ECLI:NL:RBOBR:2021:4266

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
01/879826-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van stoffelijk overschot en dierenpornografie

Op 12 augustus 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een stoffelijk overschot, beschadiging van graven en het bezit van dierenpornografische afbeeldingen. De verdachte, geboren in 1996 en wonende te Veldhoven, werd op 4 juni 2019 betrapt op het opengraven van een kindergraf op een begraafplaats, waar hij het stoffelijk overschot van een overleden kind heeft ontvreemd. Dit leidde tot een aangifte van de ouders van het kind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van braak en dat hij opzettelijk en wederrechtelijk graven had beschadigd. Daarnaast was de verdachte betrokken bij de diefstal van urnen met asresten van overledenen en had hij dierenpornografische afbeeldingen in zijn bezit. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, wat werd onderbouwd door psychologisch onderzoek. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 251 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879826-19
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1996,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2020, 13 mei 2020, 30 juli 2020 en 29 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 december 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 juni 2019 tot en met 06 juni 2019 te Veldhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een graf (op begraafplaats [begraafplaats] , gelegen aan de [adres 2] en waar [persoon 1] begraven ligt) heeft weggenomen een stoffelijk overschot, althans een hoeveelheid botten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 juni 2019 tot en met 06 juni 2019 te Veldhoven opzettelijk en wederrechtelijk een graf (op begraafplaats [begraafplaats] , gelegen aan de [adres 2] en waar [persoon 1] begraven ligt), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk dat graf open te graven, althans een gat in de grond van dat graf te graven.
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 juni 2019 tot en met 06 juni 2019 te Veldhoven opzettelijk een graf, aan begraafplaats [begraafplaats] (gelegen aan de [adres 2] ), heeft geschonden, en/of opzettelijk en wederrechtelijk enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken aan begraafplaats [begraafplaats] (gelegen aan de [adres 2] , heeft vernield en/of beschadigd.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 juni 2019 tot en met 05 juni 2019 te Veldhoven opzettelijk en wederrechtelijk een graf (op begraafplaats [begraafplaats] , gelegen aan de [adres 2] en waar [persoon 2] begraven ligt), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk dat graf open te graven, althans een gat in de grond van dat graf te graven.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 juni 2019 tot en met 05 juni 2019 te Veldhoven opzettelijk een graf, aan begraafplaats [begraafplaats] (gelegen aan de [adres 2] ), heeft geschonden, en/of opzettelijk en wederrechtelijk enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken aan begraafplaats [begraafplaats] (gelegen aan de [adres 2] , heeft vernield en/of beschadigd.
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2019 tot en met 30 mei 2019 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk (een muur van) een kerk, gelegen aan [adres 5] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [parochie 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een spuitbus verf (die muur van) die kerk met teksten en/of tekeningen te bekladden.
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van van 27 februari 2019 tot en met 14 maart 2019 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een urnentuin (behorende bij [crematorium] , gelegen aan de [adres 3] ) heeft weggenomen een of meer grafurnen gevuld met as van overledenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden:
- [benadeelde partij 4] en/of
- [benadeelde partij 5] en/of
- [benadeelde partij 6] en/of
- [benadeelde partij 7] ,

in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2019 tot en met 24 juli 2019 te Vessem, gemeente Eersel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf één of meer graven (op een begraafplaats gelegen aan de [adres 4] ) heeft weggenomen een of meer (metalen) kruizen en/of een lantaarn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [parochie 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 maart 2019 tot en met 01 mei 2019 te Vessem, gemeente Eersel opzettelijk en wederrechtelijk een graf (op de RK Begraafplaats, gelegen aan de [adres 4] en waar [persoon 3] begraven ligt), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [parochie 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk dat graf open te graven, althans een gat in de grond van dat graf te graven.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 maart 2019 tot en met 01 mei 2019 te Vessem, gemeente Eersel opzettelijk een graf, aan de RK begraafplaats (gelegen aan de [adres 4] ), heeft geschonden, en/of opzettelijk en wederrechtelijk enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken aan de RK begraafplaats (gelegen aan de [adres 4] ), heeft vernield en/of beschadigd.
