In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene had een verzoek ingediend omdat de officier van justitie de wettelijke termijn voor het indienen van een zorgmachtiging met veertien dagen had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de stukken en dat deze verantwoordelijkheid niet kan worden afgewenteld op de geneesheer-directeur, die de stukken te laat had aangeleverd. De rechtbank stelde vast dat de termijnoverschrijding niet in het belang van betrokkene was en dat zij hierdoor immateriële schade had geleden. De rechtbank kende betrokkene een schadevergoeding van €150 toe, omdat zij langer dan noodzakelijk had moeten wachten op de beslissing van de officier van justitie. De rechtbank benadrukte dat de wetgever voldoende tijd had ingebouwd voor de beoordeling en dat de officier van justitie tijdig aan de bel had moeten trekken bij eventuele problemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.