslag kan worden bewezen zoals primair aan verdachte is tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

- de aangifte van [slachtoffer] op 12 februari 2021 (dossier p. 14, 16, 17), voor zover inhoudende:Vandaag, 12 februari 2021, ben ik naar school in Deurne gegaan. Ik liep toen naar een leslokaal. Ik keek toen om en zag [verdachte] (d
e rechtbank begrijpt: [verdachte] , verdachte) aan komen rennen en ik bleef staan. Ik zag dat hij een mes pakte. Toen ik het mes zag ben ik naar achteren gelopen. Hij maakte namelijk al een beweging met het mes in mijn richting. Toen haalde hij uit met het mes en maakte een beweging richting mijn rechterzijde en stak mij in mijn zijde. Ik ben toen weggelopen. Toen zag ik dat ik was gestoken in mijn zij. Ik ben naar het ziekenhuis gebracht en daar heb ik onderzoeken gehad. Uit deze onderzoeken bleek dat ik heel erg veel geluk had gehad. Het mes is ongeveer 7 centimeter mijn lijf in gegaan maar is afgeketst op mijn rib. Mijn lever is net niet geraakt en ik heb ook geluk gehad dat mijn long niet is geraakt.
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 juli 2021, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb die jongen, [slachtoffer] , op 12 februari 2021 aangevallen en met een mes in zijn zij gestoken. Dat mes had ik bij me en had ik die dag meegenomen omdat we de vorige dag ruzie hadden gehad. Ik liet mijn mes aan hem zien, hij rende weg, ik rende achter hem aan en ik heb hem met dat mes gestoken. Op het moment dat ik het mes gebruikte, heb ik wel beseft dat het heel gevaarlijk was om te steken. Ik was echter heel boos.

Bewijsoverweging.

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat op 12 februari 2021 op het terrein van een school te Deurne een steekincident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer een steekverwonding in zijn zij heeft opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken.
De rechtbank kan op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte vol opzet heeft gehad om het slachtoffer dodelijk te verwonden.
De rechtbank acht wel voorwaardelijk opzet op levensberoving aanwezig. Naar algemene ervaringsregels is de kans, dat iemand als gevolg van het steken met een mes in de zij komt te overlijden, aanmerkelijk. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen. De gedragingen van de verdachte waren dan ook geëigend om de dood van het slachtoffer te kunnen laten intreden. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook willens en wetens aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat de bewezenverklaarde en hierboven omschreven handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat daarmee bewezen kan worden dat verdachte de mogelijkheid van het ontstaan van dodelijk letsel op de koop toe heeft genomen. Van contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot doodslag.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 12 februari 2021 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), onvoorwaardelijk, voor de duur van drie jaar en een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte stelt dat er geen duidelijk advies voor strafrechtelijke afdoening van deze zaak ligt en dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De raadsman verzoekt aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden die aansluiten bij de aanbevelingen die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in deze zaak heeft verwoord in de door de Raad uitgebrachte rapportages betreffende verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer ernstig verwond met een mes. Het slachtoffer heeft hierbij een steekwond in het lichaam ter hoogte van de rechterzijde van de rug opgelopen. In dat deel van het lichaam bevinden zich kwetsbare organen. Dat de verwonding het slachtoffer niet fataal is geworden, is geenszins aan verdachte te danken. Bovendien zal volgens de arts een litteken blijven bestaan. Verdachte heeft het slachtoffer gestoken zonder noemenswaardige aanleiding.
Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van een leeftijdgenoot. Niet alleen heeft verdachte het slachtoffer lichamelijk letsel toegebracht, maar hij heeft hem ook psychisch leed aangedaan, zoals gebleken is uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij.
Daarnaast roept het handelen van verdachte ook gevoelens van angst en onveiligheid op bij de leerlingen en docenten van de school en bij de samenleving als geheel.
Omtrent de persoon van verdachte is op 3 mei 2021 gerapporteerd door psychiater drs. M.L. van Steenderen. Op 7 mei 2021 heeft psycholoog drs. M.H. Keppel een rapport over verdachte uitgebracht.
De psychiater concludeert dat verdachte lijdt aan ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis en dat sprake is van een acculturatieprobleem.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en dat sprake is van een acculturatieprobleem, zwakbegaafdheid en problemen die verband houden met justitiële maatregelen.