7.
hij, op of omstreeks 08 oktober 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens), een (grote) hoeveelheid afbeeldingen, te weten (een) foto('s) en/of een gegevensdragers bevattende (een) (grote) hoeveelheid afbeelding(en), te weten
een laptop (merk Asus K501 met goednummer 1567072) in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeelding(en) (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij een mens en (een) dier(en) is/zijn betrokken of schijnbaar is/zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit (onder meer)
- het vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een vrouw door een dier (te weten een paard) en/of
- het vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een vrouw door een dier (te weten een hond) en/of
- het likken en/of in de mond nemen van het geslachtsdeel van een dier (te weten een paard) door een vrouw en/of
- het betasten en/of aftrekken van het geslachtsdeel van een dier (te weten een paard) door een vrouw.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op verdachte rust de verdenking dat hij zich in verschillende periodes op meerdere plekken in Nederland schuldig heeft gemaakt aan de zeven strafbare feiten, zoals vermeld op de tenlastelegging, die hierboven zijn omschreven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten die aan de verdachte ten laste zijn gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder feit 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Ook ten aanzien van feit 2 tot en met 6 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte voor deze feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Met betrekking tot feit 7 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien hij geen wetenschap heeft gehad van het bezit van de dierenpornografische afbeeldingen.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 22 tot en met 26).
Het oordeel van de rechtbank.
Overweging ten aanzien van feit 1 primair:
Op 6 juni 2019 treffen de medewerkers van begraafplaats [begraafplaats] in Veldhoven een geopend kindergraf van [persoon 1] aan. Twee dagen later wordt door [benadeelde partij 8] samen met zijn vrouw aangifte gedaan van de diefstal van het stoffelijk overschot van hun op 4 oktober 2007 geboren en overleden dochtertje [persoon 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de begraafplaats [begraafplaats] in het kindergraf van [persoon 1] heeft gegraven. Hij verklaart dat hij op zoek was naar een stoffelijk overschot en heeft er bewust voor gekozen in een kindergraf te graven, aangezien overleden kinderen minder diep liggen begraven. Verdachte ontkent echter stellig dat hij het stoffelijk overschot van [persoon 1] in het grafje heeft aangetroffen en het stoffelijk overschot heeft ontvreemd. Hij verklaart dat hij slechts een witte doek en zand heeft aangetroffen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet valt uit te sluiten dat het stoffelijk overschot op de plaats delict is achtergebleven en dat het stoffelijk overschot mogelijk in zijn geheel is meegenomen door dieren of dat mogelijk het weer van invloed is geweest op de verdwijning daarvan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van het stoffelijk overschot van [persoon 1] . Zij overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat het verdachte is geweest die het graf van [persoon 1] heeft open gegraven. Verdachte heeft dit zelf bekend. Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat hij verdachte eerder heeft horen zeggen dat hij voornemens was een grafje van een klein meisje te openen en dat hij het stoffelijk overschot van dat meisje zou meenemen. [1] Dit ondersteunt de verklaring van verdachte, dat hij op zoek was naar het stoffelijk overschot en dit mee wilde nemen.
Uit de aangifte blijkt dat [persoon 1] in een dekentje was gewikkeld en in een rieten mandje is gelegd, dat is afgesloten met een dekseltje. Vervolgens is [persoon 1] daarin begraven. Met haar zijn een aantal goederen, waaronder een knuffel in de vorm van een giraf, begraven.
De witte deken, diverse goederen – waaronder voornoemde knuffel – en de resten van het rieten mandje zijn aangetroffen op de begraafplaats in de buurt van het open gegraven graf van [persoon 1] . De rechtbank concludeert dat dit allemaal goederen zijn die met [persoon 1] zijn begraven en door verdachte in de ten laste gelegde periode zijn opgegraven. Verdachte heeft aangegeven dat hij in de deken alleen zand heeft aangetroffen. Daarmee geeft hij ook te kennen dat hij dusdanig diep heeft gegraven dat hij deze spullen en dus ook het stoffelijk overschot heeft kunnen opgraven. Dat verdachte het stoffelijk overschot van [persoon 1] niet heeft aangetroffen, acht de rechtbank ongeloofwaardig, evenals de door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario’s.
