ECLI:NL:RBOBR:2021:2956

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
C/01/364702/FR RK 20-652
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van een faillissementsverzoek in het kader van de Tijdelijke wet Covid-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 februari 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot aanhouding van een faillissementsverzoek. Het verzoek tot faillietverklaring was ingediend door [Afk. bedrijfsnaam] op 6 november 2020, met aanvullende stukken op 25 januari 2021. De verzoekster heeft verzocht om de behandeling van het faillissementsrekest aan te houden voor een periode van twee maanden, onder verwijzing naar de Tijdelijke wet Covid-19 SZW en JenV, ook wel de Betalingsuitstelwet genoemd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 26 januari 2021 gehouden, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De rechtbank heeft de criteria van de Betalingsuitstelwet in overweging genomen, die bepalen dat een verzoek tot aanhouding kan worden toegewezen indien summierlijk blijkt dat de schuldenaar door de uitbraak van het Covid-19-virus tijdelijk niet in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [Afk. bedrijfsnaam] een aanzienlijk omzetverlies heeft geleden als gevolg van de coronamaatregelen, en dat er voldoende liquiditeit was vóór de uitbraak van het virus. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het faillissementsverzoek toewijsbaar was, omdat er een reëel vooruitzicht bestond dat de schuldeisers binnen de gestelde termijn bevredigd konden worden.

De rechtbank heeft vervolgens besloten om de behandeling van het faillissementsverzoek aan te houden tot 30 maart 2021, en heeft [Afk. bedrijfsnaam] opgedragen om de betrokken partijen op te roepen voor de zitting op die datum. Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.M. de Bruijn, in tegenwoordigheid van de griffier, die niet in staat was om de beschikking te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Rekestnummer : [Zaaknummer]
Beschikking van 2 februari 2021
In de zaak van
[Bedrijfsnaam] ,
gevestigd te [Plaats] ,
verzoekster tot aanhouding van de behandeling van het faillissementsrekest,
hierna te noemen: [Afk. bedrijfsnaam] ,
Advocaat: mr. [Naam]
tegen
[Bedrijfsnaam]
gevestigd te [Plaats] ,
verweerster tegen het verzoek tot aanhouding,
hierna te noemen: [Afk. bedrijfsnaam] ,
Advocaat: mr. [Naam]

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
 het verzoek van [Afk. bedrijfsnaam] tot faillietverklaring van [Afk. bedrijfsnaam] ter griffie ontvangen op 6 november 2020 en de aanvullende stukken ter griffie ontvangen op 25 januari 2021;
 het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring, ter griffie ontvangen op 25 januari 2021;
 de mondelinge behandeling van 26 januari 2021 waarbij aanwezig waren:
 namens [Afk. bedrijfsnaam] : de heer [Naam] , bijgestaan door mr. [Naam] ;
 namens [Afk. bedrijfsnaam] : mr. [Naam] ;
 de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van mr. [Naam] ;
 de ter zitting overgelegde brief van [Naam] , registeraccountant.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[Afk. bedrijfsnaam] heeft op grond van de Tijdelijke wet Covid-19 SZW en JenV (hierna aan te duiden als: de Betalingsuitstelwet) verzocht de behandeling van het tegen haar ingediende faillissementsverzoek aan te houden voor een periode van twee maanden.
2.2.
[Afk. bedrijfsnaam] heeft aangevoerd dat het grootste gedeelte van haar vordering op [Afk. bedrijfsnaam] is ontstaan ruim voor 15 maart 2020, reden waarom het beroep op de Betalingsuitstelwet niet opgaat, aldus [Afk. bedrijfsnaam] .

