ECLI:NL:RBOBR:2021:3899

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
9045405 CV 21-1264
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van kosten van een onderwijsovereenkomst na uitsluiting van de opleiding

In deze zaak vordert eiseres, die in september 2013 is gestart met de opleiding Master Physiotherapy of Sports aan Avans Hogeschool, een terugbetaling van een deel van de kosten na haar uitsluiting van de opleiding door de examencommissie op 28 maart 2019. Eiseres heeft de volledige kosten van de vierjarige opleiding, in totaal € 19.024,00, voldaan, maar is niet toegelaten tot het vierde jaar. Eiseres heeft tussentijds een andere opleiding gevolgd, maar de examencommissie oordeelde dat deze opleiding niet voldeed om de opleiding bij Avans te kunnen voortzetten. Eiseres stelt dat zij recht heeft op terugbetaling van een evenredig deel van de kosten voor het vierde jaar, omdat er geen lesmateriaal of onderwijsinspanningen zijn geleverd voor dat jaar, en vordert een bedrag van € 4.756,00 plus rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Avans Hogeschool voert verweer en stelt dat zij voldoende ondersteuning heeft geboden aan eiseres en dat de volledige kosten vanaf inschrijving verschuldigd zijn. De rechtbank oordeelt dat er een overeenkomst van opdracht is tot stand gekomen en dat eiseres recht heeft op een evenredig deel van de kosten, omdat zij niet is toegelaten tot het vierde jaar. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt Avans tot betaling van € 4.756,00, vermeerderd met rente en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast wordt Avans veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9045405 \ CV EXPL 21-1264
Vonnis van 29 juli 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.M.M. Teklenburg,
t e g e n:
Avans Hogeschool B.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur]
Partijen worden hierna genoemd “ [eiser] ” en “Avans”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 april 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die 15 juni 2021 – ten gevolge van COVID-19 – via Skype heeft plaatsgevonden.
Daarna is de datum voor het vonnis op vandaag bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is in september 2013 bij Avans gestart met de opleiding
Master Physiotherapy of Sports(hierna: MPTS). Zij heeft de kosten voor de volledige vierjarige opleiding
(€ 19.024,00) voldaan.
2.2.
Op 28 maart 2019 is [eiser] door de examencommissie uitgesloten van de opleiding waardoor ze niet heeft kunnen beginnen aan het vierde en laatste studiejaar van de opleiding.
2.3.
[eiser] heeft in het kader van de tussen partijen gemaakte afspraken tussentijds een andere opleiding gevolgd (Musculoskeletale Revalidatie) aan de HAN University of Applied Sciences en heeft deze opleiding positief afgesloten.
2.4.
In artikel 6.1 van de op de overeenkomst toepasselijke Algemene Voorwaarden is onder meer vermeld:
‘Tussentijdse beëindiging leidt niet tot restitutie van de door de consument verschuldigde prijs of het vervallen van de betaalplicht daarvan, behalve de prijs voor (nog) niet geleverd lesmateriaal.”.

3.De vordering en het verweer3.1. [eiser] stelt, samengevat, het volgende.Zij legt zich neer bij voortijdige beëindiging van de opleiding, maar vordert terugbetaling van een deel van de ten behoeve van de opleiding gemaakte kosten.