Zowel de psycholoog als de psychiater zijn van mening dat de door hen vastgestelde stoornis en problemen aanwezig waren ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en dat die de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed.
Verder stellen zij dat verdachte weinig inzicht heeft in en zicht heeft op het eigen handelen. Er is sprake van een gebrekkige gewetensontwikkeling. Zijn voorgeschiedenis in Eritrea en de omstandigheid dat hij weinig aansluiting in de Nederlandse maatschappij vindt, de veelvuldige frustratie en de daardoor zich steeds verder ontwikkelende gedragsproblematiek spelen ook een rol in de aanloop naar het tenlastegelegde. De psycholoog en de psychiater adviseren gelet op het voorgaande verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
Het recidiverisico is volgens beide deskundigen hoog. Er zijn weinig beschermende factoren in de persoonlijkheid en/of omstandigheden van verdachte.
Volgens de gedragsdeskundigen is de problematiek complex is en moet hier vanuit proces(diagnostiek) meer grip op worden verkregen. Een langer durende behandeling voor verdachte is daarnaast nodig om de ontwikkeling richting persoonlijkheidsproblematiek te keren en om hem vanuit een gefaseerd traject weer in de maatschappij te laten terugkeren. Een opname in een ortho-forensische behandelinstelling is aangewezen. Dit kan volgens de deskundigen gerealiseerd worden binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over voor zover het gaat om de vaststelling van de stoornissen en problemen bij verdachte, de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid en het hoge recidiverisico.
Op 1 juli 2021 heeft de jeugdreclassering over verdachte gerapporteerd. De jeugdreclassering stelt dat, om de kans op recidive af te laten nemen, verdachte zal moeten werken aan de manier waarop hij denkt en zich gedraagt en zal moeten leren welke alternatieven hij in plaats van agressie kan inzetten. Dit heeft aandacht gekregen binnen de opgelegde leerstraf TACT, maar vanwege de aanhouding van verdachte in deze zaak en omdat er twijfels waren over de leerbaarheid van verdachte en zijn sociaal wenselijke antwoorden tijdens de training is deze negatief afgesloten. De jeugdreclassering heeft zorgen over de morele ontwikkeling van [verdachte] .
De jeugdreclassering stelt dat er ondanks de verrichte inspanningen geen zicht is op een passende behandelplek, zoals geadviseerd door de psychiater en psycholoog, voor verdachte.
Op 23 juli 2021 heeft de Raad gerapporteerd over verdachte. De Raad geeft aan dat er geen geschikte behandelplek voor verdachte beschikbaar is.
De Raad heeft een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen, maar er is geen sprake van een ernstige psychiatrische stoornis bij verdachte en hij is niet eerder en ook niet later betrokken geweest bij een fors (vergelijkbaar) geweldsdelict. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een langdurige, zware, behandeling die volgens de Raad op dit moment niet kan worden gerechtvaardigd. Het blijkt erg ingewikkeld te zijn om te komen tot een goed diagnostisch beeld van verdachte, mede gezien zijn vluchtgeschiedenis en de taalbarrière. Nadere diagnostiek zou wenselijk zijn om te komen tot een meer compleet beeld of om te komen tot eventuele traumabehandeling.
De Raad heeft daarom samen met de jeugdreclassering een aantal aandachtspunten geformuleerd, die in ieder geval van belang zijn om de kans op herhaling terug te dringen. Die aandachtspunten luiden als volgt.
Zowel de jeugdreclassering als de Raad vinden dat er met verdachte gewerkt moet worden vanuit een gedragsgestuurde aanpak waarbij er duidelijkheid bestaat, consequent gehandeld wordt en er aandacht is voor beschermende factoren en toekomstperspectief. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de cognitieve vermogens van verdachte en het risico op overvraging door taalachterstand.
Er moet sprake zijn van een cultuurspecifieke aanpak, waarbij aandacht is voor uitleg over de Nederlandse maatschappij met bijbehorende normen en waarden. Hierbij gaat sterk de voorkeur uit deze te laten uitvoeren door Stichting Nieuwlander (de heer [medewerker stichting] ). Er zal gewerkt moeten worden vanuit het perspectief terug te kunnen keren naar huis, met daarbij behorende interventies, zoals het hebben van een dagbesteding, vrije tijdbesteding en vriendenkeuze. Het gezin van verdachte zal ondersteund en begeleid moeten worden. Wanneer er wordt overgegaan tot een plaatsing (of overbrugging) thuis, adviseert de Raad een enkelband, zodat extern de maximale controle kan worden uitgeoefend, daar ouders hiertoe waarschijnlijk zeker de eerste periode nog niet toe is staat zullen zijn.
