ECLI:NL:RBOBR:2021:4063

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
01/199756-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verwurging in GGzE-instelling met nylonkoord

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op 3 augustus 2020 in de GGzE-instelling De Grote Beek in Eindhoven het slachtoffer, een medebewoner, verwurgd met een nylonkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer zonder voor de buitenwereld aanwijsbare reden van het leven heeft beroofd. De verdachte is vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren en heeft ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gelast. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persisterende depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de ernst van het delict een lange gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook geadviseerd dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aanvangt na het uitzitten van een derde van de gevangenisstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.199756.20
Datum uitspraak: 02 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 november 2020, 25 januari 2021, 21 april 2021 en 19 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Eindhoven (in een locatie van GGzE-instelling de Grote Beek)
[slachtoffer 1]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door toen aldaar met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg een nylonkoord, in elk geval een hard en stevig en/of dun en/of snijdend voorwerp, om de hals/nek van die [slachtoffer 1] te doen, althans te brengen of te draaien, en (vervolgens) dat nylonkoord aan te trekken en/of aangetrokken te houden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Partiële vrijspraak ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde (moord).
Inleiding.
Verdachte verbleef bij De GGzE-instelling De Grote Beek in Eindhoven. In de vroege ochtend van 3 augustus 2020 heeft verdachte via de intercom aan het personeel laten weten dat er iets heel ergs was gebeurd en hij medebewoner [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) zou hebben vermoord. Vier medewerkers treffen daarop verdachte aan in de woonkamer van zijn afdeling. Zij treffen in die woonkamer ook het slachtoffer aan, voorovergebogen in een stoel met een nylonkoord strak om de hals. Het personeel probeert het slachtoffer op dat moment nog te redden, maar het slachtoffer blijkt al te zijn overleden. Verdachte wordt door het personeel naar zijn slaapkamer gestuurd, alwaar de politie hem kort daarna aanhoudt.
Verdachte wordt verweten dat hij het slachtoffer [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd door verwurging met een nylonkoord.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde, nu niet vaststaat dat sprake is van met voorbedachten rade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft overeenkomstig de schriftelijke pleitnota vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Met voorbedachten rade.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Beoordeling.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft het slachtoffer op 3 augustus 2020 om het leven gebracht door hem met een nylonkoord te verwurgen. Verdachte heeft hieromtrent meerdere verklaringen afgelegd, waarin hij erkent het slachtoffer te hebben gedood. De rechtbank stelt echter vast dat deze verklaringen op verschillende punten uiteenlopen en voor wat betreft de voorbedachtheid geen steun vinden in de overige dossierstukken.
Ten eerste heeft verdachte – bij de politie en ter terechtzitting – verklaard over het moment voorafgaand aan de verwurging dat hij ‘het beu was’. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat die opmerking sloeg op het slachtoffer. Uit zijn verklaringen ter terechtzitting volgt daarentegen dat die opmerking – eveneens – betrekking had op het verblijf van verdachte in De Grote Beek.
Ten tweede heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij met het koord de handen van het slachtoffer wilde knevelen en nadat het knevelen niet was geslaagd, het koord om de nek van het slachtoffer heeft gedaan. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij met het koord de bedoeling had om het slachtoffer te verwurgen.
Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij tijdens de verwurging stemmen hoorde die hem aanmoedigden het koord aan te trekken, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij die stemmen niet heeft gehoord en dat hij die verklaring enkel heeft afgelegd, omdat hij bang was voor de gevolgen van zijn handelen. Dat verdachte mogelijkerwijs stemmen heeft gehoord tijdens het ten laste gelegde volgt ook uit het rapport van 28 mei 2021 van de psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum (PBC), waarin zij hebben gerapporteerd dat verdachte vanuit zijn depressie en persoonlijkheidsstoornis (kortdurend) psychotisch kan reageren.
Ten slotte heeft verdachte – bij de politie en ter terechtzitting – verklaard dat het slachtoffer op 3 augustus 2020 op zijn deur tikte, hij toen het besluit heeft genomen om het slachtoffer te doden, hij vervolgens zijn kamerdeur heeft geopend en zag dat het slachtoffer naar de woonkamer liep. Verdachte heeft verklaard dat hij toen het nylontouw heeft gepakt, zijn kamer is uitgekomen en naar de woonkamer is gegaan waar het slachtoffer zich op dat moment bevond. Nadat hij een sigaret had gerookt in de rookruimte aangrenzend aan de woonkamer, is hij terug gegaan naar de woonkamer waar hij het slachtoffer heeft verwurgd. Verdachte is die ochtend naar eigen zeggen niet in de slaapkamer van het slachtoffer geweest.
Deze verklaring wordt niet gesteund door de overige dossierstukken. In tegendeel, uit de camerabeelden blijkt niet dat het slachtoffer op de kamerdeur van verdachte zou hebben getikt. Wel kan aan de hand van de camerabeelden worden vastgesteld dat verdachte pas geruime tijd nadat het slachtoffer zijn slaapkamer had verlaten, , uit zijn kamer komt met het nylonkoord in zijn handen. Daarna gaat verdachte de slaapkamer van het slachtoffer in. Vervolgens is te zien dat verdachte richting de huiskamer loopt.
Hoewel in het voorgaande aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte geen eenduidig inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in verdachte is omgegaan – niet bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de verklaringen van de verdachte en het dossier geen eenduidig beeld kan worden gevormd over de gemoedstoestand van de verdachte en de tijdspanne tussen de besluitvorming en de uitvoering, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van de impliciet ten laste gelegde moord.

