In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft verzoeker op 20 mei 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J. Iding, de rechter die de zaak behandelde. Verzoeker was van mening dat de rechter partijdig was omdat hij tijdens de zitting van 12 mei 2021 het woord gaf aan mr. M.J.J. Spieringhs, de advocaat die aan verzoeker was toegewezen, terwijl verzoeker deze advocaat niet als zijn vertegenwoordiger wilde. Verzoeker heeft zijn onvrede geuit met de woorden dat hij zijn eigen advocaat wilde en dat hij niets met mevrouw Spieringhs te maken wilde hebben. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er bijzondere omstandigheden zijn die de schijn van partijdigheid rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker op dat moment onvoldoende in staat was om zijn eigen belangen goed waar te nemen en dat het hem aan ziekte-inzicht ontbrak. De rechtbank besloot dat een eventueel volgend wrakingsverzoek tegen deze rechter niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mr. I.L.A. Boer als voorzitter, en de leden mr. M.F.M.T. Franke en mr. F.E. Roll, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma.