Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving van verweerder sinds 1 juli 2019 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande op het adres [adres] , waar hij een kamer huurde van mevrouw [naam] . Verweerder heeft de uitkering bij besluit van 14 juli 2017 beëindigd met ingang van 13 juni 2017 omdat eiser per 12 juni 2017 gedetineerd is.
2. In augustus 2017 heeft verweerder van mevrouw [naam] een melding ontvangen dat eiser al jaren fraudeert met zijn uitkering omdat zijn woon- en leefsituatie anders is dan hij heeft opgegeven bij verweerder. Eerder is in 2011 en 2012 ook onderzoek gedaan naar eisers woon- en leefsituatie. In juli 2017 is politie-informatie ontvangen over de detentie van eiser. Naar aanleiding van de melding heeft verweerder een nader onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van eiser. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed en ambtsbelofte opgesteld rapport van 27 februari 2019 (het rapport).
3. Uit het rapport blijkt dat verweerder administratief onderzoek heeft verricht en op 23 oktober 2017 mevrouw [naam] heeft gehoord als getuige. Zij heeft verklaard dat zij sinds 2009 tot juli 2017 heeft samengewoond met eiser en zijn zoon. Zij zou in deze periode zijn uitgebuit, mishandeld en bedreigd. Bij het rapport zijn verder aangehecht processen-verbaal van verhoor en een proces-verbaal van aangifte van mevrouw [naam] tegen eiser waaruit kan worden opgemaakt dat [naam] een gezamenlijke huishouding voerde met eiser. Op grond van de verklaringen van mevrouw [naam] is bij verweerder het sterke vermoeden ontstaan dat eiser en mevrouw [naam] in ieder geval sinds 2009 tot en met de datum waarop eiser werd opgepakt door de politie (d.d. 12 juni 2017) een gezamenlijke huishouding voerden.
4. Tevens heeft verweerder met toestemming van de officier van justitie van de politie een kopie ontvangen van het proces-verbaal dat is opgemaakt aangaande het strafrechtelijk onderzoek tegen eiser. Het proces-verbaal (einddossier) is voorzien van het onderzoeknummer [nummer] . In het rapport wordt een aantal citaten uit het proces-verbaal en het einddossier van de politie weergegeven. Uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt volgens verweerder dat eiser al voordat hij bijstand van verweerder ontving een relatie had met mevrouw [naam] . Deze relatie was niet alleen een zakelijke relatie “huurder en verhuurder”, zoals eiser had opgegeven bij zijn aanvraag om een bijstandsuitkering. Verweerder heeft op 17 augustus 2018 mevrouw [naam] opnieuw gehoord als getuige. Op 7 februari 2019 heeft verweerder eiser gehoord in de Penitentiaire Inrichting te Vught.
5. Op grond van de onderzoeksbevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 1 juli 2009 en over de periode van 1 juli 2009 tot en met 12 juni 2017 de te veel betaalde bijstand van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 110.459,57. Hieraan ligt ten grondslag dat uit onderzoek is gebleken dat de woon- en leefsituatie van eiser en zijn financiële situatie anders waren dan hij bij de gemeente heeft opgegeven. Immers, eiser voerde een gezamenlijke huishouding met mevrouw [naam] en kon ook over haar financiële middelen beschikken.
6. In bezwaar voert eiser over de intrekking aan dat het klopt dat in de periode in geding eiser en mevrouw [naam] hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Eiser stelt echter dat niet is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. Volgens eiser hadden hij en mevrouw [naam] een puur zakelijke relatie. Eiser is in 2009 met mevrouw [naam] ook een huurovereenkomst aangegaan. Hij huurde een gemeubileerde kamer van mevrouw [naam] voor een maandelijkse huurprijs van € 450,-. In eerste instantie betaalde eiser voornamelijk in contanten en later maakte hij het bedrag over naar de bankrekening van mevrouw [naam] . De verklaringen van mevrouw [naam] zijn verder niet betrouwbaar want tegenstrijdig en niet onderbouwd met bewijsmiddelen. Eiser betwist dat hij mevrouw [naam] heeft gedwongen tot het opstellen van een huurovereenkomst en hij betwist ook dat hij het maandelijks op haar rekening overgemaakte huurbedrag weer van de rekening haalde met haar bankpasje. Volgens eiser is geen sprake geweest van een gezamenlijke huishouding, maar van een zuiver commerciële relatie als huurder, die is aangetoond aan de hand van de huurovereenkomst en bewijzen van betaling van de (reële) huurprijs. De mate van financiële verstrengeling reikt niet verder dan betaling van de huur. Er is volgens eiser ook geen liefdesrelatie geweest tussen hem en mevrouw [naam] , maar van een vriendschapsrelatie, zoals hij ook heeft verklaard bij de politie op 13 juni 2017.
Mevrouw [naam] betaalde eigenlijk alles voor eiser: gas, water licht en eten voor hen beide, hetgeen voortvloeit uit de huurovereenkomst waarin staat vermeld dat de vergoeding/huur inclusief elektra en warmte is. Uit de verklaringen van mevrouw [naam] en haar zoon kan volgens eiser niet worden opgemaakt dat is voldaan aan het criterium wederzijdse zorg. Uit niets blijkt dat eiser en mevrouw [naam] blijk hebben gegeven voor elkaar te willen zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De enige conclusie die wellicht kan worden getrokken is dat er sprake was van eenrichtingsverkeer van [naam] richting eiser en dat eiser al die jaren geenszins een (financieel) steentje heeft bijgedragen. Er is in het geheel geen sprake geweest van financiële verwevenheid: uitsluitend de woonlasten – en daarmee samenhangende lasten – werden uit hoofde van een zakelijke relatie gedeeld. Nu er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding heeft eiser ook zijn inlichtingenplicht niet geschonden. Indien niettemin moet worden aangenomen dat sprake is geweest van wederzijdse zorg dan is dit slechts geweest vanaf aanvang van de huurovereenkomst (op 1 juli 2009) tot 2010. Eiser betwist overigens dat hij mevrouw [naam] (met geweld) heeft gedwongen tot afgifte van al haar bankpassen en codes. Hij had geen beschikking over (haar) financiële middelen; eiser voldeed zijn vaste lasten uit de uitkering die hij kreeg van de gemeente.
Eiser wijst er verder op dat verweerder eerder onderzoek heeft gedaan in 2009, 2011 en 2012 en dat er al die keren geen fraude werd vastgesteld. Verweerder kan niet nu stellen dat de eerder door hem verstrekte informatie onjuiste is geweest enkel en alleen op basis van de verklaringen van mevrouw [naam] en haar zoon.
Over de terugvordering voert eiser aan dat er dringende redenen bestaan om af te zien van terugvordering, omdat hij letterlijk en figuurlijk levenslang heeft als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.
Aanvullend onderzoek
7. Verweerder heeft in de bezwaarfase aanvullend onderzoek gedaan, neergelegd in een rapport van 5 juni 2020. Alle onderzoeksbevindingen bij elkaar bieden naar de mening van verweerder voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat (ook) is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. Blijkens het standpunt van verweerder in de bezwaarfase baseert verweerder zich op de volgende onderzoeksresultaten:
- De verklaringen, waarvan een opsomming is opgenomen in het rapport bijzonder onderzoek van 27 februari 2019, alsmede het rapport van 5 juni 2020 geven een consistent beeld van de leefsituatie van het “gezin”, bestaande uit eiser, mevrouw [naam] en afwisselend hun zonen. Men gaat als gezin met elkaar om, zo is het iedereen toegestaan gebruik te maken van de diverse auto’s die onder het appartementencomplex geparkeerd werden;
- Zowel eiser als mevrouw [naam] hebben in verklaringen tegenover de politie erkend dat al ruim 10 jaar sprake was van een relatie tussen hen. Getuigen onderschrijven dit in hun verklaringen;
- Aankoop/inruil van kostbare auto’s door eiser, waarbij ook gebruik is gemaakt van de bankrekening van mevrouw [naam] . De factuur van de aankoop van de Aston Martin V8 (met kenteken [nummer] staat op naam van eiser. Deze auto is betaald door inruil van twee auto’s (Fiat 500 1.4 Abarth met kenteken [nummer] en een Porsche 911 3.8 Carrera met kenteken [nummer] ), alsmede twee overboekingen van de bankrekening van mevrouw [naam] .
