ECLI:NL:RBOBR:2021:2858

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
9024122
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Technische Universiteit Eindhoven en werknemer in verband met ontslag en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) een verzoek ingediend tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. Dit verzoek is ingediend in het kader van een bestuursrechtelijke procedure die loopt bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over het ontslag van [verweerder] per 18 maart 2016. De TU/e stelt dat, indien de CRvB het ontslag zou vernietigen, het dienstverband geacht moet worden te zijn voortgezet, wat zou betekenen dat het op 1 januari 2020 automatisch is omgezet in een arbeidsovereenkomst. De TU/e verzoekt ontbinding op basis van artikel 7:686 BW wegens tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en op basis van artikel 7:669 lid 3 BW om verschillende redenen, waaronder verwijtbaar handelen en disfunctioneren.

De rechtbank heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de tekortkomingen van [verweerder] niet zodanig ernstig zijn dat deze een ontbinding rechtvaardigen. De kantonrechter houdt rekening met de psychische stoornis van [verweerder], die invloed heeft gehad op zijn gedrag. Ook is er geen bewijs dat [verweerder] onvoldoende functioneert of dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die ontbinding rechtvaardigt. De TU/e heeft niet aangetoond dat er eerder waarschuwingen zijn gegeven of dat er pogingen zijn gedaan om de arbeidsrelatie te herstellen. De kantonrechter wijst ook het tegenverzoek van [verweerder] af, omdat er op dit moment geen dienstverband bestaat en de CRvB nog geen beslissing heeft genomen over het ontslag.

De proceskosten worden toegewezen aan [verweerder], omdat de TU/e ongelijk heeft gekregen in haar verzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9024122 \ EJ VERZ 21-78
Beschikking van 11 juni 2021
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Technische Universiteit Eindhoven (TU/e),
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P.A.S. Andela,
tegen:
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal.
Partijen zullen hierna “TU/e” en “ [verweerder] ” worden genoemd.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
De TU/e heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 17 mei 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van de TU/e heeft een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen, [verweerder] heeft een persoonlijke toelichting gegeven die hij ook (deels) op papier heeft gezet en in het geding heeft gebracht.
1.3.
De standpunten van partijen zijn besproken waarna een datum voor beschikking is bepaald.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
De TU/e is een openbare universiteit gespecialiseerd in technische wetenschap en technologie.
2.2.
Tot 1 januari 2020 waren de werknemers bij de TU/e aangesteld als ambtenaar in dienst van de TU/e. Per 1 januari 2020 is de ambtenarenstatus van de werknemers vervallen en is de aanstelling als gevolg van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst.
2.3.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1975, is op 1 januari 2006 in dienst getreden bij de TU/e. De laatste functie die [verweerder] vervulde, is die van facilitair medewerker bij de afdeling locatiemanagement van de Dienst Interne Zaken (hierna: DIZ), met een salaris van € 2.590,- bruto per maand. De DIZ is onder meer belast met het onderhouden van gebouwen en verzorgen van de benodigde faciliteiten.
2.4.
Op 11 december 2015 heeft de TU/e kennisgenomen van een melding inhoudende dat [verweerder] zeer regelmatig en sinds langere tijd goederen van de TU/e uit gebouw Gemini in zijn privé personenauto laadt en vervolgens daarmee vertrekt.
2.5.
De TU/e heeft camerabeelden bekeken. Op diverse dagen is te zien dat [verweerder] goederen vanuit gebouw Gemini in zijn auto laadt.
2.6.
Op 18 januari 2016 is [verweerder] met een aantal tassen in zijn hand bij het verlaten van het terrein van de TU/e aangehouden door medewerkers van de TU/e beveiliging en overgedragen aan de politie. In de tassen werden acht flessen wijn aangetroffen. De TU/e heeft aangifte gedaan van verduistering van goederen in dienstbetrekking.
2.7.
Bij besluit van 20 januari 2016 is [verweerder] op non-actief gesteld.
2.8.
De TU/e heeft gesproken met (ex-)collega’s van [verweerder] . Vervolgens heeft zij [verweerder] uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016.