De rechtbank acht dit ongeloofwaardig nu aan de forensisch antropoloog bij het NFI de vraag is voorgelegd wat men zou aantreffen bij het openen van het graf van [persoon 1] , gelet op de leeftijd van het meisje toen zij overleed en de reeds verstreken tijd. De forensisch antropoloog stelt vervolgens vast dat hij verwacht dat er een vrijwel volledig skelet van een baby wordt aangetroffen en dat slechts de kraakbenige delen niet meer worden aangetroffen. [2] Anders dan de raadsvrouw interpreteert de rechtbank deze verklaring als stellig en twijfelt zij niet aan de conclusie van de forensisch antropoloog. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte – in tegenstelling tot hetgeen hij verklaart – wel degelijk het stoffelijk overschot van [persoon 1] heeft aangetroffen. Dit in combinatie met het feit dat de overige goederen, waaronder het dekentje waar [persoon 1] in gewikkeld was, wel zijn aangetroffen door verdachte sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte ook het stoffelijk overschot heeft aangetroffen. Het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank bovendien tot geen enkele andere conclusie leiden dan dat verdachte het stoffelijk overschot, conform zijn voorafgaande plan, ook heeft meegenomen.
Daarbij neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat tijdens het onderzoek aan het graf van [persoon 1] zorgvuldig is gezocht naar het stoffelijk overschot van [persoon 1] , maar men daar niets meer heeft aangetroffen. [3] Er is geen enkel deel van het stoffelijk overschot aangetroffen. Dat het stoffelijk overschot in zijn geheel zou zijn meegenomen door dieren of zou zijn verplaatst door een storm, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.
Overweging ten aanzien van feit 2 primair, 3, 5 en 6 primair:
De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder de feiten 2 primair, 3, 5 en 6 primair ten laste is gelegd. Verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten duidelijk en ondubbelzinnig bekend.
Overweging ten aanzien van feit 4:
De verdachte heeft van het hem ten laste gelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij zich de grafurnen heeft toegeëigend door middel van verbreking, maar hij heeft verklaard dat deze grafurnen vrij toegankelijk waren. De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage opgesomde bewijsmiddelen ook dit gedeelte van het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, nu aangevers [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] in hun aangifte hebben verklaard dat er veel kracht moet zijn gebruikt om de vergrendeling van de grafstenen (waaronder de grafurnen zich bevinden) te verbreken. Ook aangever [benadeelde partij 6] heeft bij zijn aangifte verklaard dat de grafsteen met kracht van de plaats moet zijn gewrikt om toegang te krijgen tot de grafurn. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich de toegang tot de weg te nemen goederen heeft verschaft door middel van verbreking.
Overweging ten aanzien van feit 7:
Onder verdachte is een laptop in beslag genomen die ten tijde van de doorzoeking in zijn woning werd aangetroffen. Op deze laptop is een aantal afbeeldingen aangetroffen die zijn gekwalificeerd als dierenpornografisch. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de afbeeldingen van zijn ex-partner heeft ontvangen en dat hij deze heeft geprobeerd te verwijderen. De verdediging heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van het feit dat de afbeeldingen nog wel in zijn bezit waren.
De rechtbank acht op basis van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 oktober 2019 dierenpornografisch materiaal in bezit heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van het aangetroffen materiaal, nu hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de afbeeldingen van zijn laptop had verwijderd. De rechtbank schuift dit ter zijde, nu uit het dossier blijkt dat de bestanden zijn aangetroffen in een map van de gebruiker ‘ [verdachte] ’. [4] Ook zijn de dierenpornografische afbeeldingen aangepast op 28 juni 2019 (modified date). Als verdachte de afbeeldingen verwijderd zou hebben, zoals hij ter zitting heeft verklaard, ligt het bovendien in de lijn der verwachting dat deze bestanden in de prullenbak waren aangetroffen. Daarnaast waren de afbeeldingen vrij toegankelijk op de laptop, aangezien deze waren opgeslagen in de eerder genoemde map.