- Eiser heeft verklaard dat hij mevrouw [naam] heeft geholpen met het opzetten van haar bedrijf. Hij heeft de boekhouding gedaan en op een later moment een boekhouder geregeld.
- Eiser heeft op 7 februari 2019 verklaard dat hij alle jaren ondersteunend is geweest aan mevrouw [naam] .
- In 2016 is een testament opgesteld, waarin het volgende is opgenomen: mevrouw legateert aan haar partner, de heer [eiser] (eiser) het zakelijk recht van gebruik en bewoning van de woning welke aan haar in eigendom toebehoort (appartement aan [adres] ) en de daarbij behorende parkeerplaats en met inbegrip van eventuele bedrijfsruimte in dat appartement.
- Eiser heeft gebruik gemaakt van de bankrekeningen van mevrouw [naam] . Hij had de beschikking over de (enige) passen van diverse rekeningen (gebleken is dat de tan-codes om gebruik te kunnen maken van de rekeningen zich bevonden op zijn in beslag genomen telefoon).
- Mevrouw [naam] heeft eiser in de in geschil zijnde periode gebruik laten maken van haar in eigendom toebehorende woning. Eiser heeft op 23 oktober 2017 verklaard dat hij sinds 2009 bij haar op de [adres] (appartement eigendom van haar) woont. Zij huurde een ander appartement met nummer [nummer] , zodat de zoon van eiser daar kon gaan wonen. Mevrouw [naam] stond ingeschreven op nummer [nummer] , maar woonde feitelijk op nummer [nummer] samen met eiser. Dit wordt ook bevestigd in de verklaring van de zoon van eiser.
- Mevrouw [naam] verzorgde de was en strijk. Eiser heeft een poetshulp ingeschakeld voor het schoonhouden van het hele appartement;
- Eiser heeft in het begin van de relatie taken in het huishouden verricht, zoals koken, stofzuigen, vaatwasser leegmaken en boodschappen.
- Eiser en mevrouw [naam] hebben de zorg over de honden (die haar toebehoorden) beiden gedragen. Eiser betaalde het eten voor de honden en ging met de honden naar de dierenarts.
- Eiser en mevrouw [naam] hebben samen een jongen opgevangen in het appartement.
- Bij aanvang van de uitkering waren er al twijfels omtrent de woon-leefsituatie. Aanvankelijk is de uitkering afgewezen, maar later alsnog toegekend.
- In februari 2020 is nogmaals een verklaring opgenomen van mevrouw [naam] . Inmiddels is duidelijk dat eiser via een civiele procedure een zaak heeft aangespannen tegen mevrouw [naam] over het eigendom van diverse goederen. In het tussenvonnis van 24 april 2019 en het vonnis van 20 november 2019 staat vermeld dat beide partijen vanaf augustus 2008 een affectieve relatie hebben gehad die op 12 juni 2017 is geëindigd en dat beide partijen hebben samengewoond in de woning van mevrouw [naam] . Uit de vonnissen blijkt dat eiser goederen stelt te hebben of te hebben gehad met een waarde van ongeveer € 40.000,00.
- Eiser heeft toestemming gegeven voor bezoek van de politie in ‘zijn’ woning aan de [adres] en daarbij behorende percelen en/of ruimtes.
- Er is een constructie bedacht om de eigendom van het appartement aan de [adres] op naam van de zoon van eiser te krijgen, hetgeen mede ingegeven zou zijn om de hypotheekkosten te verlagen. Op het laatste moment is dit niet doorgegaan.
