ECLI:NL:RBOBR:2021:2957

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
01/258722-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en ontploffing in appartementencomplex met ontoerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing in een appartementencomplex. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in P.I. Vught, heeft op 27 oktober 2019 geprobeerd een explosie te veroorzaken door een gasslang los te koppelen en de gaskraan open te draaien, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor de bewoners van het complex. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2020 en 2021, werd vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De rechtbank heeft op basis van deskundigenrapporten, waaronder een Pro Justitia-rapportage, geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een Multiple complex Development Disorder (McDD) en dat zijn gedragingen voortkwamen uit een toestand van emotionele nood. De officier van justitie had een tbs-maatregel met voorwaarden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden de minst ingrijpende en meest effectieve zorgvorm was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de voorlopige hechtenis opgeheven, met de voorwaarde dat de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.258722.19
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2020, 4 mei 2020, 10 juli 2020, 11 september 2020, 26 november 2020, 18 februari 2021, 21 april 2021 en 10 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 januari 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te [gemeente] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een woning, gelegen aan het [adres] te [gemeente] , welke woning deel uitmaakt van een appartementencomplex, met dat opzet
een gasslang (van het gasstel) naar de kraan van de gasleiding heeft losgekoppeld en/of
(vervolgens) de gaskraan in die woning heeft opengezet/opengedraaid ten gevolge waarvan gas vrij de woning instroomde, althans in kon stromen, in elk geval gas in voornoemde woning heeft doen/laten (uit)stromen op zodanige wijze dat door gasophoping een explosief gasmengsel is/zou ontstaan, en/of
onder meer een matras en/of een stoelkussen heeft aangestoken,
in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met onder meer een matras en/of een stoelkussen, althans met een brandbare stof (terwijl de gaskraan openstond), en/of
(vervolgens) die woning heeft verlaten,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in voornoemde woning bevindende goederen en/of voor belendende woningen en/of de zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die belendende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Naar aanleiding van een melding over een gaslucht werd een onderzoek ingesteld in de toenmalige woning van verdachte, gelegen aan het [adres] te [gemeente] . Dit betrof een flatwoning op de derde verdieping van een flatgebouw. Onderzoek in de woning wees uit dat een gasleiding in de keuken los hing en dat een brand in de woonkamer had gewoed die al was gedoofd toen de brandweer de woning binnen ging.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij heeft geprobeerd een explosie te veroorzaken en brand te stichten in zijn woning, waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor mensen te duchten was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, maar vraagt de rechtbank verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu door de deskundigen is geconcludeerd dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was toen hij het strafbare feit pleegde.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de bewezenverklaring refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en ten aanzien daarvan geen vrijspraak is bepleit.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2021;
  • het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [gemeente] ) (pagina’s 22, 24 – 26);
  • het aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [gemeente] ) (pagina 2); en
  • het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [naam 1] namens Stichting [naam 2] (pagina 17).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven benoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 oktober 2019 te [gemeente] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk brand te stichten en een ontploffing teweeg te brengen in een woning, gelegen aan het [adres] te [gemeente] , welke woning deel uitmaakt van een appartementencomplex, met dat opzet een gasslang (van het gasstel) naar de kraan van de gasleiding heeft losgekoppeld en vervolgens de gaskraan in die woning heeft opengedraaid ten gevolge waarvan gas vrij de woning instroomde, op zodanige wijze dat door gasophoping een explosief gasmengsel is ontstaan, en een matras en/of een stoelkussen heeft aangestoken, terwijl de gaskraan openstond, en vervolgens die woning heeft verlaten,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de zich in voornoemde woning bevindende goederen en voor belendende woningen en de zich daarin bevindende goederen,
en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die belendende woningen aanwezige personen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De rechtbank stelt vast dat uit de door J.C. Laheij (psychiater) en R.J.A. van Helvoirt (GZ-psycholoog) opgestelde Pro Justitia-rapportage van 24 februari 2021 blijkt dat bij verdachte sprake is van een Multiple complex Development Disorder (McDD, een autismespectrumstoornis). De rechtbank stelt ook vast dat uit de Pro Justitia-rapportage blijkt dat sprake is van aan deze stoornis gerelateerde gedragsproblemen en van verslavingsproblematiek.
De rechtbank acht met name de volgende passages van belang:
[p. 45] De ernstige beperkingen in de sociale interactie en gedragspatronen, de problemen met de emotieregulatie, de wisselende stemmingen en het hoge angstniveau bij betrokkene zijn passend bij de diagnose Multiple complex Development Disorder (McDD).
[p. 46] McDD is een stoornis in het autismespectrum (subtype) met beperkingen op verschillende gebieden. Zo zijn er problemen op het terrein van de emotieregulatie, op sociaal gebied en problemen in het onderscheiden van werkelijkheid en fantasie. Verder zijn er (ook bij betrokkene) problemen in het (logisch) denken en de mentale flexibiliteit. Mede door de combinatie van deze beperkingen is betrokkene ook kwetsbaar voor psychotische verschijnselen (...).
Classificerend kan gesproken worden van een stoornis in alcoholgebruik (ernstig), een stoornis in het gebruik van amfetamines (ernstig) en een stoornis in cannabisgebruik (matig ernstig); alle in remissie vanwege de gereguleerde omgeving. Tevens heeft betrokkene in de voorgaande jaren een gokstoornis ontwikkeld. Ook deze kan in het licht van de gebrekkige coping mechanismen van betrokkene worden gezien.
Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van Multiple complex Development Disorder, een subtype van de autismespectrumstoornis.
[p. 48] Op de dag van het ten laste gelegde viel door het voor de zoveelste keer blokkeren van zijn Facebookaccount zijn laatste contact met de realiteit, zijn levenslijn met de buitenwereld, weg. Betrokkene was wanhopig en deed in die toestand, indien bewezen, een poging zijn huis in brand te steken. Zijn handelen dient, zo menen onderzoekers, eerder te worden beschouwd als een plotselinge uiting van onmacht en een gebrek aan gedragsalternatieven, in een toestand van emotionele nood (bij een man met zeer weinig vaardigheden om deze heftige emoties te reguleren), dan als een suïcidepoging of een agressieve handeling richting zijn omgeving. Zijn keuzevrijheid werd dusdanig beperkt dat onderzoekers adviseren het ten laste gelegde niet aan betrokkene toe te rekenen.
Zoals eerder betoogd is betrokkene, ondanks structurele en verregaande beperkingen op emotioneel en sociaal gebied en op het terrein van de realiteitstoetsing (samen geclassificeerd als autismespectrumstoornis (McDD), na afloop van zijn tbs-maatregel (slechts) eenmaal eerder wegens belaging met justitie in aanraking gekomen. Daarmee is betrokkene primair een kwetsbare en beperkte man, maar kan worden gesteld dat ontregeling aan zijn kant, die gemakkelijk kan ontstaan, niet zonder meer tot geweld of gevaar leidt. Dat neemt niet weg dat betrokkene wegens zijn beperkingen wel aangewezen is op externe hulp en begeleiding en dat hij bij het ontbreken van die hulpbronnen gemakkelijk in situaties terecht komt die hij niet zelfstandig kan bolwerken.
[p. 49] Ondanks de ernst en de complexiteit van de pathologie schatten onderzoekers het gevaar op gewelddadig/gevaarlijk handelen in als laag tot matig. Pas bij een heel lang bestaande situatie van isolement (het niet beschikbaar zijn van externe hulpbronnen) en oplopende spanning, kan het risico (op een plotseling uiting van onmacht) oplopen en is moeilijk te voorspellen wat betrokkene dan doet.
[p. 50] Cruciaal om het recidiverisico te beperken is het blijvend monitoren, ondersteunen en begeleiden van betrokkene, maar onderzoekers zien geen noodzaak dat betrokkene hiervoor klinisch wordt opgenomen De voorgestelde interventies hoeven niet plaats te vinden in het kader van een tbs-behandeling, maar kunnen via het schakelartikel uit de wet Forensische Zorg (artikel 2.3) binnen het kader van een zorgmachtiging (Wet verplichte ggz) gerealiseerd worden (voorheen artikel 37 Wetboek van Strafrecht). Het doel van de zorgmachtiging is dus vooral om betrokkene te stabiliseren en ervoor te zorgen dat hij weer zelfstandig (met begeleiding) verder kan. Bij het ontbreken van huisvestiging kan, om de bovenstaande zorg op te starten, binnen de zorgmachtiging betrokkene ook kortdurend worden opgenomen in een accommodatie (op een open afdeling). Onderzoekers schatten in dat een halfjaar verplichte zorg voldoende is om betrokkene opnieuw in zorg te krijgen en achtten die termijn haalbaar om het recidivegevaar tot acceptabele proporties terug te dringen.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Verdachte is daarom niet strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, nu zij een behandeling op basis van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz) niet toereikend acht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank geen tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, maar over te gaan tot het afgeven van een zorgmachtiging. De verdediging stelt dat niet is voldaan aan het ultimum remedium-vereiste voor het opleggen van een tbs-maatregel, omdat andere, minder ingrijpende, maatregelen mogelijk zijn, waartoe de deskundigen eveneens hebben geadviseerd, namelijk de zorgmachtiging in het kader van de Wvggz.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu het bewezenverklaarde feit verdachte niet wordt toegerekend, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een maatregel passend en geboden is en het meest recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor mensen en gevaar voor goederen konden ontstaan. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft grote (materiële) schade veroorzaakt en verdachte heeft door zijn gedragingen een groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen.
De rechtbank merkt op dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van zijn handelen inziet en oprecht berouw heeft getoond. Daarnaast heeft verdachte het door hem gepleegde strafbare feit ten tijde van zijn aanhouding spontaan toegegeven, (uiteindelijk) volledige openheid van zaken gegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Daarnaast heeft verdachte (uiteindelijk) ook meegewerkt aan de onderzoeken van deskundigen omtrent zijn geestvermogens.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van de Pro Justitia-rapportage in een aparte procedure een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging. Dit verzoekschrift is tegelijk met de deze strafzaak behandeld.