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.2. van de Betalingsuitstelwet wijst de rechtbank een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een verzoek tot faillietverklaring toe indien:
a. summierlijk blijkt dat de schuldenaar verkeert in de toestand waarin hij uitsluitend of hoofdzakelijk als gevolg van de uitbraak van het Covid-19-virus zijn onderneming niet zoals gebruikelijk heeft kunnen voortzetten en hij daardoor tijdelijk niet in staat is om voort te gaan met het betalen van zijn schulden
b. het vooruitzicht bestaat dat de schuldenaar na verloop van de door de rechtbank gestelde termijn zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen en
c. de schuldeiser door wie het verzoek tot faillietverklaring is ingediend met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn belangen wordt geschaad.
De onder a beschreven toestand wordt vermoed aanwezig te zijn als de schuldenaar informatie over zijn financiële positie overlegt waaruit blijkt dat:
a. hij voor de uitbraak van het COVID-19-virus of de beperkende maatregelen die sinds 15 maart 2020 in verband daarmee zijn afgekondigd, voldoende liquide middelen had om zijn opeisbare schulden te voldoen en
b. sinds de uitbraak van het COVID-19 virus of de beperkende maatregelen sprake is geweest van een omzetverlies van tenminste 20% ten opzichte van de gemiddelde omzet in drie voorafgaande maanden.
3.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Anders dan [Afk. bedrijfsnaam] heeft aangevoerd, betekent het enkele feit dat een (groot) deel van de openstaande vordering (ruim) vóór 15 maart 2020 is ontstaan, niet zonder meer dat een beroep op de Betalingsuitstelwet afgewezen dient te worden. De rechtbank dient het verzoek te toetsen aan de criteria zoals neergelegd in de Betalingsuitstelwet.
3.3.
[Afk. bedrijfsnaam] heeft onweersproken gesteld dat haar omzetverlies over de eerste drie maanden tijdens de eerste lockdown in 2020 54% bedroeg ten opzichte van de drie maanden voorafgaand aan de lockdown en dat haar omzetverlies over het hele jaar 2020 61% bedroeg ten opzichte van 2019. Ter zitting heeft [Afk. bedrijfsnaam] aangegeven dat haar kernwerkzaamheden bestaan uit het verrichten van onderhoudswerkzaamheden in zorginstellingen voor ouderen en mensen met een beperking. Vanwege de beperkende maatregelen zijn de werkzaamheden in deze instellingen stil gelegd en daarmee is een belangrijk deel van de omzet weg gevallen. Uit de door [Afk. bedrijfsnaam] overgelegde jaarrekening 2019 blijkt dat per 31 december 2019 er een werkkapitaal was van
€ 358.120,--. Per balansdatum 31-12-2019 had [Afk. bedrijfsnaam] een current ratio van 1,6% en een quick ratio van 1,08 welke ratio’s wijzen op voldoende liquiditeit, hetgeen door de accountant bevestigd is. Het door de met stukken onderbouwde stellingen van [Afk. bedrijfsnaam] ontstane bewijsvermoeden is door [Afk. bedrijfsnaam] niet ontkracht zodat naar het oordeel van de rechtbank summierlijk is gebleken dat [Afk. bedrijfsnaam] als gevolg van COVID-19 althans de beperkende maatregelen tijdelijk niet in staat is aan haar verplichtingen te voldoen.
3.4.
Door [Afk. bedrijfsnaam] is onweersproken gesteld dat zodra de lockdown wordt opgeheven de onderneming haar werkzaamheden in de zorginstellingen weer kan hervatten. [Afk. bedrijfsnaam] heeft daarnaast onderbouwd gesteld dat zij druk doende is een vordering van
€ 495.041,62 te incasseren. Bovendien vinden onderhandelingen plaats over een substantiële schadeclaim en bestaat de verwachting dat daarover op korte termijn overeenstemming kan worden bereikt, aldus [Afk. bedrijfsnaam] . Daarmee bestaat naar het oordeel van de rechtbank het vooruitzicht dat de schuldeisers, zoals door [Afk. bedrijfsnaam] gesteld, binnen de termijn van aanhouding kunnen worden bevredigd.
3.5.
Ter zitting heeft [Afk. bedrijfsnaam] aangegeven dat op 27 november 2020 een bedrag van
€ 20.000,-- betaald is dat in mindering komt op de openstaande premies over de eerste maanden van 2020. Naar het oordeel van de rechtbank wordt [Afk. bedrijfsnaam] niet wezenlijk en onredelijk in haar belangen geschaad door een aanhouding nu de premies vanaf april 2021 onder de loongarantieregeling vallen indien alsnog een faillissement zou volgen.
3.6.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank het verzoek tot aanhouding als volgt worden toegewezen.
Beschikkende:
De rechtbank
 houdt de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring met rekestnummer [Zaaknummer] aan tot 30 maart 2021;
 bepaalt dat [Afk. bedrijfsnaam] bij aangetekend schrijven of deurwaarders-exploit [Afk. bedrijfsnaam] dient op te roepen om op dinsdag 30 maart 2021 om 10.00 uur in persoon of bij gemachtigde te verschijnen ter zitting van deze rechtbank teneinde alsdan gehoord te worden op voornoemd verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is gegeven op 2 februari 2021 door mr. C.A.M. de Bruijn, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.