8. Uit het voorgaande volgt volgens verweerder dat er per 1 juli 2009 sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en mevrouw [naam] . Zij hadden vanaf 1 juli 2009 tot en met 12 juni 2017 hun hoofdverblijf in dezelfde woning en hebben blijk gegeven zorg te dragen voor elkaar. Het enkele feit dat er kwitanties van betalingen van huurbedragen zijn overgelegd, maakt dit niet anders. Zeker niet nu uit de verklaringen blijkt dat deze betalingen weliswaar plaatsvonden, maar ook meteen weer contant werden opgenomen van de desbetreffende rekeningen. Uit het onderzoek blijkt dat eiser de gehele woning aan de [adres] als de zijne gebruikt. Bovendien zou de woning aan hem worden gelegateerd, wat niet past in de beweerde zakelijke verhouding verhuurder/kamerbewoner. Bovendien heeft eiser (al dan niet met medeweten van mevrouw [naam] ) diverse auto’s gekocht met haar geld. Eiser heeft dan ook geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. De als zodanig verstrekte bijstand wordt daarom ingetrokken. De terugvordering is een verplichting en er is niet gebleken van dringende redenen om af te zien van terugvordering.
9. In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften. Deze commissie heeft opgemerkt dat voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding niet relevant is of sprake was van een liefdesrelatie. Verder is niet in geschil dat eiser en mevrouw [naam] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, zodat met het oog op de gezamenlijke huishouding enkel de vraag is of er sprake was van wederzijdse zorg. Eisers stelling dat het besluit geen stand kan houden omdat de verklaringen van mevrouw [naam] onbetrouwbaar zijn, volgt de commissie niet, omdat het besluit ook is gebaseerd op eisers eigen verklaringen en objectieve bewijsmiddelen zoals stukken over de aankoop van auto’s, het testament en civiele vonnissen.
De commissie concludeert dat van wederzijdse zorg sprake was. Daarbij wijst de commissie op de door verweerder benoemde omstandigheden die, in samenhang bezien, duiden op een verbondenheid die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden. Daarbij merkt de commissie op dat er ook sprake was van financiële verstrengeling, wat blijkt uit het gegeven dat eiser auto’s heeft gekocht met geld van [naam] , dat het recht gebruik en bewoning van de woning van [naam] aan hem gelegateerd was en dat hij na verbreking van de relatie nog goederen opeist ter waarde van € 40.000,00.
De commissie overweegt verder dat, gezien de nu bekend geworden feiten en omstandigheden, de door eiser eerder verstrekte informatie over de woonsituatie (in 2009, 2011 en 2012) niet juist was. Als bij eerder onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor het voeren van een gezamenlijke huishouding, maar uit later onderzoek blijkt dat ook toen al sprake was van een gezamenlijke huishouding, is verweerder naar de mening van de commissie verplicht tot intrekking en terugvordering.
Gronden van beroep
10. Eiser betwist dat in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg tussen hem en mevrouw [naam] . Volgens eiser was sprake van éénrichtingsverkeer. Mevrouw [naam] verleende zorg aan eiser, maar niet andersom. Mevrouw [naam] heeft zelf verklaard dat de relatie in 2010 over was. Voor zover dan ook sprake zou zijn geweest van een gezamenlijke huishouding, dan is hieraan in 2010 een einde gekomen. Eiser weet dat het voor een gezamenlijke huishouding niet noodzakelijk is dat sprake is (geweest) van een liefdevolle relatie, maar desalniettemin is na 2010 geen sprake (meer) geweest van wederzijdse zorg. Eiser leverde geen bijdrage in de kosten van de huishouding en hij gaf er ook niet op andere wijze blijk van zorg te dragen voor mevrouw [naam] . De zorg moet een meer dan incidenteel karakter hebben en van enig gewicht zijn en daarvan is niet gebleken. Ten aanzien van de honden merkt eiser op dat deze van hem waren zodat hij daarvoor wel gezorgd heeft.