2.9.
Bij besluit van 18 maart 2016 heeft de TU/e de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag aan [verweerder] opgelegd (hierna: het ontslagbesluit). De daaraan ten grondslag gelegde plichtverzuimen zijn:
  • a) Het zich regelmatig goederen toe-eigenen zonder toestemming van de direct leidinggevende;
  • b) Het tijdens werktijd verrichten van onrechtmatige althans niet functie gerelateerde werkzaamheden;
  • c) Het door a en b toebrengen van schade aan de universiteit;
  • d) Het zonder toestemming van de direct leidinggevende een voertuig van de universiteit gebruik voor voornoemde activiteiten;
  • e) Het meermalen afleggen van leugenachtige verklaringen;
  • f) Het in strijd met het contactverbod contact opnemen met collega’s;
  • g) Het bewust in strijd met procedures, zonder toestemming van de eigenaar en onbevoegd ondertekenen van uitvoerbonnen.
2.10.
[verweerder] heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het ontslagbesluit. Tijdens de hoorzitting voor de bezwaarschriftencommissie is opgemerkt dat het gedrag dat in het ontslagbesluit wordt aangemerkt als plichtsverzuim, mogelijk kan worden verklaard doordat [verweerder] lijdt aan een vorm van autisme. De TU/e heeft de beslissing op bezwaar tegen het ontslagbesluit vervolgens aangehouden in afwachting van nader medisch onderzoek.
2.11.
Op 17 februari 2017 heeft de gemachtigde van [verweerder] een psychiatrische rapportage aan de gemachtigde van de TU/e gezonden waaruit blijkt dat [verweerder] lijdt aan een stoornis.
2.12.
De rechtbank Oost-Brabant heeft [verweerder] in een strafrechtelijke procedure op 4 april 2017 vrijgesproken van diefstal, dan wel verduistering in dienstbetrekking van onder meer flessen wijn.
2.13.
Op 24 april 2017 is [verweerder] een psychiatrisch onderzoek ondergaan. [verweerder] heeft de TU/e en haar gemachtigde geen toestemming gegeven van de rapportage kennis te nemen. Een onafhankelijke derde, [A] heeft de TU/e geadviseerd over de toerekenbaarheid van de aan [verweerder] verweten gedragingen.
2.14.
Op besluit van 1 december 2017 heeft de TU/e beslist op het bezwaar tegen de oplegging van de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag, met inachtneming van de het advies van de bezwaarschriftencommissie en de antwoorden van [A] over de toerekenbaarheid van de verweten gedragingen. Daarin is niet langer het meenemen van de goederen verweten vanwege een geconstateerd gebrek. Echter, omdat [verweerder] wel wist dat het hem niet was toegestaan de goederen zich onrechtmatig toe te eigenen, is [verweerder] nadien verweten dat hij (achteraf) het meenemen niet heeft gemeld bij de leiding van DIZ. Omdat ook de overige plichtsverzuimen wel toegerekend kunnen worden, handhaaft de TU/e het onvoorwaardelijk strafontslag.
2.15.
[verweerder] is tegen de beslissing op bezwaar inzake het strafontslag in beroep gegaan. Bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2018 is het beroep ongegrond verklaard.
2.16.
Tegen deze uitspraak is [verweerder] in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). Bij uitspraak van 16 juli 2020 heeft de CRvB de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de TU/e opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Dit omdat – samengevat – de TU/e de neergelegde tenlastelegging niet bij de beslissing op bezwaar heeft mogen uitbreiden met een niet aan het primaire besluit ten grondslag liggend verwijt. Verder heeft de CRvB geoordeeld dat van de zeven verweten plichtsverzuimen slechts twee plichtsverzuimen resteren en deze twee plichtsverzuimen als gevolg van de omstandigheden niet als ernstig kunnen worden aangemerkt, zodat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is aan de aard en ernst van de plichtsverzuimen.
2.17.
Op 12 oktober 2020 heeft de TU/e in een nieuwe beslissing op bezwaar het ontslag in stand gelaten en daar in plaats van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag, een redelijke grond als bedoeld in artikel 8.4 van de CAO NU aan ten grondslag gelegd. Meer concreet, omdat [verweerder] niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling om zijn functie naar behoren te vervullen, dan wel omdat in de werkrelatie (wederzijds) gebrek aan vertrouwen een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding met de leiding is ontstaan waardoor herstel van het dienstverband niet meer mogelijk is.
2.18.
Tegen deze beslissing op bezwaar heeft [verweerder] op 20 oktober 2020 beroep ingesteld bij de CRvB. Partijen zijn momenteel in afwachting van een uitnodiging van de hoorzitting bij de CRvB.

3.Het verzoek

3.1.
De TU/e verzoekt, in het geval dat door de CRvB onherroepelijk wordt geoordeeld dat het besluit van 12 oktober 2020 niet rechtsgeldig zou zijn genomen, de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden,
primairwegens een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:686 BW, dan wel
subsidiairwegens verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, dan wel
meer subsidiairwegens disfunctioneren als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW,
nog meer subsidiairwegens een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW en
uiterst subsidiairwegens een combinatie van ontslaggronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW.
De TU/e verzoekt daarnaast om bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de primaire en subsidiaire ontslaggrond geen rekening te houden met de opzegtermijn en [verweerder] geen transitievergoeding toe te kennen, en tenslotte om hem te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt de TU/e primair ten grondslag – kort gezegd – dat het vertrouwen dat zij had in [verweerder] door zijn ernstig te verwijten gedragingen, waaronder het zich onrechtmatig toe-eigenen van goederen, dat ook niet achteraf te melden aan zijn leidinggevende, het afleggen van valse verklaringen en het veel minder uren werken dan waartoe hij zich volgens de arbeidsovereenkomst heeft verbonden, volledig is verdwenen. Gelet op dit alles is de TU/e van oordeel dat van haar niet langer verwacht kan worden het dienstverband te laten voortduren.
3.3.
Subsidiair legt de TU/e aan het verzoek ten grondslag dat [verweerder] zich op meerdere fronten schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen/ gedrag. Gelet op dit alles is de TU/e van oordeel dat van haar niet langer verwacht kan worden het dienstverband te laten voortduren.
3.4.
Meer subsidiair legt de TU/e aan het verzoek ten grondslag dat [verweerder] onvoldoende functioneert, en dat zij hem daar tijdig over heeft geïnformeerd. Een verbeterkans is niet zinvol omdat hij de onaanvaardbaarheid van zijn gedragingen niet inziet, zelfs niet nadat hij daar expliciet op is aangesproken. [verweerder] mist de grondhouding die voor zijn functie is vereist. Aangezien de gedragingen onaanvaardbaar zijn voor iedere medewerker binnen de Tu/e ligt herplaatsing in een andere functie niet in de rede.
3.5.
Nog meer subsidiair stelt de TU/e zich op het standpunt dat de arbeidsverhouding tussen de TU/e en [verweerder] zodanig is verstoord, dat van de TU/e in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Aanleiding is een ernstig geschonden – wederzijds – vertrouwen tussen [verweerder] enerzijds en de leiding van DIZ, interne klanten en directe collega’s anderzijds. Wederzijds vertrouwen is de basis voor een vruchtbare samenwerking, terwijl iedere redelijke verwachting dat dit kan worden hersteld ontbreekt. Herplaatsing ligt niet in de rede.
3.6.
Uiterst subsidiair legt de TU/e een combinatie van omstandigheden, genoemd in de hiervoor genoemde gronden (i-grond), aan het verzoek ten grondslag.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen, vanwege het ontbreken van een voldragen ontslaggrond en de aanwezigheid van mogelijkheden tot herplaatsing.
Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Hem kan geen (ernstig) verwijt worden gemaakt van zijn gedragingen/nalaten, nu niet vast is komen staan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering, hij nooit de intentie heeft gehad zich hieraan schuldig te maken, hij vrijgesproken is van de diefstal van de flessen wijn en de Officier van Justitie onvoldoende bewijs aanwezig achtte voor de overige beschuldigingen en afgezien heeft van het instellen van vervolging ten aanzien van de overige beschuldigingen en in de bestuursrechtelijke procedure is vast komen te staan dat hij lijdt aan een psychische autistische stoornis en als levensmotto ziet om afgeschreven goederen een herbestemming te geven. Algemeen is binnen de TU/e bekend dat hij goederen verzamelt en geven mensen werkzaam bij of buiten de TU/e hem afgeschreven goederen mee. Binnen de TU/e zijn bij [verweerder] hiervoor geen procedures bekend en hij heeft altijd naar eer en geweten gehandeld. Wanneer hem duidelijke instructies zouden zijn gegeven dan wel worden gegeven dat zal hij deze nauwgezet opvolgen als autistisch beperkte medewerker. Primair verzoekt [verweerder] daarom om de arbeidsovereenkomst niet voorwaardelijk te ontbinden, en de TU/e te veroordelen om hem tewerk te stellen in zijn eigen functie, op straffe van een dwangsom.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 1.000.000,- bruto, en ook om rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn.
4.3.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door [verweerder] , zowel in het geval wel of niet voorwaardelijk wordt ontbonden, verzocht om de TU/e te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en overige emolumenten zoals de jaarlijkse winstuitkering vanaf de datum van het strafontslag van 18 maart 2016, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. Verder maakt [verweerder] aanspraak op het loon dat vanaf 4 februari 2016 deels is ingehouden sinds zijn op non-actiefstelling, te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging. In het geval er voorwaardelijk wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] ook dat de TU/e wordt veroordeeld tot betaling van de eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
De standpunten van partijen komen hierna verder aan de orde, voor zover ze relevant zijn.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Partijen zijn in een bestuursrechtelijke procedure verwikkeld in verband met het ontslag van [verweerder] per 18 maart 2016. Als de CRvB in die procedure het ontslag van [verweerder] vernietigt, moet het dienstverband al die tijd in stand worden geacht te zijn gebleven, hetgeen mede zou betekenen dat het dienstverband op 1 januari 2020 automatisch is omgezet in een arbeidsovereenkomst.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of die arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor het geval de CRvB het ontslag vernietigt, moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een transitie- en/of billijke vergoeding dient te worden toegekend.
verzoekschrift- of dagvaardingsprocedure?
5.3.
De TU/e baseert haar primaire verzoek op artikel 7:686 BW. Dat artikel bepaalt dat de mogelijkheid van ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van schadevergoeding niet wordt uitgesloten door de bepalingen uit afdeling 7.10.9 BW. Die afdeling heeft als opschrift ‘
Einde van de arbeidsovereenkomst’.
Verder is in artikel 7:686a lid 2 BW bepaald dat
gedingen die op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van Boek 7 BW bepaalde zijn gebaseerd, ingeleid worden met een verzoekschrift.
5.4.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat de primaire vordering en daarmee het hele verzoekschrift onjuist is ingeleid, nu de vordering van de TU/e is gegrond op artikel 6:74 BW. De zaak dient daarom te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor dagvaardingsprocedures, aldus [verweerder] .
5.5.
De kantonrechter volgt [verweerder] daarin niet. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Art. 7:686a lid 2 BW heeft tot doel dat in ontslagprocedures bij verzoekschrift wordt geprocedeerd, in plaats van een dagvaardingsprocedure. De reden hiervoor is, zo vermeldt de memorie van toelichting:
“om de toegang tot de kantonrechter zo eenvoudig, laagdrempelig en goedkoop mogelijk in te kleden, waarbij de snelheid van de procedure ook een factor van belang is. Een verzoekschriftprocedure leent zich hier beter voor dan een dagvaardingsprocedure.”
