ECLI:NL:RBOBR:2021:3925

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
8791377 CV 20-6481
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiekostenbeding in arbeidsovereenkomst; vereisten en uitleg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Roadservice De Kempen B.V. [eiser] heeft een arbeidsovereenkomst met Roadservice en is in dienst getreden op 20 juli 2015. In het kader van zijn opleiding heeft hij een studiekostenbeding ondertekend, waarin is vastgelegd dat hij studiekosten moet terugbetalen als hij binnen een bepaalde periode na afronding van de opleiding zijn arbeidsovereenkomst beëindigt. Na het beëindigen van zijn dienstverband heeft Roadservice een bedrag van € 8.980,80 aan studiekosten verrekend met de eindafrekening van [eiser]. [eiser] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat hij slechts € 2.590,69 aan studiekosten verschuldigd is, en dat hij recht heeft op de eindafrekening van € 2.962,27 netto, alsook op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat het studiekostenbeding niet voldoende schriftelijk is vastgelegd en dat de terugbetalingsverplichting van [eiser] niet verder gaat dan het bedrag van € 2.590,69. De rechtbank heeft vastgesteld dat Roadservice niet kan terugvorderen voor de kosten van de tweede opleiding en de vergoede schooluren, omdat daarover geen duidelijke afspraken zijn gemaakt. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering van Roadservice in reconventie tot terugbetaling van studiekosten niet kan worden toegewezen, behalve voor het bedrag dat door middel van verrekening is voldaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8791377
Rolnummer : 20-6481
Uitspraak : 29 juli 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L.H.J.M. Endevoets (DAS Rechtsbijstand),
t e g e n
Roadservice De Kempen B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hapert,
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. F.M.A. Rooijakkers.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “Roadservice” worden genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Het verloop van het geding blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding, met producties;
b. de conclusie van antwoord, waarbij tevens een tegenvordering
("eis in reconventie")is ingesteld, met producties;
c. het tussenvonnis van 24 december 2020, waarbij een zitting is bepaald;
d. het schriftelijk verweer tegen de tegenvordering
("conclusie van antwoord in reconventie");
e. het proces-verbaal van de zitting die op 25 februari 2021 heeft plaatsgevonden;
f. de brief van de zijde van [eiser] van 25 februari 2021, met een productie;
g. de conclusie na mondelinge behandeling van de zijde van [eiser] ;
h. de antwoordconclusie na de mondelinge behandeling van de zijde van Roadservice.
1.2.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 20 juli 2015 in dienst getreden bij Roadservice.
2.2.
Op 21 april 2016 hebben [eiser] en Roadservice een
‘betalingsverklaring schoolkosten’ondertekend, ten behoeve van de opleiding van [eiser] aan het Summa College. Die verklaring houdt -kort gezegd- in, dat [eiser] toestemming geeft aan Roadservice om voor hem het wettelijk cursusgeld plus de overige studiekosten voor de gehele duur van de opleiding te betalen en dat Roadservice zich tot betaling daarvan verplicht.
2.3.
Op 31 mei 2016 hebben [eiser] , Roadservice en het Summa College een
‘beroepspraktijkvormingsovereenkomst’ten behoeve van de (BBL-)opleiding Eerste Bedrijfsautotechnicus (verder te noemen: de 1e opleiding) van [eiser] aan het Summa College ondertekend.
2.4.
Op 29 augustus 2016 hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ondertekend. In deze arbeidsovereenkomst is, onder andere, het volgende opgenomen:
Artikel 1:
(…)
Werkgever en werknemer zijn vanaf 29 augustus 2016 een leerwerkovereenkomst overeengekomen tot en met 31 juli 2019.
(…)Werknemer werkt in totaal 40 uren per week, waarvan 1 schooldag. Indien de werknemer niet naar school moet, is het een werkdag.(…)
Artikel 4:
Op deze arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing (mits algemeen verbindend verklaard).
Artikel 7:
De werkgever vergoedt de kosten van de studie Summa Collage/25245 Eerste bedrijfsautotechnicus van de werknemer, tot een maximum van EUR 8000,-.
(…)Als de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na afronding van de studie wordt verbroken, dan dient werknemer het volgende aan werkgever terug te betalen:
(…)
bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen twaalf maanden na afronding van de opleiding: 5/6 van het hele bedrag;
(…)”
2.5.
De 1e opleiding duurde van 29 augustus 2016 tot en met 31 juli 2019.
