ECLI:NL:RBOBR:2021:3186

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
9024411
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur voor kinderopvang in het kader van onvoorziene omstandigheden door COVID-19

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert eiseres, vertegenwoordigd door J. Zuurman van De Voordeligste Deurwaarder, betaling van een onbetaalde factuur van € 919,80 door gedaagde, die werd vertegenwoordigd door N. Toenders. De vordering betreft een overeenkomst van kinderopvang die op 14 oktober 2019 werd gesloten. Door de overheidsmaatregelen in verband met de COVID-19-pandemie was de opvang van de kinderen van gedaagde van 16 maart 2020 tot 11 mei 2020 gesloten. Eiseres stelt dat zij recht heeft op betaling van de afgesproken uren, ondanks dat de opvang niet heeft plaatsgevonden, omdat de huisregels van de overeenkomst een uitzondering voor dergelijke situaties voorzien. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij niet hoeft te betalen voor diensten die niet zijn geleverd, en dat zij door de situatie financiële schade heeft geleden.

De kantonrechter oordeelt dat het COVID-19-virus en de daaruit voortvloeiende maatregelen als onvoorziene omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechter overweegt dat het redelijk is om te concluderen dat gedaagde niet in staat was om de factuur volledig te betalen, gezien de onduidelijkheid over de financiële regelingen en de impact van de pandemie op haar inkomen. Uiteindelijk wordt de vordering van eiseres toegewezen tot een bedrag van € 459,90, met wettelijke rente, en worden de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9024411 CV EXPL / 20-1001
Vonnis van 8 juli 2021
in de zaak van:
[eiseres] h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: J. Zuurman van De Voordeligste Deurwaarder,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: N. Toenders.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 het vonnis van 11 maart 2021 waarin is bepaald dat een zitting (mondelinge behandeling) zal worden gehouden, met de daarin genoemde stukken;
 de aantekeningen van de griffier van de zitting van 2 juni 2021, die in verband met het COVID-19 virus via een Skype-verbinding heeft plaatsgevonden.
1.2.
Vervolgens is de uitspraak nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Onder de naam ' [bedrijfsnaam 1] ' biedt [eiseres] als gastouder verzorging en opvang van kinderen.
2.2.
Partijen hebben op 14 oktober 2019 een overeenkomst van opdracht gesloten voor de opvang en verzorging van de twee kinderen van [gedaagde] door [eiseres] . Deze overeenkomst is tot stand gekomen door bemiddeling van gastouderbureau "Thuis van Huis" te Mierlo.
2.3.
Op 27 november 2019 zijn partijen voor het jaar 2020 een vast aantal uren van 877,75 per kind overeengekomen met een gemiddelde van 73,15 uur per maand tegen een bedrag van € 6,00 per kind per uur.
2.4.
Op de overeenkomst zijn de “Huisregels [bedrijfsnaam 1] ” van toepassing. Hierin is, voor zover voor dit geschil van belang, het volgende opgenomen:
Geplande afwezigheid
Gastouder
De dagen dat de gastouder niet aanwezig is informeert zij de ouder/verzorger minimaal 1 maand voorafgaand aan de betreffende dag. (Met uitzondering van een noodgeval *)
Is de opvang gesloten in uitzonderlijke gevallen waar de gastouder niets aan kan doen, lopen de uren volgens contract door. Hier krijgt u ook gewoon kinderopvangtoeslag voor.
*Deze uren worden ondanks het vaste contract dan uiteraard in mindering gebracht op de maand factuur. Ook geldt dit bij ziekte van de gastouder.”
2.5.
De gastouderopvang van [eiseres] is in verband met de overheidsmaatregelen tegen het Covid-19 virus in de periode van 16 maart 2020 tot 11 mei 2020 gesloten geweest.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar voorraad, tot betaling van € 919,80, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
3.2.
Zij legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Via "Thuis van Huis" is op 26 mei 2020 ten behoeve van [eiseres] over de periode mei 2020 een bedrag van € 799,56 bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald. Na een herberekening van de te factureren uren over de periode april en mei 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] op 24 december 2020 een nieuwe factuur gestuurd van € 919,80 waarmee de factuur van 26 mei 2020 is komen te vervallen. Ondanks sommatie is [gedaagde] niet tot betaling van de factuur van 24 december 2020 overgegaan.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en voert daartoe het volgende aan.
[eiseres] heeft de kinderen van [gedaagde] in april en mei 2020 niet opgevangen. Het is dan ook niet redelijk dat [eiseres] betaald wil worden voor diensten die zij niet heeft verricht. [eiseres] heeft [gedaagde] op 22 april 2020 bovendien toegezegd dat de uren waarin door haar geen opvang is verzorgd in mindering zullen worden gebracht op de maandfactuur. [gedaagde] mocht daarop vertrouwen. [eiseres] heeft haar in maart 2020 medegedeeld dat haar kinderen niet door haar ( [eiseres] ) konden worden opgevangen omdat zij in verband met het Covid-19-virus in de zorg wilde gaan werken. Kennelijk wilde zij op deze manier dubbele inkomsten verwerven. Omdat zij haar kinderen in deze periode niet naar [eiseres] kon brengen, heeft [gedaagde] in eerste instantie zelf voor haar kinderen moeten zorgen. Hierdoor heeft zij haar eigen werk niet kunnen uitvoeren en daardoor veel minder inkomen gegenereerd. Daarnaast is een deel van haar recht op kinderopvangtoeslag vervallen omdat ze minder werkte. Het kan daarom niet van haar worden gevergd dat zij de factuur van 24 december 2020 aan [eiseres] betaalt.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [eiseres] als gevolg van de overheidsmaatregelen tegen het Covid-19-virus in de periode van 16 maart 2020 tot 11 mei 2020 de kinderen van [gedaagde] niet heeft opgevangen. Evenwel heeft [eiseres] [gedaagde] een factuur gestuurd voor het afgesproken aantal vaste uren kinderopvang in de maanden april en mei 2020. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op grond van de toepasselijke huisregels toch aanspraak heeft op uitbetaling van de afgesproken uren aangezien het Covid-19-virus (inclusief de als gevolg daarvan genomen overheidsmaatregelen) is aan te merken als een uitzonderlijk geval zodat de uren volgens het contract doorlopen. Aangezien de eigen bijdrage die ouders voor de kinderopvang dienen te betalen volledig door de overheid wordt vergoed, acht zij de toepassing van dit beding niet onredelijk bezwarend. Bovendien kon [gedaagde] gebruik maken van de gratis noodopvang bij de basisschool of een andere gastouder en heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer, gedateerd 17 april 2020 met kenmerk 2020-0000054585, ouders gevraagd de rekening van de kinderopvang te blijven betalen. Voorts betwist zij dubbele inkomsten te hebben willen generen: al voor de uitbraak van het Covid-19-virus werkte zij, naast haar werk als gastouder, in de zorg.
4.2.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] op grond van de huisregels aanspraak kan maken op uitbetaling van de afgesproken uren over april en mei 2020 en verwijst hiervoor naar de zinsnede
“Deze uren worden ondanks het vaste contract dan uiteraard in mindering gebracht op de maand factuur”en het feit dat [eiseres] haar op 22 april 2020 nog via WhatsApp heeft toegezegd dat de uren waarin geen opvang is geboden in mindering zullen worden gebracht op de factuur.
[eiseres] betoogt op haar beurt dat deze toezegging haar niet kan worden tegengeworpen omdat zij op dat moment nog niet op de hoogte was van de financiële regelingen die de overheid ten behoeve van de kinderopvang had getroffen.
4.3.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.4.
Het Covid-19-virus kan, gelet op de ongekende omvang van deze (wereldwijde) pandemie, worden aangemerkt als een uitzonderlijk geval zoals bedoeld in de huisregels onder ‘geplande afwezigheid’. Bovendien ligt het buiten de invloedssfeer van [eiseres] dat zij als gevolg van de coronamaatregelen genoodzaakt was de kinderopvang te sluiten. Zij had weliswaar de mogelijkheid noodopvang te verzorgen voor ouders met een cruciaal beroep maar heeft hier van afgezien vanwege het besmettingsrisico door haar werk in de zorg. Dit kan haar niet worden aangerekend nu zij kennelijk al voor de uitbraak van het Covid-19-virus – naast haar werk als gastouder – in de zorg werkte. Bovendien was in de mogelijkheid van noodopvang voor kinderen van ouders met een cruciaal beroep voorzien door de basisscholen. De zinsnede waarnaar [gedaagde] verwijst kan haar niet baten nu deze – gelet op de plaats van de asterix (het "sterretje" *), namelijk vóór de tekst over uitzonderlijke gevallen – slechts van toepassing is in situaties waarin geen sprake is van een uitzonderlijk geval. Dit betekent dat [eiseres] op grond van voornoemde bepaling in de huisregels in beginsel aanspraak heeft op betaling van de overeengekomen uren.