Bewijs ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd op het subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen.

De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2021, voor zover – zakelijk weergegeven – in houdende:
Mij wordt gevraagd naar de ochtend van 3 augustus 2020. Ik heb [slachtoffer 1] om het leven gebracht. Ik heb dat koord van de muur gehaald. Ik ben naar de woonkamer gelopen waar [slachtoffer 1] zat. Ik heb het koord twee keer om zijn nek gedaan en aangetrokken.

Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 26, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant] op 5 augustus 2020, p. 102-114, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 102): De camerabeelden zijn van de GGzE verkregen.
(p. 103) 5:05:43 uur: Te zien is dat het slachtoffer zijn slaapkamer uitkomt en richting de gezamenlijke huiskamer C loopt.
(p. 104): 5:22:37 uur: Te zien is dat de verdachte uit zijn slaapkamer komt. Hij heeft een koord in zijn linkerhand in een soort achtje gedraaid.
(p. 105) 5:22:44 uur: Te zien is dat verdachte de slaapkamer van het slachtoffer in gaat met in zijn linkerhand een dun koord. 5:22:50 uur: De verdachte staat geheel in de slaapkamer van het slachtoffer.
(p. 106): 5:23:06 uur: verdachte verschijnt uit de slaapkamer van slachtoffer, kijkend naar zijn linkerhand waarin hij een dun koord heeft. Verdachte kijkt richting zijn handen en gaat met zijn rechterhand richting zijn linkerhand.
(p. 107): 5:23:10 uur: verdachte loopt richting de huiskamer C. 5:45:45 verdachte komt teruggelopen vanuit de richting van de huiskamer C.

