ECLI:NL:RBOBR:2021:4265
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verkrachting na beoordeling van dwang en geweld in seksuele handelingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 november 2018 in Veldhoven seksuele handelingen heeft verricht met de aangeefster, maar heeft niet de overtuiging gekregen dat deze handelingen onder dwang of geweld zijn geschied. De aangeefster had op 14 november 2018 melding gemaakt van de verkrachting, waarna een strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld. De officier van justitie achtte de beschuldigingen wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen sprake was van dwang of geweld.
Tijdens de zitting op 29 juli 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van de aangeefster en de verdachte gehoord, evenals die van getuigen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aangeefster aangaf dat zij de seksuele handelingen niet wilde, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de voor verkrachting vereiste mate van dwang had uitgeoefend. De rechtbank oordeelde dat de sfeer in de kapsalon flirterig was en dat de verdachte niet kon weten dat de aangeefster de handelingen niet wilde. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde verkrachting.
De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, behandeld. Deze vorderde een schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij haar eigen proceskosten draagt.