ECLI:NL:RBOBR:2021:4131

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
20/2187, 20/2188, 20/2255, 20/2256, 20/2257, 20/2258, 20/2259
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning voor verbouwing en gebruik van een kerkgebouw tot sport- en recreatiecentrum

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 6 augustus 2021, wordt het beroep van eisers gegrond verklaard. De zaak betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven is verleend aan City Gaming B.V. voor de verbouwing van een kerkgebouw tot een sport- en recreatiecentrum, genaamd Mysteria. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in de aanvullende motivering niet voldoende heeft gekeken naar de gevolgen van de komst van Mysteria voor het woon- en leefmilieu van omwonenden. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet zelf in de zaak kan voorzien en dat er geen aanleiding is voor een tweede bestuurlijke lus. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen 12 maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere gebreken hersteld moeten worden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/2187, SHE 20/2188 , SHE 20/2255 SHE 20/2256, SHE 20/2257, SHE 20/2258 en SHE 20/2259

einduitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2021 in de zaken tussen

SHE 20/2187
[eiser 1]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
SHE 20/2188
[eisers 1]te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen)
SHE 20/2255
[eiseres]te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets).
SHE 20/2256
[eiser 2]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
SHE 20/2257
[eiser 3]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
SHE 20/2258
[eisers 2]te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
SHE 20/2259
[eisers 3], eisers,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. T. van Term en C. Van Vliet).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
-
City Gaming B.V.( [adres] ) te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: [naam 1] )
-
Parochie St. Joriste Eindhoven,
(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten” voor het verbouwen van het pand, plaatsen van speeltoestellen en het plaatsen en verlichten van een logo (reclame) ten behoeve van een Sport- en recreatiecentrum alsmede het intern verbouwen van de niet monumentale kapel tot ondergeschikte horeca in de Heilig Hart van Jezus kerk aan de [adres] te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend [nummer] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen worden aangeduid als eisers 1, de eisers, vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets als eisers 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 13 april 2021. Eisers [naam 3] , [naam 3] , [eiseres] , [eiser 2] , [eiser 3] en [naam 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 20 mei 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben hierop afzonderlijke schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 5.1 van de planregels. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de gevolgen van de komst van Mysteria voor de omgeving die zien op het parkeren. Verder heeft verweerder ten onrechte nagelaten het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen te bepalen.
3. Eisers 2 herhalen enkele beroepsgronden waarop al is beslist in de tussenuitspraak. Zij betwisten de bruto vloeroppervlakte, de bereikbaarheid van de parkeerplaatsen op eigen terrein en zij stellen dat parkeerplaatsen ten behoeve van de zorgfunctie in de oude pastorie moeten wijken voor Mysteria . In hetgeen eisers 2 hierover hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op hetgeen zij in de tussenuitspraak over deze onderwerpen heeft overwogen in rechtsoverwegingen 5 tot en met 9.
4. Eisers 1 stellen dat niet wordt voldaan aan het aantal parkeerplaatsen conform de Nota parkeernormen 2016. Zij stellen ook dat de beschikbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte al worden gebruikt. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder de autoparkeerbehoefte heeft kunnen vaststellen op 18 parkeerplaatsen en dat 10 parkeerplaatsen beschikbaar zijn op eigen terrein. Uit de Nota parkeernormen 2016 vloeit wél voort dat een parkeeronderzoek moet worden uitgevoerd als de parkeerbehoefte (al dan niet gedeeltelijk) wordt ingevuld in de openbare ruimte. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de parkeeronderzoeken ten grondslag kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit. Uit deze parkeeronderzoeken blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn en dat deze parkeerplaatsen dus niet bezet zijn in de praktijk, zoals eisers stellen. De rechtbank heeft daarmee in de tussenuitspraak overwogen dat wordt voldaan aan het aantal parkeerplaatsen conform de Nota parkeernormen 2016. In hetgeen eisers 1 hierover hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op hetgeen zij over deze onderwerpen heeft overwogen in rechtsoverwegingen 5 tot en met 9 van de tussenuitspraak.
