ECLI:NL:RBOBR:2021:4121

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
01/260447-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door schieten op broer met vuurwapen in woonwijk

Op 4 augustus 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn broer op 16 oktober 2020 in Eindhoven in het bovenbeen heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder vergunning en zonder training, een vuurwapen heeft gebruikt en daarbij opzettelijk heeft geprobeerd zijn broer van het leven te beroven. De rechtbank heeft het beroep op vrijwillige terugtred verworpen en het handelen van de verdachte gekwalificeerd als poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 9.285,25, waarvan € 6.500,-- immateriële schadevergoeding. De zaak kwam aan het licht na een melding van een schietpartij, waarbij het slachtoffer met een schotwond in het ziekenhuis werd opgenomen. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen en geconcludeerd dat er sprake was van aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die zwakbegaafd is en antisociale trekken vertoont, maar heeft besloten dat dit niet voldoende was om de tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij de ernst van het feit en de gevolgen voor de rechtsorde zwaar hebben meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.260447.20
Datum uitspraak: 04 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1995,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2021, 14 april 2021, 7 juli 2021 en 21 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 december 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 januari 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Endhoven,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of dat vuurwapen af te vuren en/of die [slachtoffer] in een been te schieten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank kan de zaak tegen de verdachte daarom inhoudelijk beoordelen.
De rechtbank zal eerst bespreken of bewezen is dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde feit volgens de wet oplevert. Indien wordt beslist dat het feit bewezen en strafbaar is, dan zal de rechtbank oordelen over de strafbaarheid van de verdachte en over de eventuele oplegging van een straf en/of maatregel.

Het bewijs en de bewezenverklaring.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte had een vuurwapen en heeft, zonder dat hij daar een vergunning voor had, opgeleid of getraind was, daarmee vanuit zijn heup in de richting van zijn broer geschoten terwijl die zich op een afstand van ongeveer tien à vijftien meter bevond. Verdachte heeft achteloos en lukraak in de richting van zijn lopende broer geschoten. Als de baan van het schot anders was geweest of het slachtoffer een andere beweging had gemaakt, had het slachtoffer dodelijk geraakt kunnen worden. Onder die omstandigheden was de aanmerkelijke kans op de dood aanwezig en heeft verdachte deze aanvaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in voorwaardelijke vorm, niet kan worden bewezen, nu verdachte als enigszins ervaren schutter één schot heeft gelost, daarbij bewust laag en naast het slachtoffer heeft gericht en het slachtoffer zelf naar het ziekenhuis heeft gebracht.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De feiten
Op 16 oktober 2020 om 15.25 uur kwam bij de meldkamer van de politie de melding binnen dat er op de [adres] een schietpartij had plaatsgevonden. Ter plaatse gekomen, zagen de verbalisanten ter hoogte van [adres] een verse plas bloed liggen bij en op de afwateringsput. Vandaar uit liep er een bloedspoor dat eindigde bij een lege parkeerplaats. Het slachtoffer was samen met twee mannen in een grijze personenauto vertrokken. [2] Om 15.40 uur trof men de grijze personenauto aan op het parkeerterrein bij het Catharinaziekenhuis te Eindhoven. Bij de eerste hulp bevonden zich [verdachte] en [persoon] . Op de broek van [verdachte] zat bloed en hij gedroeg zich nerveus.
[slachtoffer] , het slachtoffer, was inmiddels opgenomen in het ziekenhuis met een schotwond in zijn bovenbeen. [3]
Door het schot liep het slachtoffer letsel op aan de slagader in het bovenbeen. Deze verwonding is behandeld door het plaatsen van een stent. De geschatte genezingsduur betreft weken tot maanden. [4]
Op 20 oktober 2020 vertelde het slachtoffer aan de politie dat de chirurg zei dat hij geluk had gehad omdat de kogel de slagader in zijn bovenbeen slechts had geschampt en net het bovenbeenbot had gemist. De chirurg zei ook dat als de kogel het bot had geraakt de kans aanwezig was geweest dat de kogel naar boven was afgeketst. Dan had het letsel een stuk erger kunnen zijn. Doordat de slagader in zijn bovenbeen was geraakt, heeft het slachtoffer veel bloed verloren, zo vertelde het slachtoffer. [5]
Opzet
Door de verdediging is betoogd dat verdachte geen opzet had op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
De informatie die rechtbank heeft over de toedracht van het schietincident is afkomstig uit de verklaringen van het slachtoffer en verdachte.