Art. 7:686a lid 2 BW bepaalt niet dat alle arbeidsrechtelijke procedures met een verzoekschrift worden ingeleid, maar aangenomen moet worden dat ontbindingsvorderingen die gebaseerd zijn op artikel 7:686 BW in verbinding met artikel 6:265 BW, bij verzoekschrift kunnen worden ingesteld. De kantonrechter verwijst daartoe naar de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2020:962). De uitspraak waar [verweerder] naar verwijst betreft een andere situatie; daar gaat het niet om een ontbindingsvordering, maar om een verklaring voor recht dat de werkgever toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door eenzijdig de werkzaamheden van de werknemer te wijzigen. Dat betekent dat de onderhavige vordering door middel van een verzoekschrift ingediend kan worden.
gebondenheid burgerlijke rechter aan oordeel bestuursrechter
5.6.
De TU/e heeft haar verzoek voorwaardelijk ingediend, namelijk voor het geval de CRvB in de lopende procedure het ontslag van [verweerder] per 18 maart 2016 vernietigt.
[verweerder] heeft aangevoerd dat indien de CRvB tot de conclusie komt dat het ontslagbesluit voor vernietiging in aanmerking komt, het dan niet aan de civiele rechter is om alsnog te besluiten dat er wel een einde dient te komen aan de arbeidsovereenkomst. Het staat de civiele rechter in dat geval niet meer vrij om – in strijd met wat de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld – alsnog de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat het karakter van de uitspraak van de civiele rechter dan het verkapte hoger beroep zou in houden ten opzichte van de uitspraak van de CRvB, aldus [verweerder] .
5.7.
Het beginsel van formele rechtskracht brengt met zich mee dat, indien de CRvB het ontslagbesluit vernietigt, de kantonrechter gebonden is aan dat oordeel van de CRvB over de rechtmatigheid van het besluit (ECLI:NL:HR:2019:738). De kantonrechter is bij de beoordeling van de geschilpunten niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit (HR 20 maart 2015, NJ2015,361).
5.8.
Mocht de CRvB het ontslagbesluit vernietigen, dan betekent dat niet automatisch dat een verzoek om ontbinding afgewezen moet worden. Het civiele arbeidsrecht kent andere toetsingsgronden dan het bestuursrecht. Dat betekent dat de TU/e ook belang heeft bij haar voorwaardelijk verzoek. De beslissing op het voorwaardelijke verzoek wordt krijgt pas gelding in geval van vernietiging van het ontslagbesluit door de CRvB.
ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.9.
De TU/e verzoekt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een tekortkoming in de nakoming als bedoeld in artikel 7:686 BW. Subsidiair wordt ontbinding verzocht op grond van artikel 7:669 lid 3, op basis van verschillende daar genoemde gronden.
5.10.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming is slechts toewijsbaar als sprake is van ernstige wanprestatie, in die zin dat de tekortkomingen zodanig ernstig zijn dat deze op één lijn gesteld kunnen worden met een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. In het kader van die toetsing moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen.
5.11.
De TU/e stelt dat [verweerder] haar vertrouwen onwaardig is geworden, door gedragingen die op één lijn zijn te stellen met een dringende reden. Voor zover zij echter het wegnemen van de goederen hieraan ten grondslag legt, verliest zij uit het oog dat deze gedragingen als gevolg van een autismespectrumstoornis niet aan [verweerder] toegerekend kunnen worden. In het verlengde daarvan volgt de kantonrechter de TU/e niet in haar stelling, dat vervolgens het niet melden van dat wegnemen dermate ernstig is dat het een ontbinding rechtvaardigt. [verweerder] heeft terecht opgemerkt dat wanneer je er zelf van overtuigd bent dat je naar eer en geweten hebt gehandeld, je dan ook geen reden hebt om dit handelen te melden. Voor zover al sprake zou zijn van wisselende verklaringen over zijn handelen kan ook dat niet los gezien worden van zijn psychische stoornis. Ten aanzien van het minder werken is de kantonrechter van oordeel dat aan de camerabeelden slechts een beperkte betekenis toekomst nu deze een momentopname betreffen. [verweerder] heeft op dat punt ook aangevoerd dat hij soms schoof met pauzes of plus-uren compenseerde, terwijl iedere week een werklijst werd opgesteld door zijn leidinggevende, die steeds werd ondertekend. Al met al acht de kantonrechter de tekortkomingen van [verweerder] in de nakoming van de arbeidsovereenkomst niet dusdanig ernstig dat deze een ontbinding rechtvaardigen. Daarbij wordt ook in acht genomen dat niet eerder is gewaarschuwd, dat geen waardevolle goederen in het geding zijn en dat hem ruime vrijheid werd gelaten in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Ook wordt gelet op de grote gevolgen van een ontbinding voor [verweerder] . Datzelfde geldt voor de verzochte ontbinding wegens verwijtbaar handelen (artikel 7:669, derde lid, aanhef en onder e, BW). Het moet dan immers gaan om dermate verwijtbaar handelen of nalaten, dat van de TU/e niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit kan niet worden aangenomen.
