ECLI:NL:RBOBR:2021:4265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
01/081112-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na beoordeling van dwang en geweld in seksuele handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 november 2018 in Veldhoven seksuele handelingen heeft verricht met de aangeefster, maar heeft niet de overtuiging gekregen dat deze handelingen onder dwang of geweld zijn geschied. De aangeefster had op 14 november 2018 melding gemaakt van de verkrachting, waarna een strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld. De officier van justitie achtte de beschuldigingen wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen sprake was van dwang of geweld.

Tijdens de zitting op 29 juli 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van de aangeefster en de verdachte gehoord, evenals die van getuigen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aangeefster aangaf dat zij de seksuele handelingen niet wilde, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de voor verkrachting vereiste mate van dwang had uitgeoefend. De rechtbank oordeelde dat de sfeer in de kapsalon flirterig was en dat de verdachte niet kon weten dat de aangeefster de handelingen niet wilde. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde verkrachting.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, behandeld. Deze vorderde een schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij haar eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.081112.20
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1980,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 november 2018 te Veldhoven, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen/duwen en/of houden van zijn penis in de mond en/of zich laten pijpen door die [slachtoffer] ,
- het brengen/duwen en/of houden van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ,
- het duwen van zijn penis tegen de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] ,
- het laten vasthouden van zijn penis en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] ,
- het (proberen) te zoenen van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] onverhoeds heeft benaderd en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze (mee/hier) moest komen en/of
- die [slachtoffer] met haar rug tegen de wc deur heeft geduwd en/of
- de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of de rits van haar jasje open heeft gedaan en/of
- die [slachtoffer] naar beneden en/of op haar knieën heeft geduwd en/of haar hoofd heeft vastgehouden en/of
- de handen van die [slachtoffer] heeft vastgehouden zodat die [slachtoffer] niet kon bewegen en/of
- voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Inleiding.
Op 14 november 2018 wordt door aangeefster [slachtoffer] melding gemaakt van verkrachting door een kapper in Veldhoven. Naar aanleiding van deze melding is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarna verdachte het bovenstaande ten laste is gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, nu op basis van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat de seksuele handelingen onder dwang, geweld of dreiging van geweld zijn ondergaan door aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de inhoud van het strafdossier leidt de rechtbank af dat aangeefster op 13 november 2018 in de kapsalon van verdachte is geweest voor een haarbehandeling. Zij was hier samen met een vriendin, getuige [getuige 1] , die de kapsalon eerder dan aangeefster en in overleg met aangeefster heeft verlaten. Ook getuige [getuige 2] was aanwezig in de kapsalon en heeft de kapsalon op enig moment verlaten. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar na de kappersbehandeling begon te zoenen toen zij nog in de kappersstoel zat, waarop zij haar hoofd wegdraaide. Toen hij klaar was met zoenen, gaf ze aan dat ze dat niet wilde en dat hij op moest houden. Daarna betastte verdachte haar borsten en vagina. Vervolgens zou verdachte zich naar het keukentje in de kapsalon hebben verplaatst en aangeefster op dreigende toon hebben bevolen dat zij naar hem toe moest komen. Aangeefster was in shock. Vervolgens zou hij daar onder andere haar broek naar beneden hebben getrokken, aan haar borsten en billen hebben gezeten, zijn geslachtsdeel tegen dat van haar hebben gehouden en haar gedwongen hebben hem te pijpen. Dit, terwijl zij zich verweerde (onder andere door haar benen te kruisen en verdachte van haar weg te duwen) en mondeling meerdere malen had aangegeven geen seksuele handelingen met hem te willen verrichten, aldus aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met aangeefster heeft gezoend en dat zij hem heeft gepijpt in de keuken van de kapsalon. Verdachte erkent dat deze seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar verklaart dat hem op geen enkel moment duidelijk is geworden dat aangeefster dit niet wilde. De sfeer was gemoedelijk en flirterig en hij was ervan overtuigd dat alles gebeurde met wederzijdse instemming. De door verdachte omschreven sfeer in de kapsalon wordt bevestigd door getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Ook zouden getuige [getuige 2] en verdachte door aangeefster uitgenodigd zijn voor een feestje bij [getuige 1] thuis, aldus [getuige 2] .