Het slachtoffer heeft niet veel meer verklaard dan dat hij ruzie had met verdachte, dat verdachte hem vanuit de woning achterna liep en dat hij door verdachte in zijn been is geschoten. Verdachte is de broer van het slachtoffer en het slachtoffer heeft geen aangifte willen doen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om het slachtoffer te raken. Hij wilde langs het slachtoffer schieten om hem schrik aan te jagen. Doordat het slachtoffer richting de kogelbaan stapte is hij onbedoeld toch geraakt. [6] Dit blijkt volgens de verdediging uit de verklaring van verdachte dat hij vanuit de heup heeft geschoten vanaf een afstand van ongeveer 10 à 15 meter en richting de grond evenals uit het feit dat verdachte het slachtoffer direct naar het ziekenhuis heeft gebracht en de constatering van de politie dat de verdachte erg geëmotioneerd was door het voorval.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hij verklaard te hebben gehandeld minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer kan worden verweten. Verdachte was boos en riep voordat hij schoot: “
Ik schiet je”. [7] Verdachte heeft vervolgens vanaf relatief korte afstand een kogel afgevuurd in de richting van het slachtoffer. Hij schoot volgens eigen zeggen vanuit de heup. Het slachtoffer is op ongeveer dezelfde hoogte, namelijk in zijn bovenbeen geraakt. Dit laat zich lastig verenigen met de verklaring van verdachte dat hij richting de grond schoot. Het slachtoffer heeft verder geen grote afstand kunnen overbruggen tussen het afvuren van het schot en het moment van impact. Dit betekent dat de baan van de kogel zich dichtbij het lichaam van het slachtoffer bevond. Dat het slachtoffer in beweging was, was zichtbaar voor verdachte en ook voorzienbaar na zijn mededeling dat hij hem zou gaan schieten.
De kans dat verdachte onder deze omstandigheden het slachtoffer zou raken, is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk te noemen. De kans dat het slachtoffer door het handelen van verdachte in een vitaal deel van zijn lichaam zou worden geraakt en dat het slachtoffer hierdoor zou zijn te komen overlijden acht de rechtbank eveneens aanmerkelijk. Verdachte is geen geoefend schutter en de kogel had niet veel hoger terecht hoeven te komen om een vitaal orgaan te raken.
Verdachte heeft deze kans naar het oordeel van de rechtbank ook aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een schotwond in een vitaal deel van het lichaam een aanmerkelijke kans op overlijden met zich mee brengt.
Conclusie
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 16 oktober 2020 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en dat vuurwapen heeft afgevuurd en die [slachtoffer] in een been heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijwillig is teruggetreden, zodat geen sprake is van een strafbare poging. Verdachte heeft immers zonder tussentijdse inmenging van anderen direct actie ondernomen om het slachtoffer te helpen. Dat de gedragingen van verdachte naar aard en tijdstip geschikt zijn geweest om het intreden van het gevolg te beletten, blijkt uit het feit dat het slachtoffer nog leeft en geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom om verdachte ten aanzien van het primair en impliciet ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft zoals hiervoor reeds overwogen vastgesteld dat verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Dit risico is in het leven geroepen op het moment van het lossen van het schot en is niet beïnvloed door enig handelen van verdachte hierna. Van vrijwillige terugtred kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake poging tot doodslag wordt opgelegd een
  • gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • terbeschikkingstelling met voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport d.d. 18 juni 2021 en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Primair verzoekt de raadsman om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Subsidiair bepleit de raadsman tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht.
Meer subsidiair bepleit de raadsman tot oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden maar dat zou het uiterste kader moeten zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 16 oktober 2020 heeft verdachte op de [adres] een pistool gepakt en daarmee eenmaal op het slachtoffer, zijn broer, geschoten. De kogel raakte de slagader in het bovenbeen van het slachtoffer. De wond bloedde hevig en was zo ernstig dat het slachtoffer direct naar het ziekenhuis moest worden gebracht teneinde te worden behandeld aan zijn verwondingen.
De schietpartij vond plaats op klaarlichte dag, op de openbare weg, midden in een woonwijk en het schot is in de omgeving gehoord. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor zijn broer in het leven geroepen. Door een dergelijk gewelddadig en ernstig misdrijf wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij het slachtoffer onmiddellijk naar het ziekenhuis heeft gebracht teneinde daar te worden geholpen, alsmede dat de verhoudingen tussen verdachte en zijn broer inmiddels weer lijken te zijn genormaliseerd. Verder heeft verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door A.H.A.C. van Bakel, psychiater en T.H.J. Molmans, psychiater in opleiding, van 16 maart 2021 volgt dat bij verdachte sprake is van een pathologisch aangemerkte zwakbegaafdheid en een gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Het advies is om het feit volledig in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, uitgaande van het scenario dat verdachte niet de woning is terug ingelopen om een vuurwapen te halen. De rechtbank gaat uit van dit, voor verdachte meest gunstige, scenario.
Het risico op gewelddadige recidive wordt door deze deskundigen ingeschat als hoog en het recidiverisico op geweld met een vuurwapen wordt als minder hoog ingeschat.
