ECLI:NL:RBOBR:2021:3187

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
19/3053
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de verlening van een drank- en horecawetvergunning voor een slijtersbedrijf met wijncursussen en proeverijen

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een drank- en horecawetvergunning aan een slijtersbedrijf in 's-Hertogenbosch. De vergunninghouder had een vergunning aangevraagd voor het uitoefenen van een slijtersbedrijf, waarbij hij wijncursussen en proeverijen wilde aanbieden. De burgemeester had eerder een vergunning verleend, maar de eiser, die zich tegen deze vergunning verzette, stelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd dat de activiteiten van de vergunninghouder in overeenstemming waren met de Drank- en Horecawet (DHW). De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat de wijze van verstrekking van alcohol tijdens de cursussen voldeed aan de voorwaarden van de DHW, en dat de vergunninghouder de achterste winkelruimte niet gelijktijdig mocht gebruiken voor andere activiteiten dan die van het slijtersbedrijf. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het griffierecht aan de eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser,

en

de burgemeester van 's-Hertogenbosch, de burgemeester

(gemachtigde: mr. R. Visser).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], in [vestigingsplaats] (hierna: de vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft de burgemeester een drank- en horecawetvergunning voor de exploitatie van het slijtersbedrijf [vergunninghouder] in het pand aan de [adres] verleend.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de gronden van zijn
beroep nader aangevuld bij brieven van 16 januari 2020 en 20 oktober 2020.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hier op 31 augustus 2020 op gereageerd.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eiser is naar de zitting gekomen. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder is ook naar de zitting gekomen.