2.6.
In augustus 2019 is [eiser] gestart met de (eveneens BBL-)opleiding Technisch Specialist (verder te noemen: de 2e opleiding).
2.7.
Op 3 december 2019 hebben [eiser] , Roadservice en het Summa College een ‘
beroepspraktijkvormingsovereenkomst’ ondertekend ten behoeve van de 2e opleiding van [eiser] aan het Summa College.
2.8.
Op 23 april 2020 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met Roadservice opgezegd tegen 31 mei 2020. Op 1 juni 2020 is [eiser] bij een nieuwe werkgever in dienst getreden.
2.9.
Roadservice heeft [eiser] een studiekostenoverzicht verstrekt. Hierop zijn, naast de kosten voor de 1e opleiding, tevens vergoede schooluren, facturen voor studieboeken, branche-gerelateerde cursuskosten en kosten voor de 2e opleiding opgenomen, één en ander voor een totaalbedrag van € 8.980,80.
2.10.
Roadservice heeft de studiekosten van € 8.980,80 verrekend met de eindafrekening van € 2.962,27, en heeft aanspraak gemaakt op betaling door [eiser] van het verschil ten bedrage van € 6.018,53.

3.Het geschil

De vorderingen van [eiser] ("in conventie"):
3.1.
[eiser] vordert:
1) een verklaring voor recht dat de omvang van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding moet worden begroot op een bedrag van € 2.596,69 en dat enkel en alleen dit bedrag aan Roadservice verschuldigd is in het kader van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding;
2) veroordeling van Roadservice tot betaling aan [eiser] van:
a. de financiële eindafrekening van het dienstverband, begroot op € 2.962,27 netto;
b. de buitengerechtelijke incassokosten die € 384,04 inclusief btw bedragen;
c. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten;
3) het vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Roadservice heeft ten onrechte studiekosten tot een bedrag van € 8.980,80 verrekend met de eindafrekening van € 2.962,27. Hij is niet gehouden tot terugbetaling van de studie- en boekenkosten voor de 2e opleiding, noch de branchegerelateerde cursuskosten en de vergoede schooluren. In het studiekostenbeding is immers zeer concreet bepaald dat hij in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen twaalf maanden na afronding van de opleiding gehouden is tot terugbetaling van 5/6e deel van het hele bedrag voor de kosten van de 1e opleiding en wel tot een maximum bedrag van € 8.000,-. Als Roadservice de vergoede schooluren, de branchegerelateerde cursuskosten en de studie- en boekenkosten voor de 2e opleiding bij hem had willen terugvorderen, had zij hierover met hem duidelijke, schriftelijke afspraken moeten maken. Nu zij dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan de vereisten zoals door de Hoge Raad geformuleerd in zijn uitspraak van 10 juni 1983 inzake
Muller/Van Opzeeland(ECLI:NL:HR:1983:AC2816).
3.3.
Roadservice voert het volgende verweer.
Het is voor [eiser] van meet af aan duidelijk geweest dat de studiekosten aan hem zouden worden doorbelast. Dat is gebruikelijk in de branche. Bij het volgen van de tweede studie heeft [eiser] zelf gevraagd om een nieuw studiekostenbeding. Dat aanbod heeft Roadservice aanvaard. Zij heeft eind 2019/begin 2020 een nieuwe arbeidsovereenkomst met [eiser] gesloten met daarin heldere afspraken (in artikel 11) over het betalen van de studiekosten. Deze arbeidsovereenkomst is uiteindelijk niet ondertekend omdat [eiser] op die bewuste dag ziek was, maar dat doet niets af aan de afspraken.
De stelling van [eiser] dat schooldagen op grond van de CAO volledig dienen te worden uitbetaald is onjuist. In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016 en artikel 11 van de arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020 staat dat [eiser] moet werken indien hij geen schooldag heeft. Dat is niet gebeurd: [eiser] heeft niet gewerkt op dagen en uren dat hij niet naar school ging. Dan is er geen loon verschuldigd. De schooldagen van [eiser] beginnen om 9.15 uur en eindigden om 14.30 uur. Voor en na die tijd was [eiser] niet op de werkplaats te vinden. Over deze uren is loon uitbetaald. Dat betekent dat [eiser] structureel voor 3 uur en 45 minuten te veel salaris ontving. Voor zover de volledige opleidingsdagen die zijn doorbetaald (ter waarde van een bedrag ad € 7.685,70) niet worden toegewezen, kan Roadservice in ieder geval die uren terugvorderen. Dit gaat om een bedrag van € 3.602,67.