De prognose om binnen een behandelkader tot vermindering van het risico op recidive te komen is niet gunstig, vanwege de verwevenheid van de zwakbegaafdheid en de persoonlijkheidsscheefgroei van betrokkene. Er valt weinig te verwachten van inzichtgevende psychotherapeutische interventies op het vlak van persoonlijkheidsproblematiek. Er resteert dan slechts de mogelijkheid van een behandeling op gedragsmatig niveau. Verdachte zou kunnen aanleren anders op stressoren te reageren, maar dit zal niet snel tot duurzame, intrinsieke verandering leiden. Het eerdere verblijf van betrokkene in RJJI De Hunnerberg is hier een illustratie van. Betrokkene liet na enige tijd enige verbetering in zijn gedrag zien, maar viel na afloop van zijn verblijf relatief snel weer terug in dysfunctionele gedragspatronen.
In algemene zin valt te melden dat de mate van te verwachten responsiviteit op een geslaagde gedragsmatige behandeling nog steeds relatief beperkt is. Minstens zo van belang is dat betrokkene weinig tot niet intrinsiek gemotiveerd lijkt voor behandeling. Zijn beperkte intelligentie en mate van ziektebesef dragen hier in negatieve zin aan bij. Als deze motivatie er al is, is deze vooral functioneel en gericht op sociaal-maatschappelijke ondersteuning. Behandeling in een voorwaardelijk kader lijkt daarom tot mislukken gedoemd. Gedragsmatige behandeling binnen een ambulant kader, bijvoorbeeld in het kader van een reclasseringstoezicht binnen een deels voorwaardelijk strafdeel of een tbs met voorwaarden, wordt dan ook niet geadviseerd.
Dan is de vraag of rapporteurs inschatten dat de gedragsmatige behandeling van betrokkene in een klinische setting (bijvoorbeeld in een FPK) of binnen een setting van begeleid of beschermd wonen vormgegeven zou kunnen worden. De rapporteurs zijn van mening dat de mate van de te verwachten responsiviteit ook hiervoor te laag is en de kans groot is dat betrokkene zich zal onttrekken aan (later) toezicht zonder adequate stok achter de deur. Het risicomanagement zal volledig extern toegepast moeten zijn en zal niet, ook niet deels, aan betrokkene zelf kunnen worden overgelaten. De beperkte behandelbaarheid leidt er ook toe dat de eventuele start van een behandeling in een FPK niet bijster veel zal bijdragen aan de vermindering van het recidiverisico op de langere termijn.
Dan rest enkel een tbs met verpleging van overheidswege als mogelijk op te leggen strafrechtelijke maatregel. In dit kader zou betrokkene met een adequate stok achter de deur en een voornamelijk gedragsmatige behandeling gericht op extern risicomanagement op termijn kunnen toewerken naar resocialisering op geleide van de vorderingen binnen die behandeling.
Het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging kent in het geval van betrokkene echter ook nadelen. Het is nog maar de vraag of een dergelijke tbs proportioneel kan worden geacht ten opzichte van de hoogte van het risico op gewelddadige recidive met een vuurwapen. Een ander nadeel zou kunnen zijn dat het plaatsen van betrokkene in een dergelijke omgeving een nog verdere nadelige invloed op de persoonlijkheidsontwikkeling zou hebben dan al wordt ingeschat. Het valt dan ook te overwegen om een strafrechtelijke maatregel achterwege te laten en om betrokkene in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op leggen, aldus de psychiaters.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door V.I. Tiemens, GZ-psycholoog, van 10 maart 2021 volgt dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in enigszins verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Dit rapport houdt kort weergegeven in dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken en zwakbegaafdheid, ook ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzoeker acht het aannemelijk dat het ten laste gelegde kan worden gezien als in relatie tot een door krenking gegenereerde impuls en beschreven problematiek. Betrokkene is zich bewust van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag. Het advies is om het tenlastegelegde in licht verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. Ingeschat wordt dat er in ieder geval op de lange termijn sprake is van een matig-hoge kans op herhaling van geweld. Het risico op een delict zoals thans ten laste gelegd wordt matig geschat. Onderzoeker acht een klinische behandeling (FPA/FPK) met doorstroom naar een Forensisch RIBW geïndiceerd. Het verdient in de optiek van de onderzoeker aanbeveling de klinische opnameduur te beperken vanwege de geringe ontvankelijkheid/motivatie voor het volgen van (inzichtgevende) therapie. In een forensische RIBW kan intensieve begeleiding worden geboden op sociaal-maatschappelijk gebied, zoals een stabiele en passende werksituatie en/of scholing, gestructureerde vrijetijdsbesteding en op het gebied van financiële en administratieve zaken. Dat traject kan vorm krijgen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht of een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De psycholoog opteert voor het eerstgenoemde kader daar het geadviseerde traject nog niet eerder plaats heeft gehad.