Ter terechtzitting van 30 juli 2021 heeft mevrouw [medewerker jeugdreclassering] namens de jeugdreclassering
(nogmaals) meegedeeld dat er geen alternatieve instellingen beschikbaar zijn voor het uitvoeren van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Er is ook geen sprake van een stevige diagnose van de problematiek van verdachte. Verdere diagnostiek is nodig. Het NIFP-advies (plaatsing in de Catamaran of soortgelijke instelling) is dus onuitvoerbaar. De mogelijkheid om ambulant diagnostisch onderzoek te laten doen is aanwezig.
Ook is ter terechtzitting de heer [medewerker stichting] van Stichting Nieuwlander gehoord.
Hij heeft meegedeeld dat in de afgelopen maanden in contact met verdachte en de ouders van verdachte is gesproken over begeleiding van verdachte in de thuissituatie. Nodig is een duidelijke dagbesteding, structuur, perspectief voor de toekomst en een controlemechanisme. Er is een programma opgesteld, op basis waarvan zal worden toegewerkt naar een duidelijk doel voor wat betreft dagbesteding, taalbeheersing en zelfredzaamheid. Met de ouders zal gewerkt worden aan herstel van de band met verdachte. De ouders hebben handvatten nodig om verdachte te kunnen begeleiden. Er zal sprake moeten zijn van een controlemechanisme om ervoor te zorgen dat verdachte het programma volgt. De ouders van verdachte willen graag dat verdachte naar huis komt, maar willen wel dat zij daarbij worden ondersteund door hulpverlening en dat verdachte middels elektronisch toezicht wordt gecontroleerd.
De conclusie van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zoals door de officier van justitie is gevorderd, gelet op de inhoud van de voornoemde rapportages van de psychiater, psycholoog, de jeugdreclassering en de Raad, voor verdachte een te zware maatregel is en niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal de PIJ-maatregel ook niet voorwaardelijk opleggen. Geschikte plaatsingsmogelijkheden in het kader van een dergelijke maatregel zijn op dit moment voor verdachte niet aanwezig. Klinische behandeling zou de belangrijkste voorwaarde zijn van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Nu dit niet mogelijk blijkt, acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet aangewezen.
Bij dit oordeel speelt ook een rol dat een goed diagnostisch beeld van verdachte niet tot stand is gekomen en dat daarom voor de rechtbank ook niet vaststaat dat een klinische behandeling de meest aangewezen manier is om verdachtes ontwikkeling in positieve zin te beïnvloeden en het recidivegevaar te verkleinen.
De rechtbank zal, gelet op vorenstaande, aan verdachte geen (on)voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De op te leggen straf.
Gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid voor afdoening van deze zaak dan het opleggen van de straf van jeugddetentie. Een taakstraf is een te lichte straf. De rechtbank zal een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen en hieraan een aantal bijzondere voorwaarden verbinden. Hiermee wil de rechtbank een verplicht begeleidings- en hulpverleningskader rondom verdachte creëren. Doel hiervan is de verdere ontwikkeling van verdachte in gunstige zin te beïnvloeden en het recidiverisico te verminderen.
Bij de beslissing over de hoogte van de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum. Verdachte was toen hij het strafbare feit pleegde 17 jaar. Op grond van artikel 77i van het Wetboek van Strafrecht is voor een jeugdige de maximum jeugddetentie bepaald op vierentwintig maanden.
Verder heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde, veelal lagere oriëntatiepunten voor het jeugdstrafrecht. Bij het bepalen van de straf wordt veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank naast de jeugdige leeftijd van verdachte ook rekening met de persoon van verdachte. In dat verband heeft de rechtbank ook bijzonder acht geslagen op de inhoud van de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen voor zover het betreft hun advies om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld, onder meer in verband met mishandeling.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Aan het voorwaardelijke strafdeel wordt een proeftijd verbonden van twee jaar en zullen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld in overeenstemming met de door de Raad geformuleerde aandachtspunten en hetgeen door de heer [medewerker stichting] voornoemd is meegedeeld.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich te houden aan de voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat de begeleiding van de ouders, die nodig is bij terugkeer van verdachte naar huis, nog niet is gerealiseerd. De rechtbank verwacht dat de hulpverlening aan en begeleiding van de ouders tijdig en voor het einde van de detentie van verdachte in gang wordt gezet.