De tegenvordering van Roadservice ("in reconventie"):
3.4.
Roadservice vordert [eiser] te veroordelen bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 8.980,90, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van € 824,04, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met rente en de nakosten.
3.5.
Roadservice legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[eiser] is de volledige studiekosten verschuldigd aan haar; zij maakt aanspraak op nakoming van de gemaakte afspraken. Zij zou de kosten die verbonden zijn aan de studie aan het Summa College vergoeden tot een maximum van € 8.000,-. Al hetgeen daarboven komt is voor rekening van [eiser] . [eiser] dient alle kosten terug te betalen als de arbeidsovereenkomst voor afronding van de studie verbroken wordt. Dat is gebeurd op initiatief van [eiser] . Vandaar dat hij alle kosten dient terug te betalen.
De afspraak tussen Roadservice en [eiser] dat alle kosten die verbonden aan een in- of externe georganiseerde opleiding, zoals de studie aan het Summa college worden vergoed (tot een maximum van € 8.000,-), omvat dus ook de vergoede schooluren, boekenfacturen en branchegerelateerde cursuskosten.
Voor een rechtsgeldig studiekostenbeding geldt niet de eis dat het schriftelijk moet zijn overeengekomen. Bij het aangaan van de 2e opleiding vroeg [eiser] naar een nieuw studiekostenbeding. Op het moment dat Roadservice dat aanbod van [eiser] vervolgens aanvaardt komt daarmee een studiekostenbeding tot stand dat perfect voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt. Schriftelijkheid is daar geen onderdeel van. Het was [eiser] precies helder waartoe hij zich verplichtte. Het enige dat ontbreekt is een handtekening van [eiser] . Dat maakt echter niet dat het studiekostenbeding niet is overeengekomen.
Als geoordeeld wordt dat de nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020 niet tot stand is gekomen en het daarin opgenomen studiekostenbeding niet zou gelden, moet -ook voor de 2e opleiding- worden teruggevallen op het studiekostenbeding dat in de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016 is opgenomen. Meer subsidiair is [eiser] tot terugbetaling verplicht op grond van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst en de toepasselijke CAO.
Voor zover geoordeeld wordt dat er geen studiekostenovereenkomst was op grond waarvan [eiser] de studiekosten dient terug te betalen, wordt hij ongerechtvaardigd verrijkt ten opzichte van Roadservice. [eiser] is daarom verplicht om de schade te vergoeden die Roadservice lijdt door toedoen c.q. de verrijking van [eiser] . Bovendien valt het handelen van [eiser] als onrechtmatig te kwalificeren ten opzichte van Roadservice. De nieuwe werkgever van [eiser] is bereid de studiekosten van [eiser] te dragen. De enige reden dat de kosten van Roadservice niet zijn vergoed is omdat [eiser] de betaling daarvan frustreert. Voor de door Roadservice geleden schade is [eiser] aansprakelijk.
Voor zover [eiser] wel nog iets te vorderen heeft beroept Roadservice zich op opschorting en/of verrekening.
3.5.
[eiser] voert het volgende verweer.
Partijen hebben op 20 juli 2015 een arbeidsovereenkomst en vervolgens op 29 augustus 2016 een tweede arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De (derde) arbeidsovereenkomst daterend van eind 2019/20 januari 2020 waar Roadservice naar verwijst (prod. 1 bij antwoord), is [eiser] geheel onbekend. Hij heeft dan ook nooit kennis kunnen nemen van het vermeende tweede studiekostenbeding, laat staan dat hij daarmee heeft ingestemd.
Na het afronden van zijn 1e opleiding in juli 2019 heeft hij in december 2019 een kort en informeel gesprek met Roadservice gevoerd over zijn loon. Roadservice heeft hem een loonsverhoging toegezegd. Partijen hebben tijdens dit gesprek geen andere arbeidsvoorwaarden besproken. Het enkele feit dat deze loonsverhoging is doorgevoerd en geaccepteerd betekent dus niet dat hij inhoudelijk kennis heeft kunnen nemen van een nieuw opgestelde arbeidsovereenkomst.