Reclassering Nederland heeft onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. In het rapport van 18 juni 2021 adviseert de reclassering negatief. Reclassering Nederland ziet te weinig mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Betrokkene wil absoluut geen terbeschikkingstelling en is hiervoor zowel intrinsiek als extrinsiek niet gemotiveerd. Hij kan zich niet vinden in de diagnostiek en is dan ook niet voornemens om een (klinische) behandeling aan te gaan. Betrokkene wil na de huidige detentie niet beperkt worden in zijn vrijheden en wil eigenhandig keuzes kunnen maken. Deze wens tot autonomie past niet bij het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden en zijn houding geeft weinig mogelijkheden om een vrijwillig behandeltraject goed te doorlopen, aldus Reclassering Nederland.
Reclassering Nederland heeft verder in het rapport van 24 maart 2021 geconcludeerd dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om binnen reguliere strafmodaliteiten, waaronder de voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden, de risico’s te beperken.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan verdachte een tbs-maatregel dient te worden opgelegd, al dan niet in voorwaardelijke zin. Aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel wordt voldaan. Uit de gedragskundige rapportages kan worden opgemaakt dat de problematiek van verdachte niet of nauwelijks door middel van inzichtgevende behandeling is te beïnvloeden. Verdachte is hiervoor ook niet gemotiveerd en hij heeft geen ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Behandeling gericht op gedragsverandering lijkt evenmin veel kans op succes te hebben, zeker niet na afloop van een (aanbevolen) intramurale fase. Ambulante behandeling lijkt zoals de psychiater het uitdrukt ‘gedoemd te mislukken’. De vraag rijst dan of het zinvol is om verdachte desondanks gedwongen te laten behandelen. De rechtbank neemt in deze afweging mee dat de psychische/psychiatrische problematiek van verdachte kennelijk niet van doorslaggevende betekenis is geweest bij het plegen van het bewezenverklaarde feit, dat het feit heeft plaatsgevonden binnen de familiekring van verdachte en dat uit het strafblad van verdachte niet blijkt van een toenemende tendens om geweld te gebruiken. Verdachte pleegt voornamelijk vermogensfeiten. De rechtbank is er mede daarom niet van overtuigd dat aan het gevaarscriterium wordt voldaan, te weten dat de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de tbs-maatregel eist.
Alles bij elkaar genomen, is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet passend is om aan verdachte een (al dan niet voorwaardelijke) tbs-maatregel op te leggen, noch om hem in een ander kader een behandeling te laten ondergaan.
De reclassering heeft in haar rapport van 18 juni 2021 behalve ten aanzien van een behandeling ook een aantal andere bijzondere voorwaarden opgesomd voor het geval de rechtbank toch zou besluiten om betrokkene een tbs met voorwaarden op te leggen. Deze voorwaarden zouden ook als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel kunnen worden opgelegd. De rechtbank kiest hier niet voor. Betrokkene heeft zich in een eerder traject niet gehouden aan begeleidingsafspraken en de reclassering heeft geen enkel vertrouwen in een goed verloop van een nieuw traject.
De verdachte zelf heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij hulp en ondersteuning wenst in de vorm van hulp bij het vinden van een woning en werk en wel van een bepaald genoemd persoon werkzaam bij de gemeente. De rechtbank heeft hieraan niet het vertrouwen ontleend dat de verdachte in samenwerking met de reclassering in staat zal zijn meer stabiliteit in zijn leven aan te brengen en daarmee het recidiverisico te verlagen.
Deze beschouwingen leiden ertoe dat de rechtbank geen andere mogelijkheid ziet om de zaak af te doen anders dan met een kale bestraffing. De rechtbank gaat hierbij uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zoals door de gedragskundigen geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] integraal toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] ad € 9.285,52 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst af de gevorderde proceskosten ad € 54,08 wegens het ontbreken van de rechtsgrond daarvan.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 63, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht .
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 9.285,52, bestaande uit € 2.785,52 materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de gevorderde proceskosten wegens het ontbreken van de rechtsgrond daarvan.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil , en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] , van een bedrag van € 9.285,52, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 81 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 2.785,52 materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. M. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 04 augustus 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal,
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2020, zakelijk weergegeven, p. 15, 16
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2020, zakelijk weergegeven p. 87
4.een schriftelijk bescheiden, te weten een geneeskundige verklaring opgemaakt door Van Montfort, arts, d.d. 10 november
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2020, zakelijk weergegeven p. 89
6.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting afgelegd d.d. 21 juli 2021
7.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting afgelegd d.d. 21 juli 2021