5.12.
Er is verder niet voldaan aan de vereisten voor een ontbinding wegens disfunctioneren (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder d, BW). De TU/e erkent dat [verweerder] geen onvoldoende beoordelingen heeft ontvangen. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat [verweerder] is aangesproken op zijn functioneren. [verweerder] is ook nimmer in de gelegenheid gesteld zijn gedrag - voor zover dit gedrag beschouwd kan worden als disfunctioneren - te verbeteren.
5.13.
De kantonrechter wijst ook de verzochte ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding af (artikel 7:669, derde lid, aanhef en onder g, BW). Voor zover [verweerder] het vertrouwen van de TU/e heeft beschaamd, is dat grotendeels te wijten aan zijn psychische stoornis. Er is wel sprake van een incident tussen partijen, maar niet van zodanige aard dat van de TU/e in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is ook niet gepoogd de aangevoerde verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen, al dan niet door bemiddeling. Met name de arbeidsrelatie tussen [verweerder] en zijn leidinggevende, de heer [B] , zou verstoord zijn. De TU/e heeft echter ter zitting aangegeven dat [B] niet meer als direct leidinggevende van dat team werkzaam is.
5.14.
De verzochte ontbinding op de i-grond zal eveneens worden afgewezen. Ook in de combinatie van de aangevoerde gronden is geen voldoende grond voor ontbinding aan te nemen. Voor zover de TU/e de niet-geslaagde d- en g-grond beogen te repareren met een beroep op de i-grond is deze grond daar niet voor bedoeld.
conclusie
5.15.
De conclusie is dat de aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek zal worden afgewezen.
5.16.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van de TU/e, omdat zij ongelijk krijgt.
in de zaak van het tegenverzoek
5.18.
[verweerder] heeft, in het geval er voorwaardelijk wordt ontbonden, verzocht de TU/e te veroordelen tot betaling van de eindafrekening. De door [verweerder] gestelde voorwaarde is niet in vervulling gegaan, zodat niet wordt toegekomen aan dit verzoek.
5.19.
[verweerder] heeft verder verzocht om wedertewerkstelling, achterstallig loon en ten onrechte ingehouden loon. Daarover wordt als volgt overwogen. Zolang de CRvB nog geen beslissing heeft genomen, bestaat er tussen partijen geen dienstverband. Mocht de CRvB op enig moment het ontslagbesluit vernietigen, dan dient ervan uit te worden gegaan dat de arbeidsovereenkomst nooit geëindigd is. Op dat moment kan [verweerder] aanspraak maken op achterstallig loon. Op dit moment echter (nog) niet. Ook het volgens [verweerder] ten onrechte ingehouden loon sinds zijn non-actief stelling komt op dit moment (nog) niet voor toewijzing in aanmerking. Nu op dit moment geen dienstverband tussen partijen bestaat, komt ook de verzochte wedertewerkstelling niet voor toewijzing in aanmerking.
5.20.
De conclusie is dat de verzoeken van [verweerder] worden afgewezen.
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt. Nu de TU/e voor het tegenverzoek geen extra kosten heeft hoeven maken, worden deze kosten vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
wijst de verzochte voorwaardelijke ontbinding af;
veroordeelt de TU/e tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 996,00 voor salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van het tegenverzoek
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de TU/e tot en met vandaag vaststelt op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en op 11 juni 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.