De (algemene voorwaarden die behoren bij de) beroepspraktijkvormingsovereenkomsten kunnen geen grondslag opleveren voor een verplichting tot betaling van studiekosten. Omdat een studiekostenbeding vergaande (fianciële) gevolgen heeft voor een werknemer, kan niet worden volstaan met een verwijzing naar gestandaardiseerde algemene voorwaarden van een onderwijsinstelling. Roadservice is een betalingsverplichting met Summa Collega aangegaan en als zij vervolgens had gewild dat [eiser] deze kosten in geval van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst terug zou betalen, had zij hiervoor met [eiser] een studiekostenbeding moeten sluiten. Dat heeft Roadservice niet gedaan.
Ook als zou moeten worden aangenomen dat eind 2019/begin 2020 mondeling een (nieuw) studiekostenbeding zou zijn overeengekomen, dan kan dat slechts betrekking hebben op de kosten voor de 2e opleiding en niet op branchegerelateerde cursuskosten en/of niet vergoede schooluren.
Van ongerechtvaardigde verrijking of van onrechtmatig handelen ten opzichte van Roadservice is geen sprake.

4.De beoordeling

met betrekking tot de vorderingen van [eiser] ("in conventie"):
4.1.
Bij de beoordeling strekt de hierboven al genoemde uitspraak van de Hoge Raad tot uitgangspunt. Daarin is hij ingegaan op de materiële vereisten ten aanzien van een studiekostenbeding waarin het terugvorderen van reeds betaald loon tijdens de studie is vastgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat het systeem van de wet zich niet verzet tegen een dergelijk studiekostenbeding wanneer het gaat om een regeling die:
a. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen, en
c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdspanne.
4.2.
De onder a tot en met c genoemde vereisten zullen in de praktijk betekenen, dat een rechtsgeldig studiekostenbeding vrijwel altijd schriftelijk moet worden overeengekomen omdat mondeling niet snel gedetailleerde afspraken over deze vereisten zullen worden gemaakt, in het bijzonder niet over een 'afbouwregeling' als bedoeld onder c. Indien een werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst financiële verplichtingen op zich neemt, dienen de aard en omvang van die verplichtingen voor hem ondubbelzinnig en duidelijk te zijn. In deze zaak is door Roadservice niet gesteld, laat staan gebleken, dat mondeling met [eiser] een gedetailleerde regeling is overeengekomen die aan de door de Hoge Raad gestelde eisen voldoet.
4.3.
Verder kunnen ook redelijkheid en billijkheid een rol spelen. Zo zou een terugbetalingsverplichting van € 8.000,00 bij een brutoloon van € 531,00 per maand (artikel 7 en 5 van de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016) tot gevolg hebben dat [eiser] het volledige loon over meer dan 15 maanden moet terugbetalen. Het zal duidelijk zijn dat overkorte toepassing van een dergelijk beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
kosten 1e opleiding
4.4.
[eiser] erkent dat hij gehouden is de kosten in verband met de 1e opleiding, meer specifiek de facturen voor het schoolgeld en de facturen voor de boeken, aan Roadservice terug te betalen. Volgens [eiser] bedragen deze kosten in totaal € 3.072,83 en dient hij op grond van het studiekostenbeding 5/6e deel van deze kosten terug te betalen omdat het dienstverband binnen twaalf maanden na afronding van de 1e opleiding is beëindigd. [eiser] heeft nog opgemerkt dat de facturen voor het schoolgeld over de jaren 2016/2017 en 2017/2018 ontbreken, maar dat hij wel bereid is die ook te betalen.
4.5.
In de opsomming van [eiser] , zoals opgenomen in zijn brief van 3 juli 2020, ontbreekt de factuur voor de boeken van het schooljaar 2018/2019, maar uit de optelling van de bedragen volgt dat hij deze factuur wel meegerekend heeft. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat deze factuur is weggevallen uit het overzicht en dat [eiser] die factuur ook erkent. Het betreft dus de volgende posten die door [eiser] worden erkend:
-schooljaar 2016/2017: -factuur Summa College € 580,00
-Vandijck factuur € 495,01
-schooljaar 2017/2018: -factuur Summa College € 580,00
-boeken factuur € 419,03
-schooljaar 2018/2019: -factuur Summa College € 582,00
-Studers boeken
€ 416,79
TOTAAL: € 3.072,83
4.6.