5. De rechtbank heeft wel abusievelijk in de tussenuitspraak overwogen dat alleen eisers 1 gronden hebben aangevoerd met betrekking tot overlast in de wijk. Alle eisers hebben gronden aangevoerd en het staat ook alle eisers vrij om, voor zover hierover nog niet is geoordeeld, gronden aan te voeren na de tussenuitspraak.
6. In de aanvullende motivering geeft verweerder aan dat hij wil afwijken van het bestemmingsplan met gebruikmaking van de bevoegdheid in artikel 5.2 van de planregels (en dus, naar de rechtbank begrijpt) met gebruikmaking van de bevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder geeft verder aan dat dit volgens hem niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder stelt verweerder dat er 21 fietsparkeerplaatsen nodig zijn en dat deze kunnen worden gerealiseerd op eigen terrein. Verweerder verzoekt daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
7. De rechtbank stelt voorop dat in het bestreden besluit geen toestemming is verleend voor het (binnenplans) afwijken van het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat ook de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten want dan is er nog steeds geen toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het verlenen van de toestemming voor het (binnenplans) afwijken van het bestemmingsplan kan alleen in een nieuw besluit. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 14.3 van de tussenuitspraak niet voor niets aangegeven dat herstellen uitsluitend kan met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank begrijpt de aanvullende motivering aldus dat verweerder onvoorwaardelijk gebruik wil maken van haar bevoegdheid om (binnenplans) af te wijken van het bestemmingsplan en zal hieronder, mede op basis van de ingediende zienswijzen van eisers, nagaan of deze aanvullende motivering aanleiding vormt om zelf in de zaak te voorzien.
8.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is af te wijken van artikel 5.1 van de planregels op grond van artikel 5.2 van de planregels. Binnen de wijk is voldoende ruimte voor het benodigde aantal parkeerplaatsen. Uit het uitgevoerde parkeeronderzoek blijkt dat ook op het drukste moment nog voldoende parkeercapaciteit in de openbare ruimte beschikbaar is om acht parkeerplaatsen op te vangen en de maximale parkeerbezetting van 90% daarmee niet wordt overschreden.
8.2
Het bestaan van de bevoegdheid op grond van artikel 5.2, van de planregels wordt in de zienswijzen van eisers 2 niet bestreden. Eisers 1 bestrijden wel dat wordt voldaan aan artikel 5.2 van de planregels. In de tussenuitspraak en hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat wordt voldaan aan het aantal parkeerplaatsen op grond van de Nota parkeernormen 2016. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de parkeeronderzoeken kunnen worden gebruikt. Er wordt in zoverre dus voldaan aan de parkeernormen. Eisers hebben geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan het voldoen aan de parkeernormen op overwegende bezwaren stuit. Evenmin valt in te zien dat op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien want het eigen terrein is te klein voor alle parkeerplaatsen. Verweerder is bevoegd om af te wijken op grond van artikel 5.2 van de planregels. De kritiek van eisers op het gebruik van deze bevoegdheid zal de rechtbank hierna behandelen.
9.1
Verweerder stelt voorop dat hij in het bestreden besluit niet hoefde in te gaan op de vrees van eisers voor aantasting van de leefomgeving, geluidsoverlast en overlast van bezoekers als gevolg van Mysteria zelf, omdat dit gebruik rechtstreeks past in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook het gebruik van parkeerplaatsen in de straat past in het bestemmingsplan en ruimtelijk gezien is niet van belang of hier iemand parkeert die naar Mysteria gaat of bij iemand op bezoek gaat. Verweerder betrekt dit rechtstreeks planologisch toegestane gebruik bij de afweging of het binnenplans afwijken in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij concludeert dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de leefomgeving. De belangen van de omwonenden worden door de afwijking voor de toename van de autoparkeerbehoefte als gevolg van de komst van Mysteria niet onevenredig aangetast, waardoor geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
9.2
Eisers zijn van mening dat verweerder ten onrechte nalaat om te onderzoeken of alle gevolgen (aantasting leefomgeving, geluidoverlast, vrees voor overlast van bezoekers, overlast in verband met verkeer van en naar Mysteria ) van de wijziging van de gebruiksfunctie en de toename van de autoparkeerbehoefte leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefmilieu en strijd met een goede ruimtelijke ordening.