De rechtbank is van oordeel dat de eigenaar van een laptop in beginsel wordt geacht bekend te zijn met datgene wat zich op deze laptop bevindt, tenzij anders is gebleken. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat verdachte denkt dat hij de afbeeldingen heeft verwijderd, betekent niet dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het alsnog aantreffen en dus in bezit hebben van deze afbeeldingen op zijn laptop. Ook blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij wist dat de afbeeldingen dierenpornografisch waren. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het in bezit hebben van dierenporno, nu verdachte de beschikkingsmacht over deze afbeeldingen heeft gehad.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het op een gegevensdrager in bezit hebben van dierenpornografische afbeeldingen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte en opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 04 juni 2019 tot en met 06 juni 2019 te Veldhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een graf (op begraafplaats [begraafplaats] , gelegen aan de [adres 2] en waar [persoon 1] begraven ligt) heeft weggenomen een stoffelijk overschot, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 04 juni 2019 tot en met 05 juni 2019 te Veldhoven opzettelijk en wederrechtelijk een graf (op begraafplaats [begraafplaats] , gelegen aan de [adres 2] en waar [persoon 2] begraven ligt), dat aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde, heeft beschadigd, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk dat graf open te graven.
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 29 mei 2019 tot en met 30 mei 2019 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een kerk, gelegen aan de [adres 5] , die aan [parochie 3] toebehoorde, heeft beschadigd, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een spuitbus verf die muur van die kerk met tekst en tekening te bekladden.
Ten aanzien van feit 4:
in de periode van 27 februari 2019 tot en met 14 maart 2019 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een urnentuin (behorende bij [crematorium] , gelegen aan de [adres 3] ) heeft weggenomen grafurnen gevuld met as van overledenen, toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden:
- [benadeelde partij 4] en
- [benadeelde partij 5] en
- [benadeelde partij 6] en
- [benadeelde partij 7] ,

waarbij verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Ten aanzien van feit 5:
in de periode van 01 juni 2019 tot en met 24 juli 2019 te Vessem, gemeente Eersel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf graven (op een begraafplaats gelegen aan de [adres 4] ) heeft weggenomen metalen kruizen toebehorende aan [parochie 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van feit 6 primair:
in de periode van 11 maart 2019 tot en met 01 mei 2019 te Vessem, gemeente Eersel, opzettelijk en wederrechtelijk een graf (op de RK Begraafplaats, gelegen aan de [adres 4] en waar [persoon 3] begraven ligt), dat aan [parochie 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde, heeft beschadigd, door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk dat graf open te graven.
Ten aanzien van feit 7:
op 08 oktober 2019 te Eindhoven, afbeeldingen, te weten een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een laptop (merk Asus K501 met goednummer 1567072) in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen ontuchtige handelingen zichtbaar zijn waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit onder meer
- het vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een vrouw door een dier (te weten een paard) en
- het vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een vrouw door een dier (te weten een hond) en
- het likken en/of in de mond nemen van het geslachtsdeel van een dier (te weten een paard) door een vrouw en
- het betasten en/of aftrekken van het geslachtsdeel van een dier (te weten een paard) door een vrouw.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 251 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan de volgende bijzondere voorwaarden gekoppeld:
  • ambulante behandeling;
  • drugs- en alcoholverbod;
  • locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich niet begeeft op begraafplaatsen; en
  • meldplicht bij de reclassering.
Daarnaast eist de officier van justitie dat een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Ook verzet de verdediging zich niet tegen oplegging van een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van het stoffelijk overschot van [persoon 1] , beschadiging van het graf van [persoon 2] , beschadiging van de muur van een kerk, diefstal van meerdere urnen die waren gevuld met de asresten van overledenen, het tezamen en in vereniging plegen van diefstal van kruizen van graven op een begraafplaats, het opengraven van een graf en het bezit van dierenpornografische afbeeldingen.