Roadservice heeft in haar overzicht gerekend met een afbouwpercentage van 20% per jaar. Zij heeft toegelicht dat dit conform de gemaakte afspraken is. De kantonrechter begrijpt dat zij hiermee doelt op (artikel 11 van) de arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020. Die arbeidsovereenkomst is echter niet door [eiser] ondertekend en tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] staat niet vast, dat een beding zoals opgenomen in genoemd artikel 11 tussen partijen is overeengekomen. Roadservice kan daar dus geen rechten aan ontlenen. Er wordt daarom uitgegaan van 5/6e deel van € 3.072,83, te weten € 2.560,69.
materialen Innovam
4.7.
In het overzicht van Roadservice staan bij het schooljaar 2017/2018 drie bedragen met de omschrijving 'Innovam'. Pas in de antwoordconclusie na mondelinge behandeling heeft Roadservice toegelicht waar deze bedragen op zien: het zou gaan om materialen die moeten worden vergoed, omdat ze zijn gemaakt ten behoeve van de opleiding van [eiser] . [eiser] heeft de verschuldigdheid van deze bedragen betwist en Roadservice heeft onvoldoende onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de 1e opleiding aan het Summa College; het studiekostenbeding heeft immers uitsluitend betrekking op dié opleiding. [eiser] kan daarom niet worden gehouden tot terugbetaling van de kosten Innovam.
kosten 2e opleiding
4.8.
In het schooljaar 2019/2020 is [eiser] met de 2e opleiding gestart. De kosten in verband met die opleiding (schoolgeld en boeken) bedragen € 588,00 + € 139,37 = € 727,37.
4.9.
Het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016 ziet specifiek op de 1e opleiding. Hierboven is al geoordeeld dat Roadservice geen rechten kan ontlenen aan de niet door [eiser] ondertekende arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020. Volgens Roadservice was het van meet af aan duidelijk voor [eiser] dat de studiekosten aan hem zouden worden doorbelast, maar [eiser] betwist dat. Daarmee is dus niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eisen.
De stelling van Roadservice, dat [eiser] zou moeten bewijzen dat zij zijn "aanbod" tot het aangaan van een studiekostenbeding heeft verworpen, treft geen doel. [eiser] heeft immers niet gesteld dat Roadservice zijn aanbod heeft verworpen; hij heeft slechts gesteld dat Roadservice een nieuw studiekostenbeding onnodig vond.
Verder geldt dat Roadservice haar stelling, dat het in haar branche gebruikelijk zou zijn dat de werkgever studiekosten betaalt en de werknemer die vervolgens terugbetaalt, niet nader heeft toegelicht of onderbouwd tegenover de betwisting daarvan door [eiser] . Maar zelfs als die stelling zou komen vast te staan, betekent dat nog niet dat een dergelijk branche-gebruik ook voldoende bekend was bij [eiser] en hij zich van de consequenties van dat gebruik bewust was.
4.10.
De beroepspraktijkvormingsovereenkomst biedt evenmin grondslag voor een terugbetalingsverplichting. Het kan zo zijn dat het uitgangspunt is dat ieder zijn eigen kosten draagt, in dit geval heeft Roadservice ermee ingestemd die kosten voor [eiser] te betalen. Als zij die kosten vervolgens op [eiser] wil verhalen, ligt het op haar weg daar duidelijke afspraken over te maken en vast te leggen. Roadservice heeft dat nagelaten. Hier wordt opnieuw verwezen naar de door de Hoge Raad gestelde eisen.
4.11.
Tenslotte biedt ook de CAO geen verplichting tot terugbetaling voor [eiser] . Roadservice geeft een verkeerde uitleg aan artikel 100 lid 4 van de CAO. Lid 4 verwijst naar lid 3 van hetzelfde artikel, waarin is bepaald dat de werkgever schriftelijk
kan bedingendat de werknemer tijdens zijn opleiding de dienstbetrekking niet zal mogen beëindigen (…). Als de werknemer vervolgens toch de dienstbetrekking beëindigt vóór het in lid 3 bedoelde tijdstip, is hij schadeplichtig. Maar Roadservice heeft niet schriftelijk bedongen dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst niet mocht beëindigen tijdens de 2e opleiding. Van schadeplichtigheid op basis van dit artikel is dan ook geen sprake.
4.12.
Geconcludeerd wordt dat [eiser] niet gehouden is tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de kosten van de 2e opleiding.
schooluren
4.13.
Daarnaast heeft Roadservice de schooluren die zij aan [eiser] heeft vergoed, (deels) van hem teruggevorderd. Dit betreft (zonder afbouwpercentage) een totaalbedrag van
€ 7.685,71.
4.14.
