ECLI:NL:RBOBR:2021:2928

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
WR 21/018
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in bestuursrechtelijke procedure betreffende voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.H. Dworakowski-Kelders, die als voorzieningenrechter betrokken was bij een eerdere procedure over de sluiting van haar woning op grond van de Opiumwet. Verzoekster was van mening dat er sprake was van schijn van partijdigheid, omdat de rechter eerder al een uitspraak had gedaan in een vergelijkbare zaak. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 10 juni 2021 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De rechter heeft aangegeven dat het enkele feit dat zij eerder betrokken was bij de zaak, niet voldoende is voor wraking. De rechtbank benadrukte dat de huidige procedure betrekking heeft op een nieuw inhoudelijk besluit van de burgemeester, wat een nieuwe beoordeling vereist. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor wraking en dat de rechter in staat was om de zaak objectief en onpartijdig te beoordelen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer : WR 21/018
Beslissing van 10 juni 2021
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
hierna: verzoekster,
tegen
mr. M.H. Dworakowski-Kelders,
in haar hoedanigheid van voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met nummer SHE 21/999,
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de zitting gehouden op 12 mei 2021 met daarin het verzoek tot wraking
- het schriftelijke standpunt van de rechter van 20 mei 2021
- het dossier in de hiervoor genoemde zaak.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 3 juni 2021 is verschenen:
- de gemachtigde van verzoekster, mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
Verzoekster en de rechter hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
Namens de burgemeester van de gemeente Oss (wederpartij van verzoekster in de zaak met nummer SHE 21/999) is de heer [naam] als belangstellende aanwezig geweest.
De gemachtigde van verzoekster heeft spreekaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster voert een procedure tegen de burgemeester van de gemeente Oss (hierna: de burgemeester) in verband met de sluiting van haar woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.2.
De rechter heeft in verband met deze sluiting eerder een zaak tussen verzoekster en de burgemeester behandeld (nummer SHE 20/3379). Dit betrof een voorlopige voorziening in de bezwaarfase. In haar uitspraak van 15 januari 2021 heeft de rechter het verzoek afgewezen.
2.3.
Inmiddels heeft de burgemeester, na de ontvangst van een advies van de Bezwaarschriftencommissie, een besluit genomen op het bezwaar van verzoekster.
Ook dit besluit houdt in dat de woning van verzoekster wordt gesloten.
2.4.
De zaak met nummer SHE 21/999 betreft het verzoek voorlopige voorziening in de beroepsfase. Deze zaak is op de zitting van 12 mei 2021 behandeld.
2.5.
Bij de aanvang van deze zitting heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter verzocht zich te verschonen omdat zij het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening in de bezwaarfase heeft behandeld. De rechter heeft zich niet verschoond. Vervolgens heeft de gemachtigde, na overleg met verzoekster, de rechter gewraakt.

3.Het wrakingsverzoek en het verweer

3.1.
Verzoekster heeft de rechter gewraakt omdat er sprake is van schijn van partijdigheid. Er zijn parallellen met het verzoek voorlopige voorziening in bezwaar.
In die uitspraak heeft de rechter geoordeeld dat er geen parallel is tussen de zaak van verzoekster en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2327). Ook heeft de rechter geoordeeld dat de sluiting evenredig en noodzakelijk was.
3.2.
De rechter berust niet in de wraking. De rechter wijst er op dat er geen wettelijk beletsel is om als voorzieningenrechter in dezelfde procedure zowel een verzoek om een voorlopige voorziening in de bezwaarfase als een verzoek om een voorlopige voorziening in de beroepsfase te behandelen. De rechter wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 1999 (ECLI:NL:RVS:AB1250).
Een verzoek om een voorlopige voorziening is een spoedprocedure. Bij de planning van de zitting wordt gekeken naar de eerstvolgende beschikbare plek in het rooster. De zaak is zo toevalligerwijs aan de rechter toebedeeld. Een individuele rechter heeft geen invloed op die toebedeling en planning.
Het is juist dat de gronden die bij het verzoek in de bezwaarfase waren aangevoerd grotendeels gelijk zijn aan de gronden die bij het verzoek in de beroepsfase zijn aangevoerd. Het gaat echter hoe dan ook om een nieuwe beoordeling, omdat het verzoek betrekking heeft op een nieuw inhoudelijk besluit. Bovendien zijn er ontwikkelingen geweest in de persoonlijke situatie van verzoekster. Bij de beoordeling van het verzoek in de beroepsfase moet de rechter gemotiveerd ingaan op alle aangedragen argumenten van verzoekster en de standpunten van de burgemeester. De rechter voelt zich in staat om deze zaak opnieuw objectief en onpartijdig te beoordelen.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
4.3.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is in het onderhavige geval geen sprake.
In de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 1999 is overwogen dat in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid niet wordt geschaad als dezelfde voorzieningenrechter in dezelfde procedure zowel een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar behandeld als een voorlopige voorziening hangende beroep. Het enkele feit dat beide verzoeken door de rechter worden behandeld, levert daarom geen grond op voor wraking.
Verder geldt dat een beslissing die in het kader van een voorlopige voorziening is gegeven per definitie een voorlopig karakter heeft. Het verzoek voorlopige voorziening dat thans aan de rechter voorligt, heeft betrekking op een inhoudelijk nieuw besluit van de burgemeester. Dit nieuwe besluit is genomen naar aanleiding van het bezwaar van verzoekster tegen het oorspronkelijke besluit en na het inwinnen van het advies van de Bezwaarschriften-commissie. Dit vereist dan ook een nieuwe beoordeling in het kader van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, waarbij moet worden ingegaan op alle argumenten en standpunten die door verzoekster en/of de burgemeester naar voren zijn gebracht. Daarbij is de rechter niet gebonden aan de eerdere beslissing over het (niet) slagen van een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017. Datzelfde geldt voor de beslissing over de evenredigheid en de noodzakelijkheid van de sluiting. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van een schijn van partijdigheid.
4.4.
Overigens zijn door verzoekster geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat daarvan wel sprake is.
4.5.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen grond is voor wraking. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. M.H. Dworakowski-Kelders af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Mandemakers, voorzitter, mrs. J.H. Wiggers en E.C.P.M. Valckx, leden, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.