Overwegingen

1. De relevante wetgeving is in een bijlage opgenomen die bij deze uitspraak is gevoegd.
Inleiding
2. De vergunninghouder heeft op 26 maart 2019 een vergunning voor het uitoefenen van een slijtersbedrijf aangevraagd. Deze aanvraag is gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente ’s-Hertogenbosch (editie van 5 april 2019, nummer 75829). In die publicatie is aangegeven dat vóór 21 april 2019 schriftelijk gereageerd kan worden op de aanvraag. Eiser, die woont aan de [adres] , heeft op 8 april 2019 in zijn zienswijze over de aanvraag van de vergunninghouder het volgende vermeld:
“ (…) De huidige bestemming van voornoemd pand is “winkelbestemming”. Het vigerend bestemmingsplan laat geen horecabestemming toe.
(…). Wat houdt in “vergunning slijtersbedrijf”. Valt dit onder de winkelbestemming of horecabestemming. De logische vervolgvraag is: heeft een slijtersbedrijf ook het recht alcohol te schenken c.q. proeverijen te houden.”
3. Naar aanleiding van de zienswijze heeft een juridisch medewerker van de gemeente ’sHertogenbosch op 16 april 2019 telefonisch contact opgenomen met eiser en hem per email het volgende meegedeeld:
“Op het adres [adres] komt geen restaurant met een Drank- en Horecawetvergunning. Er is een vergunning aangevraagd voor een slijtersbedrijf, het is dan niet toegestaan om alcohol ter plaatse te schenken of proeverijen te organiseren.”
4. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ is vermeld.
Het bestreden besluit
5. De burgemeester heeft in het bestreden besluit het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Voor de nadere motivering van het bestreden besluit wordt verwezen naar het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van 18 september 2019. In dit advies is vermeld dat op grond van artikel 28 van de Drank- en Horecawet (DHW) een drank- en horecawetvergunning (DHW-vergunning) moet worden verleend als zich geen weigeringsgronden als genoemd in artikel 27 van de DHW voordoen. Volgens de commissie was de burgemeester gehouden de vergunning te verlenen, omdat geen van deze weigeringsgronden zich voordoen.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat de burgemeester ten onrechte een vergunning heeft verleend. Het bestemmingsplan geeft aan het dat het op betreffende pand geen horecabestemming rust. Er is nooit sprake van geweest dat eiser een slijterij wil exploiteren op het vergunde adres, hij wil een ‘wijnacademy’ exploiteren. Het gaat volgens eiser om een verkapte horecaonderneming waar dranken en hapjes geserveerd worden, dit vanaf 06.00 uur tot 22.00 uur en waar wijnproeverijen worden aangeboden alsmede vergaderruimtes worden verhuurd. Gemakshalve is er een wijnwinkel bij. Eiser wijst erop dat geen sprake is van handhaving, want in de tussentijd zijn al verschillende partijtjes en feestjes georganiseerd. Eiser wijst er verder op dat de winkeltijden zijn verruimd, dat de winkelruimte een zogenaamde achterkamer of vergaderruimte wordt en dat onder het mom van vergaderen en wijnproeverijen partijtjes en feestjes worden georganiseerd. Onder deze omstandigheden had de burgemeester, gelet op artikel 27, eerst lid, onder d en artikel 31, eerste lid, onder a, van de DHW, volgens eiser nooit een DHW-vergunning mogen verlenen.
7. Verder voert eiser aan dat met vooringenomenheid is gehandeld en dat van ‘fair play’ in dit geval geen sprake is. Er is volgens eiser ook sprake van onbehoorlijk bestuur.
De beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat een DHW-vergunning op grond van artikel 28 van de DWH slechts geweigerd kan worden als sprake is van de in artikel 27 van de DHW genoemde weigeringsgronden. Dat sprake is van een facultatieve bepaling, zoals eiser stelt, wordt daarom niet gevolgd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1117) blijkt uit de tekst van artikel 28 van de DHW dat de in artikel 27 vervatte weigeringsgronden als limitatief moeten worden aangemerkt. De stelling van eiser dat op het bewuste pand geen horecabestemming rust en het verlenen van de DHW-vergunning daarmee in strijd is, kan in deze procedure geen rol spelen, omdat strijd met het bestemmingsplan niet is opgenomen als weigeringsgrond. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1536).
9. De rechtbank begrijpt eisers beroepsgronden vervolgens zo dat eiser aanvoert dat de burgemeester de DHW-vergunning had moeten weigeren op grond van artikel 27, eerste lid, onder b van de DHW, omdat de openingstijden ruimer zijn dan dat in de aanvraag om een DHW-vergunning is aangegeven. Ook voert eiser aan dat alcohol in de onderneming wordt geschonken, dat sprake is van een verkapte horecaonderneming en de overige ruimte wordt verhuurd als vergaderruimte of gebruikt als cursuslokaal, wat reden voor de burgemeester had moeten zijn om de DHW-vergunning te weigeren op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de DHW.
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW
10. In artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW staat dat een vergunning wordt geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.
11. De rechtbank stelt vast dat de in de aanvraag genoemde openingstijden van het slijterijbedrijf afwijken van de tijden die in de intentieverklaring van 3 september 2019 zijn vermeld waarbinnen de bedrijfsactiviteiten worden verricht. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de in de intentieverklaring genoemde tijden ook de feitelijke openingstijden van het slijterijbedrijf zijn, waarvoor de DHW-vergunning is verleend. De openingstijden die op de website van de onderneming zijn vermeld vallen ook binnen de in de aanvraag genoemde openingstijden. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat ook de in de intentieverklaring genoemde ruimere openingstijden vallen binnen de toegestane openingstijden op grond van de Winkeltijdenwet.
12. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit wat eiser heeft aangevoerd niet volgt dat de burgemeester ten tijde van het bestreden besluit redelijkerwijs had moeten aannemen dat de openingstijden van de onderneming niet in overeenstemming zouden zijn met wat de vergunninghouder heeft aangevraagd. De burgemeester heeft geen aanleiding hoeven zien deze weigeringsgrond toe te passen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW
13. In artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW staat dat een vergunning wordt geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.
14. Dit artikel beoogt gemeenten een handvat te bieden om over te gaan tot weigering van de vergunning indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat bij of krachtens de wet gestelde verboden zullen worden overtreden, of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften. Daarmee worden tevens de mogelijkheden voor gemeenten vergroot om een adequaat plaatselijk alcoholmatigingsbeleid te voeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 969, nr. 3, p. 32).
15. De rechtbank begrijpt dat eiser met zijn beroepsgrond aanvoert dat de artikelen 13, tweede lid, en artikel 14, eerste lid, van de DHW zullen of al worden overtreden.
16. In artikel 13, tweede lid, van de DHW staat dat het verboden is in een slijtlokaliteit alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse, tenzij het betreft verstrekking om niet door een persoon die in die slijtlokaliteit dienst pleegt te doen en die verstrekking tot doel heeft een klant die daarom verzoekt een alcoholhoudende drank die in dat slijtersbedrijf verkrijgbaar is, te laten proeven.
17. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de DHW is het verboden een slijtlokaliteit gelijktijdig in gebruik te hebben voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten dan die welke tot het slijtersbedrijf behoren dan wel toe te laten dat daarin zodanige activiteiten worden uitgeoefend.
18. In het primaire besluit heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat het verboden is om alcoholhoudende drank te verstrekken voor het gebruik ter plaatse en dat dus ook het organiseren van proeverijen is niet toegestaan. De vergunninghouder heeft vervolgens in zijn intentieverklaring te kennen gegeven dat hij wijncursussen ter educatie wil verzorgen in het afgesloten cursuslokaal en hij wil de achterkamer verhuren voor vergaderingen waarbij hij een lunch aanbiedt. De wens van de vergunninghouder om de vergaderruimte te verhuren en wijncursussen en – proeverijen te organiseren, blijkt ook uit de brief van de gemeente die op 23 augustus 2019 aan de vergunninghouder is gezonden.
19. In het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van 18 september 2019, dat integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is in reactie op het door bezwaarmaker aangevoerde opgemerkt dat louter de eventuele vrees voor niet-naleving van een verleende DHW-vergunning onvoldoende reden vormt de gevraagde vergunning te weigeren. Ook is overwogen dat mocht de vergunninghouder niet-vergunde activiteiten ter plaatse gaan verrichten, dat een kwestie van handhaving is. Volgens de commissie staat dat op dit moment vergunningverlening voor het exploiteren van een slijterijbedrijf niet in de weg.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee onvoldoende gemotiveerd dat de weigeringsgrond dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften, zich niet voordoet. Hoewel bij de burgemeester bekend was dat de vergunninghouder niet enkel een slijterijbedrijf wenst te exploiteren waarvoor een vergunning is aangevraagd en hij in het primaire besluit expliciet heeft opgenomen dat het organiseren van wijnproeverijen niet is toegestaan, wordt in het bestreden besluit niet kenbaar gemotiveerd of voor deze overige bedrijfsactiviteiten die in het slijterijbedrijf worden uitgevoerd al dan niet redelijkerwijs aangenomen zou moeten worden dat in strijd met de artikelen 13, tweede lid, en 14, eerste lid, van de DHW gehandeld zou worden. De rechtbank overweegt dat de motivering dat bij het verrichten van niet-toegestane bedrijfsactiviteiten door de vergunninghouder een verzoek om handhaving moet worden ingediend, geen blijk geeft van een beoordeling of de artikelen 13 en 14 van de DHW zullen worden overtreden. Het bestreden besluit is op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt wel.
21. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat het in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet is voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten of dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien.
22. Zoals tijdens de zitting is toegelicht, wenst de vergunninghouder in zijn onderneming wijncursussen te verzorgen waarbij kleine hoeveelheden wijn zullen worden geschonken die deelnemers kunnen proeven en waarover vervolgens informatie wordt gegeven. Voor het deelnemen aan deze wijncursussen is een vergoeding verschuldigd. Het proeven van alcohol in een slijtlokaliteit is op grond van artikel 13, tweede lid, van de DHW toegestaan als het ‘om niet’ wordt verstrekt met het doel de alcohol te verkopen. De burgemeester heeft niet gemotiveerd dat deze wijze van verstrekking, als onderdeel van de wijncursus, valt binnen het proeven als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de DHW. De motivering van de burgemeester tijdens de zitting dat de cursisten niet betalen voor de wijn, maar voor de educatie, vindt de rechtbank niet overtuigend. Ook heeft de burgemeester niet gemotiveerd dat door het verlenen van de vergunning waarbij bekend is dat de vergunninghouder zijn achterste winkelruimte wil verhuren als vergaderruimte of gebruiken als cursuslokaal redelijkerwijs niet hoeft te worden aangenomen dat het verbod een slijtlokaliteit gelijktijdig in gebruik te hebben voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten dan die welke tot het slijtersbedrijf behoren dan wel toe te laten dat daarin zodanige activiteiten worden uitgeoefend, niet zal worden overtreden.
23. Het is de rechtbank ook na lezing van het verweerschrift en de toelichting van de burgemeester tijdens de zitting niet duidelijk geworden dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW zich niet voordoet. De motivering van de burgemeester is niet voldoende. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
Vooringenomenheid/schending beginsel van fair play/onbehoorlijk bestuur
23. Tot slot is de stelling van eiser dat het willekeurig handelen van de bezwaarschriftencommissie blijkt uit het feit dat de intentieverklaring van de vergunninghouder onjuist wordt weergegeven in het advies, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vooringenomenheid van de bezwaarschriftencommissie aan te nemen. De rechtbank ziet ook verder in de gedingstukken geen reden om aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze commissie te twijfelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van onbehoorlijk bestuur aan de zijde van de burgemeester. Dat de vergunninghouder en de burgemeester in gesprek zijn (geweest) over de mogelijkheden op de betreffende locatie, leidt niet tot de door eiser gestelde vooringenomenheid aan de kant van de burgemeester of schending van het fair play-beginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
24. Gelet op rechtsoverweging 20 is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, de rechtsgevolgen in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen. De burgemeester zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de burgemeester op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 174,– aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Drank- en Horecawet

Artikel 3

1. Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.

Artikel 13

(…)
Het is verboden in een slijtlokaliteit alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse, tenzij het betreft verstrekking om niet door een persoon die in die slijtlokaliteit dienst pleegt te doen en die verstrekking tot doel heeft een klant die daarom verzoekt een alcoholhoudende drank die in dat slijtersbedrijf verkrijgbaar is te laten proeven.

Artikel 14

1. Het is verboden een slijtlokaliteit gelijktijdig in gebruik te hebben voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten dan die welke tot het slijtersbedrijf behoren dan wel toe te laten dat daarin zodanige activiteiten worden uitgeoefend.

Artikel 27

1. Een vergunning wordt geweigerd indien:
niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen;
redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn;
artikel 7, tweede lid, artikel 31, vierde lid, en artikel 32, tweede lid, zich tegen de verlening van de gevraagde vergunning verzet;
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.
2. Een vergunning ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, is ingetrokken, kan gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar worden geweigerd.
3. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4. Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 28

Een vergunning wordt verleend, indien geen der in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.