9.3
Partijen zijn vooral verdeeld over de vraag in hoeverre verweerder nu de ruimtelijke gevolgen van Mysteria moet onderzoeken. Mag verweerder daar nu bij betrekken dat Mysteria zelf niet in strijd is met het bestemmingsplan of moet verweerder kijken naar het totaalplaatje? Het staat verweerder volgens de rechtbank vrij om de bestaande gebruiksmogelijkheden te betrekken bij de afweging of het afwijken van het bestemmingsplan wel of niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat verweerder de rechtstreekse gevolgen van Mysteria zelf (het gebruik van het gebouw) buiten beschouwing kan laten, omdat de rechtbank in de tussenuitspraak al heeft overwogen dat Mysteria zelf niet in strijd is met de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Verweerder hoeft dus de mogelijke geluidsoverlast vanwege Mysteria zelf niet te betrekken in zijn afweging. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat Mysteria wel de geldende geluidsvoorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) in acht zal moeten nemen. Hierbij blijft het stemgeluid van bezoekers op het open terrein voor Mysteria buiten beschouwing op basis van artikel 2.18, eerste lid, onder b, van het Abm. Ook het geluid van bezoekers op weg naar Mysteria over de openbare weg (indirecte hinder) kent geen normering in het Abm en blijft dan buiten beschouwing. Hier wringt de schoen. Anders dan verweerder veronderstelde, is sprake van een toename van de autoparkeerbehoefte. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 6.5 van de tussenuitspraak overwogen dat de bestaande autoparkeerbehoefte vanwege de ongebruikte kerk nihil is. In de bestaande planologische situatie is alleen het gebruik als kerk rechtstreeks toegelaten want dat is geen functiewijziging. Dat betekent dat verweerder een vergelijking had moeten maken tussen het geluid van bezoekers (al dan niet met auto’s) aan de kerk (ofwel kerkgangers) en het geluid van bezoekers (al dan niet met auto’s en parkerend bij Mysteria of in de wijk) aan Mysteria . Ook de andere gevolgen verbonden aan bezoekers (al dan niet met auto’s en parkerend bij Mysteria of in de wijk) zijn in de huidige planologische situatie niet mogelijk en kunnen niet worden betrokken bij de afweging of het gebruik in strijd met het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank acht het niet op voorhand uitgesloten dat er verschillen kunnen zijn tussen de gevolgen vanwege bezoek aan en verkeer naar een kerk en bezoek aan en verkeer naar Mysteria . Het had op de weg van verweerder gelegen om te beoordelen of de extra gevolgen vanwege bezoekers aan Mysteria en bezoekersverkeer naar Mysteria kunnen leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu van omwonenden ten opzichte van de geluiden van kerkgangers. Dat heeft verweerder nagelaten. Verweerder mag bij deze toets wel betrekken dat het gebruik van parkeerplaatsen al is toegelaten in de planregels. Je mag een auto parkeren op de daarvoor bedoelde openbare parkeerplaats, of je nu in de wijk woont, op bezoek gaat, naar Mysteria gaat of naar het winkel- of uitgaanscentrum van Eindhoven gaat. De komst van Mysteria zal wel leiden tot extra parkeerdruk binnen de wijk, maar verweerder heeft terecht opgemerkt dat deze toename op basis van het uitgevoerde parkeeronderzoek niet tot een bovenmatige parkeeroverlast zal leiden. In de tussenuitspraak is reeds geoordeeld dat eisers de uitkomsten van dit onderzoek onvoldoende hebben weerlegd. Doordat verweerder niet heeft gekeken naar de gevolgen van bezoekers aan Mysteria voor het woon en leefmilieu van omwonenden, is de aanvullende motivering onvoldoende. De rechtbank kan dit niet zelf beoordelen en gaat dit ook niet doen. Dat betekent dat de rechtbank niet zelf in de zaak kan voorzien.
