Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door A.H.A.C. van Bakel, psychiater en T.H.J. Molmans, psychiater in opleiding, van 16 maart 2021 volgt dat bij verdachte sprake is van een pathologisch aangemerkte zwakbegaafdheid en een gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Het advies is om het feit volledig in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, uitgaande van het scenario dat verdachte niet de woning is terug ingelopen om een vuurwapen te halen. De rechtbank gaat uit van dit, voor verdachte meest gunstige, scenario.
Het risico op gewelddadige recidive wordt door deze deskundigen ingeschat als hoog en het recidiverisico op geweld met een vuurwapen wordt als minder hoog ingeschat.
De prognose om binnen een behandelkader tot vermindering van het risico op recidive te komen is niet gunstig, vanwege de verwevenheid van de zwakbegaafdheid en de persoonlijkheidsscheefgroei van betrokkene. Er valt weinig te verwachten van inzichtgevende psychotherapeutische interventies op het vlak van persoonlijkheidsproblematiek. Er resteert dan slechts de mogelijkheid van een behandeling op gedragsmatig niveau. Verdachte zou kunnen aanleren anders op stressoren te reageren, maar dit zal niet snel tot duurzame, intrinsieke verandering leiden. Het eerdere verblijf van betrokkene in RJJI De Hunnerberg is hier een illustratie van. Betrokkene liet na enige tijd enige verbetering in zijn gedrag zien, maar viel na afloop van zijn verblijf relatief snel weer terug in dysfunctionele gedragspatronen.
In algemene zin valt te melden dat de mate van te verwachten responsiviteit op een geslaagde gedragsmatige behandeling nog steeds relatief beperkt is. Minstens zo van belang is dat betrokkene weinig tot niet intrinsiek gemotiveerd lijkt voor behandeling. Zijn beperkte intelligentie en mate van ziektebesef dragen hier in negatieve zin aan bij. Als deze motivatie er al is, is deze vooral functioneel en gericht op sociaal-maatschappelijke ondersteuning. Behandeling in een voorwaardelijk kader lijkt daarom tot mislukken gedoemd. Gedragsmatige behandeling binnen een ambulant kader, bijvoorbeeld in het kader van een reclasseringstoezicht binnen een deels voorwaardelijk strafdeel of een tbs met voorwaarden, wordt dan ook niet geadviseerd.
Dan is de vraag of rapporteurs inschatten dat de gedragsmatige behandeling van betrokkene in een klinische setting (bijvoorbeeld in een FPK) of binnen een setting van begeleid of beschermd wonen vormgegeven zou kunnen worden. De rapporteurs zijn van mening dat de mate van de te verwachten responsiviteit ook hiervoor te laag is en de kans groot is dat betrokkene zich zal onttrekken aan (later) toezicht zonder adequate stok achter de deur. Het risicomanagement zal volledig extern toegepast moeten zijn en zal niet, ook niet deels, aan betrokkene zelf kunnen worden overgelaten. De beperkte behandelbaarheid leidt er ook toe dat de eventuele start van een behandeling in een FPK niet bijster veel zal bijdragen aan de vermindering van het recidiverisico op de langere termijn.
Dan rest enkel een tbs met verpleging van overheidswege als mogelijk op te leggen strafrechtelijke maatregel. In dit kader zou betrokkene met een adequate stok achter de deur en een voornamelijk gedragsmatige behandeling gericht op extern risicomanagement op termijn kunnen toewerken naar resocialisering op geleide van de vorderingen binnen die behandeling.