een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 3, Sv, te weten een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van drs. [naam 1] van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 oktober 2020, met bijlagen, p. 139-151, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 141): Nagegaan wordt de oorzaak van de dood van [slachtoffer 1] .
(p. 142): Hals uitwendig: In de hals was een volledig rondom en van voorwaarts naar achterwaarts omhooglopend snoerspoor.
(p. 143): Er was uitwendig aan de hals een snoerspoor met een bloeduitstorting in de huid en de onderliggende halsspier, hetgeen bij leven is ontstaan door een (samen)drukkende/omsnoerende krachtsinwerking, goed passend bij ligatuurstrangulatie. Deze geweldsinwerking heeft geleid tot zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie) en het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer 1] .
Bewijsoverweging.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt en niet wordt betwist dat verdachte [slachtoffer 1] op 3 augustus 2020 in De Grote Beek 24 in Eindhoven opzettelijk om het leven heeft gebracht door verwurging met een nylonkoord. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank komt tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 3 augustus 2020 te Eindhoven (in een locatie van GGzE-instelling de Grote Beek)
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door toen aldaar met dat opzet een nylonkoord om de hals/nek van die [slachtoffer 1] te brengen, en vervolgens dat nylonkoord aan te trekken en aangetrokken te houden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan het strafbare feit op gronden zoals vermeld in het op schrift vermelde requisitoir aan verdachte worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijke pleidooi bepleit dat het strafbare feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Ook heeft de verdediging naar voren gebracht dat het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend, als wordt uitgegaan van de overweging van de deskundigen in de rapportage van het PBC inhoudende dat een (rand)psychotische toestand ten tijde van het ten laste gelegde niet kan worden uitgesloten.
Het oordeel van de rechtbank.
Toerekeningsvatbaarheid.
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend:
- ‘Rapportage Pro Justitia’ van 28 mei 2019, opgemaakt door [naam klinisch pyscholoog] , klinisch psycholoog en [naam psychiater] , psychiater, van het NIFP, locatie PBC.
Uit de PBC-rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een persisterende/chronische depressie. Naast de depressieve stoornis was er ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, vermijdende en afhankelijke trekken. Vanuit de depressie en de persoonlijkheidsstoornis kan betrokkene (kortdurend) psychotisch reageren. Verdachte verklaart hierover wisselend.
De deskundigen stellen dat de doorwerking van de hiervoor genoemde stoornissen niet met zekerheid kan worden vastgesteld, maar dat de ernst, omvang en complexiteit van verdachtes problematiek het zeer waarschijnlijk maken dat sprake is van doorwerking. Het is volgens de deskundigen niet voorstelbaar dat de problematiek van verdachte geen rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde. Verdachte dient derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Hoewel ontoerekeningsvatbaarheid niet kan worden uitgesloten, kan het onvoldoende worden onderbouwd, omdat er naast de verklaringen van verdachte geen objectieve bronnen zijn om een (rand)psychotisch toestand ten tijde van het ten laste gelegde te bevestigen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in de rapporten genoemde gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en acht, nu ook verder geen feiten of omstandigheden bekend zijn die de strafbaarheid van verdachte zouden kunnen opheffen of uitsluiten, verdachte in zoverre strafbaar.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier eist op de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde gronden een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in combinatie met terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De officier van justitie verzet zich niet tegen een eventueel door de rechtbank in het vonnis op te nemen advies ingevolge artikel 37b, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan de minister van Justitie en Veiligheid om de TBS na de executie van een derde van een op te leggen gevangenisstraf te laten aanvangen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de in het schriftelijke pleidooi vermelde gronden de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en in combinatie met de door deskundigen geadviseerde TBS met dwangverpleging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langer dan de duur van 2 jaar op te leggen. De verdediging verzoekt de rechtbank om gebruik te maken van haar bevoegdheid vastgelegd in artikel 37b, lid 2, Sr.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsmisdrijf, te weten doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] zonder voor de buitenwereld aanwijsbare reden in de woonkamer van de GGzE-instelling waar zij als buren woonden, van het leven beroofd door hem te verwurgen met een nylonkoord dat bedoeld was om schilderijen aan op te hangen. Daarmee heeft verdachte het waardevolste bezit van het slachtoffer, namelijk zijn leven, ontnomen. Uit het letsel aan de handen en mond van het slachtoffer leidt de rechtbank ook af dat het slachtoffer zich, zoals verdachte ook in één van zijn verklaringen heeft verklaard, heeft verzet en tijdens de verwurging heeft gepoogd om het nylonkoord van zijn nek te krijgen en een vreselijke en heftige doodstrijd heeft moeten ondergaan.
Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft grote onrust veroorzaakt in de gemeenschap van De Grote Beek en een geweldsmisdrijf als dit roept ook in de gehele samenleving gevoelens van angst en onveiligheid op.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op de onder ‘De strafbaarheid van de verdachte’ genoemde rapportage alsmede de inhoud van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 oktober 2020.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat uit de genoemde rapportage blijkt dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. In verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
De psychiater en de psycholoog van het PBC hebben in hun rapport van 28 mei 2019 onder meer vastgesteld dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd tijdens zijn verblijf op een afdeling van de GGZ. Een hoge zorgintensiteit en hoog beveiligingsniveau is volgens hen geïndiceerd, aangezien verdachtes gedrag onvoorspelbaar is, geen delictscenario kan worden beschreven en het recidiverisico hoog is. De deskundigen adviseren verdachte te behandelen in het kader van een TBS met dwangverpleging, vanwege de verschillende behandelsettings die de afgelopen jaren zonder resultaat zijn geprobeerd. Verdachte toont geen medewerking en daarmee is het stellen van voorwaarden volgens de deskundigen niet mogelijk.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de psychiater en de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Doodslag betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Advies ingevolge artikel 37b, lid 2, Sr
Op grond van artikel 37b, lid 2, Sr kan de rechtbank in haar uitspraak een advies opnemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, indien er naast TBS met dwangverpleging gevangenisstraf wordt opgelegd. Uit de rapportages blijkt dat behandeling van verdachte vanwege zijn persisterende depressieve stoornis en zijn persoonlijkheidsproblematiek, die onder meer gepaard gaan met suïcidaliteit, dringend noodzakelijk is. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 37b, lid 2, Sr. De rechtbank adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid om de TBS met dwangverpleging te laten aanvangen nadat een derde van de opgelegde gevangenisstraf is geëxecuteerd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
37a, 37b, 38e, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag

-verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straf en maatregel:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
- adviseert de Minister de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege na ommekomst van een derde van de gevangenisstraf te doen aanvangen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. I.E.M.M. Haenen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 02 augustus 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, onderzoek [onderzoeksnaam] , afgesloten op 14 oktober 2020, aantal doorgenummerde pagina’s: 122.