Volgens eiser vormen de verklaringen, waarvan een opsomming is opgenomen in het rapport van 27 februari 2019 en het rapport van 5 juni 2020 en die een consistent beeld van de leefsituatie van het “gezin” zouden geven, onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat sprake is van wederzijdse zorg. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom toch van de verklaringen van [naam] wordt uitgegaan. Verweerder mag die verklaringen niet aan de besluitvorming ten grondslag leggen, omdat de getuigen ten aanzien van de relatie van eiser met mevrouw [naam] niet samenhangend hebben verklaard. Uit de verklaringen is op te maken dat mevrouw [naam] een hele andere kijk had op de relatie met eiser dan haar zoon en de zoon van eiser. Uit verklaringen van getuigen blijkt dat allesbehalve sprake was van het perfecte plaatje van een gezin. Eiser verleende geen zorg van enige omvang en gewicht aan mevrouw [naam] . Dat eiser in het begin van de relatie heeft meegeholpen in de huishouding en boodschappen deed, is daarvoor ontoereikend.
Eiser voert verder aan dat de aankoop van de Landrover Defender een transactie is geweest tussen mevrouw [naam] en zijn zoon. Eiser heeft slechts bemiddeld tussen mevrouw [naam] en zijn zoon; een puur zakelijke aangelegenheid. Eiser heeft wel incidenteel mevrouw [naam] zakelijke ondersteuning geboden maar gelet op het incidentele karakter kan in dit geval niet gesproken worden van wederzijdse zorg.
Eiser bestrijdt nog altijd dat hij de volledige beschikking had over de financiële middelen van mevrouw [naam] . Van financiële verstrengeling is niet gebleken. Er zijn in het geheel geen kosten gedeeld. Hij betaalde maandelijks de huur voor zijn kamer aan mevrouw [naam] . Ten aanzien van het testament stelt eiser dat mevrouw [naam] uit zakelijk oogpunt ervoor had gekozen om een testament te laten opstellen zodat haar ex-partner bij een vroegtijdig overlijden van mevrouw [naam] niet de zeggenschap over haar goederen c.q. middelen zou verkrijgen.
De civiele vordering van eiser heeft betrekking op zijn persoonlijke eigendommen. Eiser had die persoonlijke eigendommen al voorafgaand aan de aanvraag voor een bijstandsuitkering in bezit en behoren hem toe. Aan het verzoek van eiser om de betreffende goederen aan hem te retourneren heeft mevrouw [naam] geen gehoor gegeven. Eiser zag dan ook geen andere weg dan het instellen van een gerechtelijke procedure jegens mevrouw [naam] tot afgifte van zijn persoonlijke eigendommen.
Voor wat betreft de terugvordering blijft eiser bij zijn standpunt dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien omdat hij levenslang heeft als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.
Tot slot betoogt eiser dat verweerder in bezwaar onderzoek heeft gedaan dat al vóór het primaire besluit had moeten plaatsvinden.
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij ervan uitgaat dat eiser en mevrouw [naam] in 2009 een relatie hadden en een gezamenlijke huishouding zijn begonnen. Dat er in 2010 een einde kwam aan de liefdesrelatie, zoals blijkt uit de verklaringen van [naam] , neemt niet weg dat aangenomen moet worden dat de gezamenlijke huishouding is voortgezet, aldus verweerder.
12. De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2009 tot en met 12 juni 2017. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser en mevrouw [naam] in deze periode een gezamenlijke huishouding voerden.
13. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
14. Eisers betoog dat het onderzoek dat verweerder in bezwaar heeft gedaan al voor het primaire besluit had moeten worden verricht kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Eventueel ondeugdelijk onderzoek voorafgaand aan het primaire besluit kan weliswaar leiden tot een gegrond bezwaar, maar eiser lijkt te stellen dat de algehele gang van zaken onbehoorlijk is. Die zienswijze deelt de rechtbank niet. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in het kader van de volledige heroverweging in de bezwaarfase nader onderzoek kan worden gedaan. De resultaten daarvan kunnen zonder meer worden betrokken bij het te nemen besluit op bezwaar.
15. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pw is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
16. Niet in geschil is dat eiser en mevrouw [naam] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden (op het adres [adres] ), zodat aan het eerste criterium is voldaan.
17. Het tweede criterium is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten of omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle gebleken feiten en omstandigheden is bepalend voor de vraag of aan het zorgcriterium is voldaan.
