ECLI:NL:RBOBR:2021:2869

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
8201894
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot reiskostenvergoeding in arbeidsovereenkomst met Thuiszorg Olympia B.V.

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Thuiszorg Olympia B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Schwartz, vorderde een reiskostenvergoeding van € 3.610,37 netto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 januari 2019. De gedaagde partij, Thuiszorg Olympia B.V., vertegenwoordigd door mr. J.G.A. Linssen, voerde verweer tegen de hoogte van de gevorderde vergoeding en stelde dat de berekening niet deugdelijk was en in strijd met een tussen partijen gemaakte afspraak. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 3.599,30 netto aan reiskostenvergoeding, met wettelijke rente vanaf 22 november 2019. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet tijdig had gereageerd op de vordering en dat de gemaakte afspraken niet correct waren nageleefd. In reconventie werd het verzoek van Olympia afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd. Dit vonnis is een vervolg op een eerder tussenvonnis van 3 december 2020, waarin al enkele beslissingen waren genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8201894
Rolnummer : 19-11401
Uitspraak : 6 mei 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Schwartz,
toevoegingsnummer: 1IP4395,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg Olympia B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde (thans): mr. J.G.A. Linssen.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Olympia’ genoemd.
Dit vonnis is een vervolg op het (tussen)vonnis van 3 december 2020.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
In het (tussen)vonnis van 3 december 2020 is het geschil in het incident afgedaan. Olympia is daarbij veroordeeld om aan [eiser] een afschrift te verstrekken van de overzichten van dienstreizen van [eiser] over de periode van juli 2018 tot 25 januari 2019 met vermelding van data en adressen.
1.2.
In de hoofdzaak is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de hoogte van de door haar gevorderde reiskostenvergoeding.
1.3.
De kantonrechter heeft vervolgens kennis genomen van de volgende stukken:
  • de akte (met afschrift van de dienstreizen) van Olympia van 17 december 2020;
  • de akte uitlating (met productie 19) van [eiser] ;
  • de antwoordakte uitlaten van Olympia.
1.4.
Tot slot is opnieuw een datum bepaald waarop uitspraak zal worden gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij de overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis van
3 december 2020.
In conventie (= wat betreft de vorderingen van [eiser] ):
2.2.
Olympia heeft voldaan aan de veroordeling in het incident. Dit blijkt uit de akte van
17 december 2020, met als bijlage een afschrift van de dienstreizen van [eiser] in de periode van 1 juli 2018 tot 25 januari 2019.
2.3.
[eiser] heeft vervolgens in de hoofdzaak in de akte uitlaten haar bij dagvaarding ingestelde eis tot betaling van achterstallige reiskostenvergoeding verminderd. Zij vordert nu € 3.610,37 netto aan reiskostenvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2019. Zij verwijst naar productie 19 voor de berekening van het gevorderde bedrag.
2.4.
Volgens Olympia is die berekening voor een deel niet deugdelijk controleerbaar of verifieerbaar en in strijd met een tussen partijen overeengekomen afspraak dat kilometers van het werk naar huis niet worden vergoed.
2.5.
Het verweer van Olympia valt in drie onderdelen uiteen. Hierna wordt op ieder onderdeel ingegaan.
2.5.1.
Volgens Olympia heeft [eiser] op 26 september 2018 41 kilometer teveel opgevoerd, vanwege een verplaatsing van een straat in Eindhoven naar het kantooradres van Olympia. Dit verweer slaagt. Hoewel het een verplaatsing van een adres in Waalre (5582 HT) naar het kantoor betrof, is duidelijk dat de afstand van deze dienstreis geen 48,2 kilometer kan zijn geweest, zoals door [eiser] is opgevoerd. Een afstand van 7,2 kilometer (48,2 km -/- 41 km) komt niet onredelijk voor, zodat daarvan wordt uitgegaan. Het gevolg van deze correctie is dat voor deze dag recht bestaat op kilometervergoeding voor 123,2 kilometer, oftewel € 32,06 (artikel 9.2 lid 2 sub a van de cao: 10 km x € 0,15 en 113,2 km x € 0,27). Anders gezegd, op de vordering van [eiser] wordt een bedrag van
€ 11,07 in mindering gebracht.
2.5.2.