Ze heeft met Avans een overeenkomst van opdracht gesloten. In september 2013 is ze gestart met de opleiding. Omdat de opleiding in de periode van 2013 tot maart 2019 moeizaam verliep, hebben partijen in onderling overleg nadere tussentijdse afspraken gemaakt in die zin dat [eiser] werd geadviseerd een tussentijdse opleiding te gaan volgen aan de HAN University. Toen zij daarna de opleiding bij Avans weer wilde voortzetten achtte de examencommissie de opleiding aan de HAN niet voldoende om haar opleiding bij Avans te vervolgen en stelde een afgeronde eerstejaarsmodule
Evidence Based Practise(EBP) als voorwaarde. Zij heeft deze module niet met voldoende resultaat kunnen afronden, waarna de examencommissie op 28 maart 2019 heeft besloten dat zij moet stoppen met de opleiding bij Avans.
Op grond van artikel 6.1. van de algemene voorwaarden heeft ze recht op terugbetaling van de kosten voor het vierde studiejaar ad € 4.756,00 (€ 19.024,00 : 4), omdat (nog) geen lesmateriaal of andere onderwijsinspanningen zijn geleverd voor dit vierde jaar. Ook ingevolge de wet heeft zij recht op teruggave. Er is sprake van onverschuldigde betaling. Verder heeft zij aanspraak op de wettelijke rente vanaf het moment van terugvordering (21 juni 2019) ad € 142,98 en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 600,60.
3.2.
Op voormelde gronden vordert [eiser] veroordeling van Avans tot betaling van een bedrag van € 5.499,58 te vermeerderen met rente en proces- en nakosten.
3.3.
Avans heeft verweer gevoerd. Zij heeft al het mogelijke gedaan om [eiser] te helpen en te begeleiden, onder meer door het bieden van extra herkansingen. Volgens de algemene voorwaarden zijn de totale kosten vanaf inschrijving verschuldigd en daarbij is al het lesmateriaal voor alle jaren en voor alle cursisten toegankelijk. Er is dan ook geen grond voor teruggave van een gedeelte van de kosten nu Avans passende dienstverlening geleverd heeft. Het is niet redelijk de kosten voor het vierde leerjaar volledig terug te vorderen. Wel heeft zij voorstellen voor een minnelijke regeling gedaan, maar [eiser] is daar niet op ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat er een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiser] (tegen volledige betaling) bij Avans de vierjarige opleiding MPTS kon volgen. Deze overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat de bepalingen van de artikelen 7:400 e.v. BW van toepassing zijn.
4.2.
Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] een natuurlijk persoon is die de opdracht aan Avans heeft verstrekt anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zie artikel 7:408 lid 3 BW). Dat heeft tot gevolg, dat een aantal wettelijke bepalingen van dwingend recht zijn (zie artikel 7:413 BW), waarvan bij overeenkomst niet kan worden afgeweken. Eén van die bepalingen is artikel 7:411 BW, dat luidt als volgt:
"1. Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
2. In het in lid 1 bedoelde geval heeft de opdrachtnemer slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die voor de opdrachtnemer uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht."
4.3.
Aan deze wettelijke bepaling ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de opdrachtnemer in geval van tussentijdse beëindiging van de opdracht recht heeft op een evenredig deel van het loon. In onderhavige zaak hebben partijen hier in zoverre van afgeweken, dat [eiser] al bij aanvang van de opleiding de volledige kosten voor de volle vier jaar van de opleiding heeft moeten betalen. Het zou in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid zijn als [eiser] bij een tussentijdse beëindiging van de opleiding geen recht zou hebben op teruggave van een evenredig deel van die vooruit betaalde kosten.
4.4.
Vaststaat, dat [eiser] niet is toegelaten tot het vierde en laatste jaar van de opleiding . Enerzijds is dat aan Avans te wijten: de examencommissie heeft [eiser] de toelating tot het vierde leerjaar ontzegd. Anderzijds is het ook aan [eiser] toe te rekenen: uit het besluit van de examencommissie van 28 maart 2019 (productie 1 bij dagvaarding ) en in het bijzonder uit het daarin opgenomen (en door [eiser] niet weersproken) chronologisch overzicht van de gebeurtenissen, blijkt dat [eiser] in bijna zes jaar tijd (september 2013 - maart 2019) ondanks veel herkansingen, begeleiding en een tussentijdse module, de gestelde leerdoelen niet heeft kunnen halen. De commissie concludeert dat er daarom onvoldoende basis is voor het succesvol doorlopen van het vierde leerjaar cq. het afstudeertraject.
4.5.
Zowel in het eerste lid (eerste zin) als in het tweede lid (eerste zin) van artikel 7:411 BW wordt gesproken over de redelijkheid als maatstaf voor de aanspraak op het loon. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Vaststaat dat [eiser] nog niet met het vierde leerjaar was begonnen. De door Avans genoemde omstandigheid, dat alle studenten toegang hebben tot al het lesmateriaal doet daar niet aan af. Uit de processtukken en uit wat ter zitting naar voren is gebracht is niet gebleken dat Avans al kosten heeft gemaakt voor het vierde opleidingsjaar van [eiser] . Overeenkomstig zowel artikel 7 : 411 BW als artikel 6.1 van de algemene voorwaarden heeft [eiser] daarom recht op teruggave van een evenredig deel van de betaalde kosten cq. de 'prijs voor (nog) niet geleverd lesmateriaal ' . Daarbij wordt ervan uitgegaan dat Avans nog geen kosten voor [eiser] heeft hoeven maken voor het 4de leerjaar; het tegendeel is door Avans niet gesteld en ook niet gebleken. De vordering van [eiser] is daarom toewijsbaar.
Het kan zo zijn, dat Avans in de periode van 2013 tot maart 2019 veel tijd en energie heeft gestoken in de begeleiding en/of herkansingen van [eiser] , maar dat kan en mag van haar als onderwijsinstelling ook worden verwacht; de kosten daarvoor moeten geacht worden te zijn begrepen in het door [eiser] betaalde bedrag van € 19.024,00.
Avans zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 4.756,00, vermeerderd met de rente zoals gevorderd nu hiertegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd.
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor Buitengerechtelijke Incassokosten van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook toewijsbaar.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Avans worden veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat de wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat zij schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover ze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen als in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Avans om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.499,58 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.756,00 vanaf 18 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Avans in de kosten van deze procedure aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 109,41 ter zake dagvaardingskosten, € 240,00 wegens griffierecht en
€ 622,00 aan gemachtigdensalaris, met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat Avans schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
veroordeelt Avans in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 120,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast) te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de 15e dag nadat Avans schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag der voldoening;
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J. Roeterdink, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 29 juli 2021.