ECLI:NL:RBOBR:2021:3647

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
01/080000-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht door met een auto een woning binnen te rijden

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 maart 2021 met zijn Porsche Cayenne de woonkamer van een woning in Eindhoven is binnengereden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van poging tot doodslag, omdat er op het moment van de aanrijding niemand in de woonkamer aanwezig was. De rechtbank heeft echter wel de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht bewezen verklaard, evenals andere bedreigingen en vernielingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de Porsche en een geldbedrag teruggegeven aan de verdachte. De zaak kwam aan het licht na een dagvaarding op 21 mei 2021, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met zijn vriendin, boos de woning heeft verlaten, in zijn auto is gestapt en vervolgens door het tuinhek en de achtergevel de woonkamer is binnengereden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet met opzet de dood of zwaar lichamelijk letsel van de aangevers heeft willen toebrengen, maar dat zijn handelen wel als bedreiging kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en zware mishandeling, maar heeft de andere feiten bewezen verklaard en een straf opgelegd die in verhouding staat tot de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.080000.21
Datum uitspraak: 12 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, [adres 2] HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
  • feit 1 primair: dat hij op 20 maart 2021 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te vermoorden dan wel te doden door met een personenauto de woning van [slachtoffer 1] in Eindhoven binnen te rijden;
  • feit 1 subsidiair: dat hij op 20 maart 2021 door dezelfde gedragingen heeft geprobeerd aan deze twee personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
  • feit 1 meer subsidiair: dat hij op 20 maart 2021 door dezelfde gedragingen deze twee personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
  • feit 2: dat hij op 20 maart 2021 een gebouw, namelijk de woning, en de inboedel heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
  • feit 3: dat hij op 20 maart 2021 [slachtoffer 2] voornoemd heeft mishandeld;
  • feit 4: dat hij op 20 maart 2021 [slachtoffer 2] voornoemd woordelijk heeft bedreigd;
  • feit 5: dat hij op 17 maart 2021 [slachtoffer 1] voornoemd via WhatsApp woordelijk heeft bedreigd.
De integrale tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs en overwegingen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
Wat betreft de door de officier van justitie aangehaalde bewijsmiddelen voor de feiten 2, 4 en 5 verwijst de rechtbank naar het schriftelijke requisitoir.
De officier van justitie acht voorbedachten rade in feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen. Zij komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag en acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van beide aangevers.
De te bezigen bewijsmiddelen heeft de officier van justitie in haar schriftelijke requisitoir benoemd.
De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij na het rijden tegen het hek voor de achtergevel van de woning is gestopt en naar binnen heeft gekeken, ongeloofwaardig, mede omdat geen remsporen in de tuin zijn aangetroffen.
Redengevend voor het aannemen van een aanmerkelijke kans op de dood acht de officier van justitie, kort gezegd, de volgende feiten en omstandigheden:
  • het kaliber van de auto;
  • de wetenschap bij verdachte dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kort voor het inrijden zich nog samen in de woonkamer bevonden;
  • het beperkte zicht dat verdachte had toen hij voor het hek, met zwart folie, stond;
  • het beperkte zicht dat verdachte had toen hij de woning inreed omdat er jaloezieën voor het raam hingen;
  • de Porsche heeft geaccelereerd getuige de acceleratiesporen en de verschuiving van de terrastegels;
  • dat de woonkamer uit één ruimte bestond en door de impact bezaaid was met grote en zware voorwerpen, glas, brokstukken en delen van de achtergevel;
  • het korte tijdsbestek (hooguit 10 seconden) waarbinnen het inrijden zich als één doorlopende gebeurtenis afspeelde;
  • de hevige gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde;
  • het feit van algemene bekendheid dat personen zich plegen te bewegen in een woning, zeker in een panieksituatie.
De officier van justitie heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat, gelet op de manier van inrijden en de omstandigheden waaronder dit is gedaan, dit gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dan dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard.
Hieraan doet volgens de officier van justitie niet af dat beide personen niet meer in de woonkamer aanwezig waren. Dit is een toevallige en gelukkige omstandigheid. Maar verdachte heeft zich daarvan niet vergewist.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte van [slachtoffer 2] , het zichtbare letsel aan diens hoofd, nek, hand en arm en het door de buurvrouw [getuige 1] waargenomen letsel, namelijk een blauw oog en een schaafplek in zijn nek en de verklaring van [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet met aanzienlijke snelheid door de gevel is gereden, maar dat hij tot de achtergevel is gereden om daarna de deur eruit te duwen.
Aangevoerd is tevens dat op de geloofwaardigheid van alle getuigen in deze zaak het nodige is af te dingen met als gevolg dat de exacte toedracht van het inrijden niet is komen vast te staan en dat de vraag of er nog mensen in de woonkamer waren op het moment van het binnenrijden niet kan worden beantwoord, anders dan dat verdachte hierover telkens nadrukkelijk heeft verklaard dat er niemand meer aanwezig was in de woonkamer.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit voor feit 1.