Olympia heeft verder aangevoerd dat van 47 dagen geen specificatie is gegeven, zodat de voor die dagen opgevoerde kilometers niet te controleren zijn. Niet duidelijk is op welke dagen Olympia doelt. Het overzicht waarin [eiser] een specificatie heeft gegeven van het aantal door haar gestelde kilometers per dag en per dienstreis (productie 19) omvat vele pagina’s en het had op de weg van Olympia gelegen, en daartoe was zij ook in staat, om haar verweer te onderbouwen met een concrete verwijzing naar de dagen waartegen haar verweer zich richt. Olympia heeft dit volledig nagelaten, zodat dit verweer als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
2.5.3.
Olympia heeft tot slot aangevoerd dat [eiser] is voorbijgegaan aan een tussen partijen gemaakte afspraak, gebaseerd op de ruimte die artikel 9.2 van de cao daarvoor biedt, dat de kilometers van het werk naar huis niet door de werkgever worden vergoed. Dit verweer wordt gepasseerd omdat het niet eerder in de procedure is aangevoerd terwijl daarvoor wel aanleiding was. [eiser] heeft immers al bij dagvaarding op grond van deze cao-bepaling een vordering tot vergoeding van de reiskosten ingesteld en – deels – onderbouwd door te verwijzen naar productie 15 (een door haar zelf opgesteld overzicht) en productie 16 (een van Olympia afkomstig overzicht). In de conclusie van antwoord noch in antwoord op de ‘eerste schriftelijke reactie’, waarin [eiser] is ingegaan op de reiskostenvergoeding, heeft Olympia opgeworpen dat partijen voor de te hanteren vergoeding, als bedoeld in artikel 9.2 van de cao, anders zijn overeengekomen. Door pas in de ‘antwoordakte uitlaten’ te wijzen op een van de cao afwijkende afspraak – waarbij ter onderbouwing slechts wordt verwezen naar een gesprek waarin dit aan [eiser] zou zijn meegedeeld, zonder overigens aan te geven wanneer dit gesprek zou zijn gevoerd – heeft Olympia dit verweer in een te laat stadium van de procedure naar voren gebracht, zodat hieraan wordt voorbijgegaan (artikel 128 Rv). Dit heeft ook tot gevolg dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd.
2.6.
Dit alles leidt ertoe dat Olympia wordt veroordeeld om € 3.599,30 netto aan reiskostenvergoeding aan [eiser] te betalen (€ 3.610,37 verminderd met € 11,07 (41 km à € 0,27)).
2.7.
[eiser] heeft nagelaten om vanaf juli 2018 de dienstreizen maandelijks op te voeren in de Thuiszorgplanner. De gevorderde reiskostenvergoeding was dus niet opeisbaar bij het einde van de arbeidsovereenkomst, zodat op dat moment hierover ook nog geen wettelijke rente verschuldigd was. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, te weten 22 november 2019.
2.8.
Olympia wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. [eiser] procedeert met een toevoeging en is daarom geen kosten verschuldigd voor het uitbrengen van de dagvaarding. Er is dus ook geen grondslag om Olympia in die kosten te veroordelen. Het bedrag van € 4,57 aan informatiekosten (verschotten) is wel voor rekening van [eiser] en komt dus voor vergoeding in aanmerking. Bij de berekening van het salaris voor de gemachtigde wordt het tarief gehanteerd dat past bij het uiteindelijk toegewezen bedrag (€ 249,00 per punt). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt op de in de beslissing vermelde wijze toegewezen.
In reconventie (wat betreft de vorderingen van Olympia)
2.9.
Omdat niet is gebleken dat Olympia vasthoudt aan de gevorderde verklaring voor recht dat haar een beroep op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW toekomt, wordt dit verzoek als ingetrokken beschouwd (zie overweging 6.29 van het tussenvonnis van
3 december 2020). Op deze vordering hoeft dus niet meer te worden beslist.
2.10.
In het tussenvonnis is al beslist dat de proceskosten in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie (= wat betreft de vorderingen van [eiser] ):
verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW bestond;
veroordeelt Olympia om, binnen veertien dagen na dit vonnis, aan [eiser] te betalen
€ 3.599,30 netto aan achterstallige reiskostenvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 november 2019;
veroordeelt Olympia om, binnen veertien dagen na dit vonnis, aan [eiser] te betalen
de maximale wettelijke verhoging van 50% over de eindafrekening, voor zover niet bij einde dienstverband voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 november 2019;
veroordeelt Olympia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 4,57 aan informatiekosten, € 81,00 aan griffierecht en € 996,00 (4 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat Olympia schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie (= wat betreft de vorderingen van Olympia):
wijst het gevorderde af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.