Genoemd bedrag ziet op álle schooluren die Roadservice over de schooljaren 2016/2017 tot en met 2019/2020 aan [eiser] heeft betaald. Waarom [eiser] de uren die hij op school zat zou moeten terugbetalen, heeft Roadservice niet dan wel onvoldoende toegelicht. In de arbeidsovereenkomst is immers opgenomen dat hij 40 uur per week werkt, waarvan één dag school.
Roadservice stelt dat het voor [eiser] helder was dat de vergoede schooluren tot de studiekosten behoren. Zij verwijst daarvoor naar productie 2, een gespreksverslag met de moeder van [eiser] . Dit verslag is echter eenzijdig opgesteld door Roadservice en de inhoud is door [eiser] gemotiveerd betwist.
Uit dit verslag blijkt wel dat, zoals [eiser] ook heeft aangevoerd, Roadservice hem er nooit op heeft aangesproken als hij volgens haar ten onrechte niet op het werk verscheen. Overigens heeft [eiser] toegelicht dat hij op schooldagen niet om 14.30 uur thuis was, zoals Roadservice stelt. Hij had van 8.30 uur tot 16.00 uur school, hij had ruim een half uur reistijd en hij had ook nog huiswerk.
Voor zover Roadservice stelt dat [eiser] structureel voor 3 uur en 45 minuten teveel salaris ontving, heeft Roadservice - gelet op het verweer van [eiser] - haar vordering op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd. Geconcludeerd wordt dan ook dat [eiser] niet gehouden is tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de kosten van de schooluren.
branchegerelateerde opleidingen
4.15.
Tot slot heeft Roadservice de kosten van een branchegerelateerde opleiding bij [eiser] in rekening gebracht. De kantonrechter begrijpt dat dit de post ‘VATE APK I (…)’ ter hoogte van € 773,00 betreft.
De kosten voor branchegerelateerde opleidingen vallen niet onder het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst van augustus 2016. Zoals hiervoor is overwogen, is er voor het overige geen grondslag voor terugbetaling.
conclusie
4.16.
De slotsom is dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht over de omvang van het studiekostenbeding voor toewijzing in aanmerking komt. Dat geldt ook voor de gevorderde uitbetaling van de eindafrekening, met dien verstande dat het Roadservice is toegestaan de verschuldigde studiekosten van € 2.590,69 te verrekenen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Hierop is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen
proceskosten
4.18.
Roadservice wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat Roadservice schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
De tegenvorderingen van Roadservice ("in reconventie")
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie, komt de tegenvordering voor toewijzing in aanmerking tot een bedrag van € 2.590,69. Het meerdere zal worden afgewezen. Van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen is geen sprake. Roadservice heeft als goed werkgever geïnvesteerd in de ontwikkeling van haar werknemer. Niet alleen de werknemer heeft profijt van de studie, ook de werkgever heeft hier voordeel van. [eiser] heeft, behoudens het bedrag van € 2.590,69, niet méér loon ontvangen dan waarop hij recht had, dus ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen is niet aan de orde.
Nu het Roadservice in conventie is toegestaan de verschuldigde studiekosten te verrekenen, zal de vordering worden toegewezen als na te melden.
proceskosten
4.20.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
m.b.t. de vorderingen van [eiser] ("in conventie"):
verklaart voor recht dat de omvang van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding moet worden begroot op € 2.590,69 en dat enkel en alleen dit bedrag aan Roadservice verschuldigd is in het kader van het overeengekomen studiekostenbeding;
veroordeelt Roadservice om aan [eiser] te betalen de financiële eindafrekening van het dienstverband van [eiser] , begroot op € 2.962,27 netto, en bepaalt dat Roadservice met dit bedrag mag verrekenen het bedrag van € 2.590,69 uit hoofde van het studiekostenbeding;
veroordeelt Roadservice om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 384,04;
veroordeelt Roadservice in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 106,47 aan explootkosten, € 236,- aan griffierecht en € 777,50 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat Roadservice schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
veroordeelt Roadservice in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 124,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Roadservice niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
m.b.t. de tegenvorderingen van Roadservice ("in reconventie"):
bepaalt dat [eiser] een bedrag van € 2.590,69 aan Roadservice verschuldigd is uit hoofde van het studiekostenbeding, en bepaalt dat dit bedrag door middel van verrekening met de eindafrekening is voldaan;
verdeelt de proceskosten over partijen in die zin dat ieder van hen de eigen kosten dient te dragen.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 29 juli 2021.