Met het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte ernstig leed toegebracht aan de nabestaanden van de personen van wie hij de graven heeft opengemaakt, urnen met asresten van overleden dierbaren heeft gestolen en ornamenten heeft vernield. Verdachte heeft met betrekking tot het overgrote deel van de aan hem ten laste gelegde strafbare feiten een bekennende verklaring afgelegd. Hij blijft echter ontkennen dat hij het stoffelijk overschot van [persoon 1] heeft ontvreemd. Nog altijd is onduidelijk waar haar stoffelijk overschot is. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan, nu dit voor de ouders van [persoon 1] voor extra leed zorgt na het overlijden van hun dochtertje. Daarnaast tonen de beschadigingen aan de graven van de overledenen en de kerk aan dat verdachte geen enkel respect heeft gehad voor het eigendom van anderen en de laatste rustplaats van overledenen waar nabestaanden hun verdriet kunnen verwerken. Ook dat neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte al eerder voor soortgelijke feiten als een aantal van de bewezenverklaarde strafbare feiten werd veroordeeld en dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij inmiddels de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond. Daarnaast blijkt uit het door de reclassering over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 23 januari 2020, opgesteld door drs. D. Breuker, forensisch GZ-psycholoog, blijkt dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Dit rapport houdt – kort weergegeven – onder meer het volgende in:
[p. 45] Bij betrokkene kan naar aanleiding van dit onderzoek een autismespectrumstoornis worden vastgesteld, niveau 1, ‘ondersteuning vereist’ alsmede een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en een seksueel-masochismestoornis, in een gereguleerde omgeving, als een fetisjismestoornis, in een gereguleerde omgeving. (…)
Op basis van het onderzoek kan een doorwerking vanuit de autismespectrumstoornis worden vastgesteld. (…)
[p. 46] Geadviseerd wordt om het plegen van de feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Vanuit zijn autistische stoornis heeft betrokkene een overmatige interesse c.q. deviante fascinatie ontwikkeld voor de black metal community en het satanisme. Hij is hier ten tijde van het plegen van de feiten volledig in opgegaan en was onvoldoende in staat om de sterke visie en drang die hij voelde vanuit zijn binnenwereld om de feiten te plegen, te stoppen en keren. Hij heeft anderen nodig gehad, zoals zijn behandelaar, om middels therapie los te komen uit zijn eigen, rigide gedachtengoed en isolement, en te begrijpen dat wat zijn handelen voor anderen heeft betekend. Betrokkene kan zich daarnaast vanwege het gebrek aan een ‘theory of mind’ ook moeilijk inleven in andersdenkenden en heeft zich daardoor de consequenties van zijn handelen voor de slachtoffers en de maatschappij niet ingevoeld.
[p. 44] Ter verkleining van de matige recidivekans wordt geadviseerd om betrokkene een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek op te leggen. (…) De behandeling en het toezicht kunnen als bijzondere voorwaarde aan betrokkene in een deels voorwaardelijk strafkader worden opgelegd.
Uit het reclasseringsadvies van 28 april 2020 blijkt dat verdachte al is aangemeld en gestart met de behandeling bij het forensisch FACT in Eindhoven in het kader van zijn schorsing. De reclassering acht het van belang dat het reclasseringstoezicht en de behandeling worden voortgezet. Het advies is om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een (deels) voorwaardelijk strafdeel: meldplicht reclassering, ambulante behandeling door het forensisch FACT, alcoholverbod en locatieverbod inhoudende dat verdachte zich niet in kerken of op begraafplaatsen mag bevinden. Een eventuele gevangenisstraf zou het begeleidings- en behandeltraject doorkruisen, wat vanuit reclasseringsoogpunt niet wenselijk zou zijn, aldus de reclassering.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 6 juli 2021 blijkt dat verdachte zich houdt aan de afspraken binnen de ambulante behandeling en begeleiding, zoals aangeboden door het forensisch FACT. Het reclasseringstoezicht en de ambulante behandeling en begeleiding zijn afgeschaald. Het recidiverisico wordt vanuit de betrokken professionals lager ingeschat dan voorheen. Het advies is wel om het reclasseringstoezicht en de bijbehorende bijzondere voorwaarden voort te zetten.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare. Met de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 251 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, in onderhavige zaak passend is.