Met betrekking tot de feiten 2, 4 en 5 heeft de verdediging zich wat betreft bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 3, de mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 1, 2, 4 en 5.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsbijlage (bijlage 2). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
Waar de officier van justitie en de verdediging het met elkaar over eens zijn, en wat ook naar het oordeel van de rechtbank zonder meer volgt uit de bewijsmiddelen, is dat het volgende is gebeurd: verdachte is nadat hij – boos – de woning van aangeefster heeft verlaten, zijn auto ingestapt. Deze auto stond geparkeerd achter het tuinhek van de achtertuin van aangeefster. Hij is hiermee door het tuinhek gereden, vervolgens door de tuin, en daarna is hij door de achtergevel de woonkamer van het huis van aangeefster ingereden. Aangevers bevonden zich op het moment van binnenrijden niet meer in de woonkamer.
De vraag die – ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde – centraal staat, is hoe deze handelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van poging tot moord, zoals onder feit 1 primair is ten laste gelegd omdat voor voorbedachten rade en dus voor ‘kalm beraad en rustig overleg’, het wettige en overtuigende bewijs ontbreekt.
Van een bewuste bedoeling van verdachte om aangevers te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, oftewel vol opzet op zodanige gevolgen, is de rechtbank evenmin gebleken. Ook de officier van justitie gaat hier blijkens haar requisitoir niet vanuit.
Dat betekent dat van poging tot doodslag of zware mishandeling alleen sprake zou zijn, als zou blijken dat verdachte daar voorwaardelijk opzet op had, oftewel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden of zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, oftewel een geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans.
Als de aangevers op het moment dat de auto door de pui heen de woonkamer inreed, in dat deel van de woonkamer zouden hebben gestaan, dan zou er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een aanmerkelijke kans zijn geweest dat zij daardoor – op zijn minst – ernstig letsel hadden opgelopen. Zij stonden daar echter niet. De vraag is of dat, zoals de officier van justitie stelt, net zo goed wél het geval had kunnen zijn. De rechtbank komt, alles afwegende, tot de conclusie dat zij deze stelling van de officier van justitie niet volgt.
Daarvoor is allereerst van belang dat, zoals gezegd, er op het moment dat de auto de woonkamer binnenreed niemand in die woonkamer aanwezig was. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie.
Daar komt bij dat uit de aangifte van [slachtoffer 2] en de getuigenverklaringen van de buren [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat er enig tijdsverloop is geweest tussen het moment waarop verdachte voor het eerst tegen het tuinhek van aangeefster heeft gereden en het moment waarop de auto daadwerkelijk de woonkamer is ingereden. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] werden immers beiden wakker van het geluid van een auto die tegen het hek aanrijdt, stapten uit bed, keken uit het raam, en zagen op dat moment – in het geval van [getuige 2] – de auto nog tegen het hek aanrijden respectievelijk – in het geval van [getuige 1] – de auto nog in de tuin voor het huis staan. Het tegen het tuinhek aanrijden was bovendien goed te zien vanuit de woonkamer, zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 2] , en goed te horen, zo leidt de rechtbank af uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , die immers van dat geluid wakker zijn geworden. Verder blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat verdachte inderdaad, zoals hij zelf ook heeft verklaard, nog even stil heeft gestaan in de tuin, alvorens hij de woonkamer binnen is gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank was het gelet op de hiervoor aangehaalde omstandigheden alleszins voor de hand liggend dat aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarvan voor verdachte bekend was dat zij in ieder geval vlak voordat hij tegen het tuinhek begon aan te rijden nog in de woonkamer waren, de woonkamer zouden hebben verlaten voordat verdachte daadwerkelijk met zijn auto die woonkamer inreed. Meerdere personen (getuige ook de 112-meldingen) in de nabije omgeving van de woning hebben ’s nachts waargenomen dat de bestuurder van de Porsche door het hek richting het huis reed. Hier was enige tijd voor nodig (het hek gaf niet in één keer mee). Niet valt in te zien waarom een persoon zich in de woonkamer bevindend dit waar zou nemen en zou blijven staan. Anders gezegd, het was geen onverhoedse en stille benadering, maar een juist ‘s nachts luidruchtige en opvallende actie. Er was daardoor tijd genoeg om te vluchten voor het naderend gevaar. Gelet daarop bestond niet een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en is er dan ook geen sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (minst genomen voorwaardelijk) opzet had op de bedreiging van beide aangevers met enig misdrijf tegen het leven gericht, door nadat hij boos de woning had verlaten met zijn auto eerst het hek van de achtertuin van aangeefster omver te rijden en vervolgens de woonkamer in te rijden kort nadat beide aangevers die woonkamer waren ontvlucht. De rechtbank heeft in haar oordeel mede betrokken dat verdachte kort tevoren aangever [slachtoffer 2] ook al had bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht (zie hierna feit 4). Op grond van deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte aangevers daadwerkelijk iets aan zou doen. Kortom, het tenlastegelegde onder feit 1 meer subsidiair zal de rechtbank bewezen verklaren.
Nu verdachte de bewezen te verklaren feiten onder 2, 4 en 5 ter terechtzitting heeft bekend, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de op die feiten betrekking hebbende bewijsmiddelen niet uitwerken, maar volstaan met de vermelding ervan.