Na het verrichten van de seksuele handelingen heeft aangeefster haar kappersbehandeling betaald en hebben zij en verdachte telefoonnummers uitgewisseld, aldus verdachte. Daarna heeft verdachte nog telefonisch contact met aangeefster gezocht.
De rechtbank vindt de verklaring van aangeefster betrouwbaar en gelooft deze ook voor wat betreft de seksuele handelingen die aangeefster beschrijft. Dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden erkent verdachte ook en het aangetroffen DNA van verdachte op de onderbroek van aangeefster ondersteunt dit ook.
De vraag die de rechtbank in het kader van de bewijsvoering voor de ten laste gelegde verkrachting moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten aanzien van die seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van dwang (door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid) in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De dwang moet van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Of dat het geval is laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de verklaring van aangeefster niet gebleken dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging van geweld, uitgeoefend door verdachte.
Blijft over de vraag of wellicht sprake is geweest van dwang door feitelijkheden om aangeefster te dwingen tot het ondergaan van de seksuele handelingen. Doorslaggevend in het algemeen bij die vraag is of een slachtoffer datgene toelaat wat zij, ware er geen dwang geweest, niet zou hebben gedaan. Van dwingen kan dan volgens vaste jurisprudentie slechts sprake zijn indien een slachtoffer door die feitelijkhe(i)d(en) de handelingen van de verdachte tegen haar wil heeft ondergaan, het opzet van verdachte daarop was gericht en dit kan volgen uit de bewijsmiddelen.
Hoewel aangeefster heeft aangegeven verdachte weggeduwd te hebben en meerdere keren te hebben aangegeven de seksuele handelingen niet te willen, heeft de rechtbank gelet op het navolgende twijfels of het voor verdachte daadwerkelijk kenbaar was dat aangeefster deze seksuele handelingen niet heeft gewild en of zijn opzet daarop was gericht. Hierbij speelt mee dat zowel getuige [getuige 2] als getuige [getuige 1] hebben omschreven dat er sprake was van een flirterige sfeer. Uit het feit dat aangeefster aangaf dat getuige [getuige 1] eerder kon vertrekken, leidt de rechtbank af dat aangeefster zich tot die tijd in ieder geval op haar gemak voelde bij verdachte. Toen aangeefster en verdachte alleen waren zou verdachte haar gezoend en betast hebben. Ondanks dat ze dit naar eigen zeggen niet wilde en zij feitelijk de mogelijkheid had de kapperszaak te verlaten, is zij daarna toch naar verdachte in de keuken gelopen waar de overige seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Na afloop heeft aangeefster nog betaald, heeft verdachte nog om een kusje gevraagd en enige tijd later is er door verdachte nog telefonisch contact gezocht met aangeefster, omdat hij haar graag wilde zien.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het weliswaar zo kan zijn geweest dat aangeefster (een deel van) de handelingen, die op de tenlastelegging staan, niet heeft gewild en dat zij deze in haar beleving als tegen haar wil heeft ondergaan, maar dat ook niet kan worden uitgesloten dat het voor de verdachte niet duidelijk is geweest dat deze handelingen tegen haar wil zijn geschied. Verdachtes verklaring, dat hij gedacht heeft dat aangeefster vrijwillig handelde, kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden uitgesloten.
De rechtbank heeft derhalve niet de overtuiging verkregen dat verdachte de voor verkrachting vereiste mate van dwang heeft uitgeoefend, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van verkrachting.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 1.009,- euro aan materiële schadevergoeding en een bedrag van 5.500,- euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren, aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

DE UITSPRAAK

Vrijspraak

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. de Jong, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 12 augustus 2021.