ECLI:NL:RBOBR:2021:3744
Rechtbank Oost-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen DNA-onderzoek bij veroordeelden in economische delicten
In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 28 mei 2021 een bezwaar ongegrond verklaard dat was ingediend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan diverse economische delicten, stelde dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank oordeelde echter dat het DNA-profiel wel degelijk relevant kan zijn voor de opsporing van nieuwe strafbare feiten, vooral omdat DNA-sporen kunnen worden afgenomen van elektronische apparaten die bij de delicten zijn gebruikt. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. Het bezwaar werd dan ook ongegrond verklaard.
De procedure begon met de indiening van het bezwaarschrift op 12 maart 2021. Tijdens de behandeling op 28 mei 2021 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn advocaat was wel aanwezig via een telefonische verbinding. De officier van justitie was ook aanwezig en stelde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren. De rechtbank bevestigde dat het bezwaar tijdig en correct was ingediend, maar dat de Wet DNA vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er specifieke uitzonderingen zijn. De rechtbank oordeelde dat in dit geval geen uitzonderingen van toepassing waren, en verklaarde het bezwaar ongegrond.