De rechtbank zal de opgelegde gevangenisstraf voor het overgrote deel voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank wil de huidige positieve ontwikkelingen met betrekking tot de persoon van verdachte bovendien niet met een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf doorkruisen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een groot voorwaardelijk deel verdachte mogelijk extra motiveert om geen strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 500,- euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevraagde immateriële schadevergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid bepaalt dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat bij haar sprake is geweest van geestelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de nagedachtenis van de zus van de benadeelde partij – door in het graf van haar overleden zus te graven – dat dit op zichzelf kan worden gekwalificeerd als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan enige immateriële schade dan ook zonder meer worden aangenomen, komt de hoogte van de gevorderde schade de rechtbank redelijk voor en komt deze dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Dit betekent dat het verzochte bedrag voor immateriële schadevergoeding van 500,- euro volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De toegekende schadevergoeding van 500,- euro zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van 500,- euro aan immateriële schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3] tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 4 juni 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 500,- euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevraagde immateriële schadevergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid bepaalt dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat bij hem sprake is geweest van geestelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de nagedachtenis van de overleden vrouw van de benadeelde partij – door haar urn te ontvreemden, de asresten daaruit te verwijderen en te begraven in het bos – dat dit op zichzelf kan worden gekwalificeerd als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ aan de zijde van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank kan enige immateriële schade dan ook zonder meer worden aangenomen, komt de hoogte van de gevorderde schade de rechtbank redelijk voor en komt deze dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Dit betekent dat het verzochte bedrag voor immateriële schadevergoeding van 500,- euro volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De toegekende schadevergoeding van 500,- euro zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van 500,- euro aan immateriële schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 4] tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 2.000,- euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd, maar dat het bedrag gematigd dient te worden naar 750,- euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel verzoekt de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het geëiste bedrag onvoldoende is onderbouwd en verzoekt de rechtbank het toe te wijzen bedrag te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de gevraagde immateriële schadevergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid bepaalt dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat bij hem sprake is geweest voornoemd geestelijk letsel. Wel zijn objectieve gegevens bijgevoegd waaruit blijkt dat de gevolgen van het door verdachte gepleegde strafbare feit groot zijn geweest voor de benadeelde partij. De benadeelde partij liep al bij een psycholoog en had zijn leven op de rit. Door het gepleegde strafbare feit werd hij opnieuw geconfronteerd met het verlies van zijn overleden partner waardoor hij psychisch enige tijd uit balans is geraakt.
Naast deze onderbouwing is de rechtbank eveneens van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de nagedachtenis van de partner van de benadeelde partij – door haar urn te ontvreemden, de asresten daaruit te verwijderen en te begraven in het bos – dat dit op zichzelf kan worden gekwalificeerd als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ aan de zijde van de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak toegekende bedragen, naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van 750,- euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten
7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal in de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de rechtbank op basis van de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding onvoldoende bekend is geworden met de (ernst van de) (psychische) gevolgen die het strafbare feit voor de benadeelde partij heeft gehad. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van 750,- euro aan immateriële schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 6] tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 60a, 149, 254a, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
T.a.v. feit 2 primair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 5:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
T.a.v. feit 6 primair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
T.a.v. feit 7:
een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, in bezit hebben
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 primair, feit 7:
Een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 251 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich blijft melden bij Reclassering Nederland Regio Zuid, telefoonnummer 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig acht;
- dat veroordeelde zich blijft laten behandelen door het forensisch FACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van de behandeling;
- dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle van dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest); en
- dat veroordeelde zich niet in kerken of op begraafplaatsen zal bevinden, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 primair, feit 7:
Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 2 primair:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag van 500,- euro (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 500,- euro immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 4 juni 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van een bedrag van 500,- euro (zegge: vijfhonderd euro), te weten 500,- euro immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 4 juni 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 4:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] van een bedrag van 500,- euro (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 500,- euro immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] van een bedrag van 500,- euro (zegge: vijfhonderd euro), te weten 500,- euro immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] , komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 4:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] van een bedrag van 750,- euro (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 750,- euro immateriële schadevergoeding. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] van een bedrag van 750,- euro (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te weten 750,- euro immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 7 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] , komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Heft ophet tegen verdachte verleende
bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van heden. De voorlopige hechtenis is reeds met ingang van 12 februari 2020 geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. G. de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 12 augustus 2021.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 336.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 244 – 246 (+ relaasproces-verbaal, p. 48).
3.Proces-verbaal onderzoek plaats delict ( [adres 2] Veldhoven), p. 358 362.
4.Proces-verbaal beschrijving dierenpornografische afbeeldingen, p. 537 – 543.