Ook is nog niet door de reclassering beoordeeld of elektronisch toezicht mogelijk is op het beoogde verblijfadres van verdachte na detentie (de woning van zijn ouders). Omdat de ouders een vast adres hebben, verwacht de rechtbank dat de voorwaarde van elektronische controle niet tot problemen zal leiden.
Indien in de toekomst mocht blijken dat de te stellen voorwaarden (anders dan door toedoen van verdachte) niet uitvoerbaar blijken te zijn, kan wijziging van de gestelde voorwaarden worden verzocht en gevorderd.
De rechtbank zal bevelen dat het uit te oefenen toezicht en de gestelde voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat, gezien de ernst van het door verdachte gepleegde feit en gelet op de bevindingen van de psycholoog, de psychiater, de Raad en de reclassering omtrent de persoon van verdachte en hun conclusie dat het risico op gewelddadig gedrag hoog is, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 247,24 euro in verband met materiële schade en 5.000,00 euro aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van 3.000,00 euro betreffende immateriële schade en een bedrag van 247,24 euro betreffende materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij in geval van gebreke van betaling en verhaal de gijzeling wordt gesteld op 0 dagen. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering in zoverre niet voldoende is onderbouwd
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte verzoekt de benadeelde partij in de vordering betreffende immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering in zoverre niet voldoende is onderbouwd. De gevorderde materiële schade kan worden toegewezen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van 1.500,00 euro en een materiële schadevergoeding van 247,24 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (12 februari 2021) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die het bedrag van 1.500,00 euro ter zake immateriële schade te boven gaat.
Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank stelt het aantal dagen gijzeling op 0.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 01.226282.20 .)
De officier van justitie vordert, gelet op haar eis, de vordering af te wijzen.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair:
- jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen twee werkdagen na zijn invrijheidstelling meldt bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, [adres 2] (telefoonnummer [telefoonnummer 1] ) en zich daarna bij deze instelling zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht blijft melden en de voorschriften en aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen;
2. gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan het hebben van een dagbesteding (in de vorm van school, werk of anders) volgens aanwijzingen van en in overleg met de jeugdreclassering;
3. gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan observatie en diagnostiek en de eventuele ambulante behandelingen die daaruit volgen in de vorm en op het moment dat de jeugdreclassering dit nodig acht;
4. gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan begeleiding door Stichting Nieuwlander [adres 3] , telefoonnummer: [telefoonnummer 2] );
5. gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, aanwezig is op het verblijfsadres [adres ouders] (woonadres ouders).
De jeugdreclassering stelt de precieze tijdstippen vast, afhankelijk van de dagbesteding en andere activiteiten van veroordeelde;
6. gedurende de proeftijd meewerkt aan elektronische controle op het onder punt 5 genoemde locatiegebod, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de jeugdreclassering omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het huidige verblijfsadres is [adres ouders] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de jeugdreclassering daarvoor toestemming geeft.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, [adres 2] , tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
T.a.v. feit 1 primair:
- maatregel tot schadevergoeding ten bedrage van 1.747,24 euro.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 1.747,24 euro.
In geval van gebreke van betaling en verhaal wordt de duur van de gijzeling bepaald op nul (0) dagen.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding van 1.500,00 euro voor immateriële schade en een vergoeding van 247,24 euro voor materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van 1.747,24 euro.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding van 247,24 euro voor materiële schade en een vergoeding van 1.500,00 euro voor immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade aan die benadeelde.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 05 november 2020, gewezen onder parketnummer 01-226282-20 , te weten:
een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. S.A.E.M. van Dorst, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 13 augustus 2021.
Mr. S.A.E.M. van Dorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een einddossier onderzoek “ [onderzoeksnaam] ” van de regiopolitie Oost Brabant, Districtsrecherche Helmond, onderzoeksnummer: [nummer 2] , afgesloten op 19 februari 2021, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.