10.1
Verweerder heeft het aantal fietsparkeerplaatsen bepaald op 21 plaatsen en gesteld dat deze beschikbaar zijn op het eigen terrein. Verweerder merkt hierbij op dat op grond van de Nota Parkeernormen 2016 aansluiting zou gezocht worden bij de functie ‘sporthal’ met een norm van 3,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Dat komt neer op 49 fietsparkeerplaatsen. Maar verweerder heeft inmiddels het parkeerbeleid geactualiseerd in de Actualisatie Nota parkeernormen (2019). Hierin is de functie ‘indoorspeeltuin’ opgenomen met een norm van 1,4 fietsparkeerplaatsen per 100 m2 bvo, waarbij de bruto vloeroppervlakte is bepaald op 1489,80 m2. Dit leidt tot een fietsparkeerbehoefte van 20,9, afgerond 21 fietsparkeerplaatsen.
10.2
Volgens eisers kan verweerder niet switchen van de Nota Parkeernormen 2016 naar de Actualisatie Nota parkeernormen (2019), omdat in de planregels wordt verwezen naar de Nota parkeernormen 2016.
10.3
Ingevolge artikel 4.1, onder a, van de planregels wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016. Ingevolge artikel 4.1, onder b, van de planregels mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.
10.4
In artikel 5.1 van de planregels staat het verbod om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte.
10.5
In dit geval gaat het echter om fietsparkeerplaatsen en niet om de autoparkeerbehoefte. Volgens de rechtbank is het verbod in artikel 5.1 van de planregels niet van toepassing bij fietsparkeren en staat het verweerder vrij om te toetsen aan een gewijzigde parkeernorm op basis van artikel 4.1, onder b, van de planregels zonder dat hiertoe hoeft te worden afgeweken van het bestemmingsplan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij het bepalen van het aantal fietsparkeerplaatsen wel aansluiting kan zoeken bij de Actualisatie Nota parkeernormen (2019) en terecht het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen op 21 plaatsen heeft gesteld. Eisers hebben niet bestreden dat deze parkeerplaatsen beschikbaar zijn op eigen terrein.
11. Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de gebreken in de tussenuitspraak kunnen worden hersteld. Verweerder heeft bovendien nagelaten om zelf de gebreken te herstellen. Het beroep van eisers is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om nog eens verweerder de gelegenheid te geven om het gebrek te herstellen. De procedure duurt al lang en bovendien zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag ten behoeve van Mysteria met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak met toepassing van de volledige procedure in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dus inclusief het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit. Verweerder moet dit doen, mede om te voorkomen dat derden geen toegang hebben tot de bestuursrechter naar aanleiding van het gewijzigde te nemen besluit (met een geheel nieuw besluitonderdeel) en hierdoor onevenredig worden benadeeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de toegang tot de bestuursrechter door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953) anders wordt beoordeeld.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus) voor eisers 1 en 2 afzonderlijk. De rechtbank beschouwt de zaken van eisers 1 als samenhangende zaken en de zaken van eisers 2 ook als samenhangende zaken. Dat betekent dat verweerder aan eisers 1 een vergoeding is verschuldigd en aan eisers 2.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag ten behoeve van Mysteria met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak binnen 12 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers (afzonderlijk) te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers1 tot een bedrag van € 1.870,00;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers2 tot een bedrag van € 1.870,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. W. Heijninck en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 augustus 2021.
griffier voorzitter
de voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.