Vrijspraak feit 3.

Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] op 20 maart 2021 voorafgaande aan de feiten 1 en 2 heeft aangevallen en dit heeft [slachtoffer 2] ook verklaard. Ook is er bij [slachtoffer 2] nadien letsel geconstateerd. Er is alleen geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte de feitelijke handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging heeft gepleegd jegens [slachtoffer 2] . Nergens blijkt uit dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen of gestompt.
Nu geen feitelijke handelingen bewezen kunnen worden, kan hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

feit 1

op 20 maart 2021 te Eindhoven
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
immers is verdachte opzettelijk dreigend
met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (Porsche Cayenne),
tegen een hek/de schutting van de woning gelegen aan de [adres 3] gereden en
door de achtertuin en door de achtergevel, de woonkamer van die woning binnengereden,
terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich kort daarvoor in die woonkamer van die woning bevonden, en
aldus in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten vluchten teneinde een aanrijding met die personenauto te voorkomen;

feit 2:

*op 20 maart 2021 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk
- een gebouw, te weten een woning gelegen aan de [adres 3] ,
dat aan Stichting [stichting] toebehoorde
onbruikbaar heeft gemaakt;
*op 20 maart 2021 in Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk
- een hekwerk behorende bij die woning, dat aan Stichting [stichting] toebehoorde en
- de inboedel van een woning gelegen aan de [adres 3] en overige zich in die woning bevindende goederen en de achtertuin en een poort en een schutting en fietsen en een elektrische stepgeheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehorende

heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt;

feit 4:

op 20 maart 2021 te Eindhoven
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb een pistool en ik schiet" en “ik schiet je kapot”;

feit 5:

hij op of omstreeks 17 maart 2021 in Nederland
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [slachtoffer 1] WhatsApp berichten te sturen met daarin (onder meer) de tekst:
- “Nu maak ik je kapot vuile hoer” en
- “ik schiet je kapot” en
- “ik pak nu mijn pistool”.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft voorts verbeurdverklaring gevorderd van de Porsche Cayenne en onttrekking aan het verkeer van de munitie.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 3).
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is bepleit dat bij de bedreigingen en de ernstige vernieling geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf past dan het ondergane voorarrest maar dat een taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel een verplichte agressieregulatie-cursus meer passend is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de zeer vroege ochtend van 20 maart 2021 na het zien van zijn vriendin met een andere man compleet misdragen. Hij is uiteindelijk, getergd door gevoelens van jaloezie, met zijn Porsche Cayenne de woonkamer van zijn vriendin binnengereden. Daaraan voorafgaand had hij de man die op dat moment bij haar was al in niet te mis verstane bewoordingen bedreigd. Door vervolgens met zijn auto eerst het tuinhek omver en daarna zelfs de woning ín te rijden, door de achterpui heen, heeft hij voor aangevers een zeer bedreigende situatie gecreëerd. Het lijkt erop dat verdachte een enorm machtsvertoon heeft willen tentoonspreiden. Dit is alle perken te buiten gegaan. Zeker omdat er ook kinderen in de woning aanwezig waren, die getuige hebben moeten zijn van dit handelen van verdachte.
De schade die verdachte met zijn handelen aan de woning en de inboedel heeft toegebracht was daarnaast enorm. Het hekwerk van zowel de tuin van aangeefster als de tuin van haar buren is omver gegaan. De twee pilaren waar de poorten aanhingen zijn losgekomen uit hun betonnen fundering. Verdachte is over fietsen gereden en over een step. De gehele achtergevel van de woning was vernield. In de woonkamer lagen blokken kalkzandsteen van wel 90 tot 100 kilogram. De meubelstukken van aangeefster lagen, zeer beschadigd, verspreid in de woonkamer en keuken.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de straat waar aangeefster woont en heeft ook daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen.
Voorafgaand aan dit voorval heeft verdachte aangever ook woordelijk met de dood bedreigd. En ook zijn vriendin heeft hij twee dagen eerder via WhatsApp bestookt met zeer gewelddadige bedreigingen. De berichten die hij verstuurde waren zeer onaangenaam en buiten proportioneel qua narigheid, en compleet in tegenspraak met het feit dat verdachte zegt veel van zijn vriendin te houden.
Bij het opleggen van een straf weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij meteen uit eigener beweging reeds een groot bedrag aan schade heeft vergoed. Verdachte heeft nog voor zijn aanhouding aangegeven dat hij de schade aan de woning compleet zou vergoeden. Ook heeft verdachte na zijn aanhouding toegegeven dat hij degene is geweest die deze ravage had veroorzaakt. Hij heeft volledig meegewerkt bij het onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Het agressieprobleem en de controledrang van verdachte baren de rechtbank zorgen, zeker nu de relatie met zijn vriendin ten tijde van de zitting weer was hersteld en zij beiden hebben benoemd met elkaar verder te willen gaan. Het is aan verdachte zelf om zijn problemen aan te pakken en de verantwoordelijkheid voor het verloop van de relatie niet volledig bij het gedrag van zijn vriendin te leggen. De rechtbank zal de gevangenisstraf dan ook voor een deel, te weten twee maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en als motivatie om aan zichzelf te werken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank niet beslissen tot verbeurdverklaring van de Porsche Cayenne die aan verdachte toebehoort.
Gelet op de gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte oplegt, de kwalificatie van de feiten door de rechtbank als bedreiging in plaats van poging doodslag dan wel poging zware mishandeling en de omstandigheid dat verdachte reeds uit eigener beweging een hoog bedrag aan schade heeft vergoed, acht de rechtbank de bijkomende straf van verbeurdverklaring van de auto, die na reparatie nog een aanzienlijke waarde zal vertegenwoordigen, niet proportioneel.
De rechtbank zal dan ook de teruggave gelasten van de Porsche Cayenne evenals van het geldbedrag van € 1.030,- aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 57, 285, 350, 352 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

acht het onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder feit 1 meer subsidiair, 2, 4 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1, meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:
- opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw, dat aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:
(ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 4 en feit 5:)
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
2 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: 2 stuks munitie.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen goederen:
- een personenauto, Porsche Cayenne;
- een geldbedrag van € 1.030,-, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mrs. A. Bernsen en A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 12 juli 2021.