De officier van justitie beroept zich bij haar eis tot oplegging van een tbs-maatregelmede op het afwijzende advies van de geneesheer-directeur, waaruit blijkt dat getwijfeld wordt aan de haalbaarheid en effectiviteit van het afgeven van een zorgmachtiging. Daarnaast wordt in het reclasseringsadvies van 27 mei 2021 geadviseerd een tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte op te leggen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een tbs-maatregel voor meer zekerheid zorgt dan afgifte van een zorgmachtiging.
De rechtbank volgt dat standpunt niet.
De rechtbank heeft bij het maken van de afweging voor het mogelijk opleggen van een maatregel de adviezen van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, J.C. Laheij (psychiater) en R.J.A. van Helvoirt (GZ-psycholoog), zoals vervat in de Pro Justitia-rapportage van 24 februari 2021 en zoals hiervoor geciteerd, en de reclasseringsadviezen van 27 mei 2021 en 8 juni 2021 betrokken. Daarnaast is de heer [reclasseringswerker] (specialist TBS PIJ bij de reclassering) ter terechtzitting als deskundige gehoord. De toelichting en verklaring van de heer [reclasseringswerker] ter zitting neemt de rechtbank eveneens mee in haar overweging.
Kort gezegd blijkt uit de reclasseringsrapportages en uit hetgeen de heer [reclasseringswerker] ter zitting heeft betoogd dat (op verzoek van de officier van justitie) onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden en dat op basis daarvan een advies is opgesteld. Uit het Pro Justitia-onderzoek en uit de risicoanalyse door de reclassering blijkt dat bij betrokkene geen sprake is van een hoog risico op gevaarlijk of gewelddadig gedrag. Betrokkene is medicatietrouw en - zo is gebleken - bereid om zelfstandig hulp te zoeken. Volgens de Pro Justitia-onderzoekers zijn er hierom onvoldoende argumenten om in te zetten op een klinische behandeling met een langdurige en intensieve behandelinterventie. Ook een verblijf in een setting met een verhoogd beveiligingsniveau is niet geïndiceerd. Cruciaal om het recidiverisico te beperken is het blijvend monitoren, ondersteunen en begeleiden van betrokkene.
Plaatsing van betrokkene in een open afdeling is op dit moment echter onzeker. Het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden kan zorgen voor een overbrugging naar beschermd wonen. Om het recidiverisico te beperken is het wel nodig dat betrokkene deskundige hulp krijgt. De heer [reclasseringswerker] heeft ter zitting aangegeven dat een laag beveiligingsniveau voldoende is (“beveiligingsniveau 0”).
De rechtbank concludeert op grond van het rapport van de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum en de adviezen van de reclassering dat het doel van het beperken van het recidiverisico tot een acceptabel niveau volgens al deze deskundigen kan worden gerealiseerd binnen het kader van een zorgmachtiging. Met een zorgmachtiging kan worden bewerkstelligd dat verdachte zelfstandig kan wonen en leven, terwijl hij daarbij met professionele en deskundige begeleiding wordt ondersteund, om ongelukken in de toekomst zoveel als mogelijk is te voorkomen. De rechtbank wil (en moet) kiezen voor de minst ingrijpende vorm van effectieve zorg voor verdachte. Behandeling in het kader van een door de strafrechter te verlenen zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, geniet daarom de voorkeur.
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en zal daarom geen tbs-maatregel opleggen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte tijdens zijn opname in het Pieter Baan Centrum gedurende een langere periode nauw door deskundigen is geobserveerd en onderzocht en dat op grond van de resultaten van dit onderzoek, een uitgebreide dossierstudie en aanvullend milieuonderzoek een goed onderbouwd en gedegen advies tot stand is gekomen. De rechtbank mag er dan ook van uitgaan dat alle mogelijkheden voor behandeling van verdachte zijn onderzocht en oordeelt om deze reden dat het in het belang van verdachte is dat hij de juiste zorg kan krijgen in het kader van een civiele setting op grond van een zorgmachtiging.
Om deze reden maakt de rechtbank gebruik van de haar in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet forensische zorg gegeven bevoegdheid om een zorgmachtiging af te geven. De toewijzende beslissing op dit verzoek wordt tegelijk met deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking (rekestnummer C/011369646 / FA RK 21/1576) van heden afgegeven.
De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop verdachte kan worden geplaatst in een kliniek of een instelling voor begeleid/beschermd wonen en de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.

Beslag.

De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en de verdediging over het beslag en zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
poging tot opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
poging tot opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar en

ontslaat hem van alle rechtsvervolging.

Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.
Teruggave in beslag genomen goed, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten: 1 STK Computer (Omschrijving: Packard Bell), aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 24 juni 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche [gemeente] , onderzoeksnummer [nummer] , onderzoek [onderzoeksnaam] , afgesloten op 18 december 2019, aantal pagina’s: 1 tot en met 84. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.