4.5.
Op grond van artikel 6:258 lid 1 BW kan echter – op verlangen van een van de contractspartijen – deze bepaling buiten toepassing worden gelaten indien er sprake is van onvoorziene omstandigheden die maken dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet kan worden verwacht. Naar de kantonrechter begrijpt heeft [gedaagde] met haar verweer bedoeld een beroep te doen op dit artikel. In deze zaak kunnen het Covid-19-virus en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen als een onvoorziene omstandigheid worden aangemerkt aangezien partijen bij het aangaan van de overeenkomst een en ander niet hebben (kunnen) voorzien.
Daarom moet worden beoordeeld of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van [gedaagde] kan worden verwacht dat zij de factuur over de maanden april en mei 2020 volledig betaalt ondanks dat zij als gevolg van de overheidsmaatregelen in deze periode geen gebruik heeft kunnen maken van de diensten van [eiseres] .
4.6.
In dit verband wijst [eiseres] er terecht op dat [gedaagde] gebruik had kunnen maken van de gratis noodopvang en de compensatieregeling als bedoeld in de hierboven genoemde brief van de Staatssecretaris, zodat [gedaagde] de factuur van [eiseres] had kunnen betalen zonder zelf financiële schade te hoeven lijden. Vaststaat dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de compensatieregeling en pas vanaf mei 2020 van de noodopvang. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt echter dat er in de beginfase van de overheidsmaatregelen sprake was van onduidelijkheid over en/of onbekendheid met deze regelgeving en de genoemde compensatieregeling. Dit maakt dat het niet onbegrijpelijk is dat [gedaagde] in eerste instantie minder is gaan werken om haar kinderen zelf op te kunnen vangen. Pas later, medio mei 2020, heeft zij haar kinderen naar noodopvang ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ gebracht die haar hiervoor geen kosten in rekening heeft gebracht. Deze onduidelijkheid was er overigens niet alleen bij [gedaagde] maar ook bij [eiseres] . [eiseres] heeft immers niet betwist dat zij [gedaagde] aanvankelijk heeft bericht dat zij de uren in mindering zou brengen op de factuur omdat zij op dat moment (22 april 2020) nog niet op de hoogte was van de financiële regelingen van de overheid. Tegen die achtergrond kan [eiseres] [gedaagde] dan ook niet tegenwerpen dat zij geen of slechts beperkt gebruik heeft gemaakt van voornoemde regelingen. Aangezien bij beide partijen in het begin van de overheidsmaatregelen tegen het Covid-19-virus onduidelijkheid bestond over de (financiële) regelingen omtrent de kinderopvang en [eiseres] [gedaagde] bovendien in eerste instantie heeft toegezegd de uren in mindering te zullen brengen, is het in strijd met redelijkheid en billijkheid om van [gedaagde] te verwachten dat zij de gehele factuur van 24 december 2020 aan [eiseres] betaalt. Dit geldt te meer nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld inkomensschade te hebben geleden door haar kinderen in eerste instantie zelf op te vangen; hierdoor ontving zij niet alleen minder inkomsten uit werk maar kreeg zij ook minder kinderopvangtoeslag. Bij deze stand van zaken, waarbij beide partijen nadeel hebben ondervonden van de ontstane situatie, is het redelijk dat de openstaande factuur van € 919,80 door beide partijen wordt gedeeld. De vordering van [eiseres] zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 459,90.
4.7.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat deze zal worden toegewezen over het toegewezen bedrag.
4.8.
Gezien de uitkomst van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 459,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 juli 2021.