18. De zorg van mevrouw [naam] aan eiser is geen geschilpunt. De vraag is of eiser ook zorg aan mevrouw [naam] heeft geboden. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat in 2009 de gezamenlijke huishouding is aangevangen tegen de achtergrond van een liefdesrelatie tussen eiser en mevrouw [naam] . Hoewel de liefde daarna kennelijk – afgaande op de verklaring van mevrouw [naam] en eisers stelling daarover – in 2010 is bekoeld, is daarmee geen einde gekomen aan de gezamenlijke huishouding. Ook daarna is namelijk sprake geweest van wederzijdse zorg die evident niet is gebaseerd op een commerciële verhouding. Veeleer lijkt er sprake te zijn geweest van een nogal ongelijkwaardige relatie, maar dat maakt niet dat wederzijdsheid is komen te ontbreken.
19. De rechtbank komt tot deze conclusie gelet op de verklaring in het dossier van eiser zelf ten overstaan van de politie op 15 juni 2017, waarin hij verklaart sinds 10 jaar een relatie te hebben met [naam] . Het proces-verbaal vermeldt letterlijk: “We zijn met [naam] een heel leuk team, ik draag de zorg van mijn gezin.” Deze verklaring wordt ondersteund door andere onderzoeksresultaten. De rechtbank wijst op de verklaringen van mevrouw [naam] , in het bijzonder de verklaring op 23 oktober 2017 (productie 12 van verweerder) waarin zij verklaart eiser te hebben leren kennen in 2007-2008, dat zij eiser in 2009 heeft laten intrekken bij haar en dat de relatie tot 2010 goed ging. Verder heeft eisers zoon verklaard (productie 22, pagina 27) dat hij eigenlijk een normaal gezin zag, dat hij niet op de hoogte was van de financiële situatie van eiser en [naam] , maar dat hij al jaren gewend was dat alles werd gedeeld. De politie heeft ook een getuige gehoord (productie 22, pagina 17) die heeft verklaard dat hij eiser en [naam] al tien jaar kent en dat het in het begin van hun relatie altijd gezellig was, dat [naam] ervoor zorgde dat eiser geld had en dat eiser aan hem vertelde dat zij als groep auto’s kochten en dat iedereen daar dan gebruik van mocht maken. Dat de auto’s inderdaad als gezin werden aangekocht blijkt verder uit de aankoop van auto’s door eiser met gebruikmaking van de bankrekeningen van [naam] . De bevinding dat TAN (Transactie Autorisatie Nummer) codes ten behoeve van de bankrekeningen van [naam] op de telefoon van eiser stonden is verder een aanwijzing dat er ook sprake was van financiële verstrengeling. Eiser heeft verder erkend dat hij [naam] heeft geholpen bij het uitzoeken hoe zij haar hypotheeklasten zou kunnen minimaliseren en dat hij niet alleen een gehuurde kamer maar in feite de hele woning gebruikte, wat weer aansluit bij de verklaring van zijn zoon dat alles gedeeld werd.
19. Dat de verklaringen van getuigen ten aanzien van de relatie van eiser en mevrouw [naam] niet samenhangend zijn, volgt de rechtbank niet. In de voorgaande overweging is weergegeven dat de verklaringen op hoofdlijnen juist een eenduidig beeld schetsen dat wijst op een gezamenlijke huishouding. Dat geen sprake was van een perfect gezin, neemt niet weg dat uit de hiervoor benoemde bevindingen voldoende grondslag bestaat voor de conclusie dat sprake was van wederzijdse zorg. Hoe de aard van de relatie ook geweest is, de onderzoeksresultaten leiden duidelijk tot de conclusie dat sprake was van wederzijdse zorg tussen eiser en mevrouw [naam] in de zin van artikel 3, derde lid, van de Pw.
19. Voor wat betreft de terugvordering van ten onrechte verleende bijstand ziet de rechtbank verder geen dringende redenen op grond waarvan verweerder daarvan af had moeten zien. De enkele stelling dat eiser ‘levenslang’ heeft als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan is daarvoor onvoldoende. Bovendien stelt eiser nog aanspraak te maken op goederen ter waarde van ongeveer € 40.000,00 en met de opbrengst waarvan de vordering van verweerder voor een aanzienlijk deel zou kunnen worden voldaan.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.