ECLI:NL:RBOBR:2021:2833

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
01/278382-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van toenmalige partner bewezen verklaard met vrijspraak voor mishandeling

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 augustus 2020 in Helmond zijn toenmalige partner, aangeduid als [slachtoffer 1], op gewelddadige wijze heeft verkracht. De feiten zijn bewezen verklaard op basis van de gedetailleerde verklaring van de aangeefster, die ondersteund werd door forensisch bewijs en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en dat het letsel dat zij had opgelopen overeenkwam met haar verhaal. De verdachte heeft de verkrachting ontkend en beweerde dat de seks vrijwillig was, maar de rechtbank verwierp deze verklaring als ongeloofwaardig.

Daarnaast was er een tweede aanklacht tegen de verdachte voor mishandeling van [slachtoffer 2] op 30 augustus 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door een groep vrouwen, waaronder [slachtoffer 2], die zich gewelddadig gedroegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer had gedaan en sprak hem vrij van deze aanklacht.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 42 maanden voor de verkrachting, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe, inclusief wettelijke rente. De vordering van [slachtoffer 2] werd afgewezen omdat de verdachte was vrijgesproken van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.278382.20
Parketnummer vordering: 02.191775.19
Datum uitspraak: 15 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2021, 11 mei 2021 en 1 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 januari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 28 augustus 2020 te Helmond, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland
door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of op bed gegooid en/of
- (vervolgens) bij die [slachtoffer 1] de broek en string uitgetrokken en/of het hemdje kapotgetrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) die [slachtoffer 1] met zijn, verdachtes, vuist(en) geslagen op/tegen de billen en/of rug en/of borsten, althans het lichaam en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] aan de haren getrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, de hand(en) van die [slachtoffer 1] vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, de nek/hals van die [slachtoffer 1] dichtgeknepen/vastgehouden met zijn, verdachtes, hand(en) en/of
- het gezicht van die [slachtoffer 1] in een kussen geduwd/gehouden en/of
- zijn penis tegen de anus en/of billen van die [slachtoffer 1] geduwd/gehouden en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 1] vastgepakt/vastgehouden en richting zijn, verdachtes penis geduwd en/of
- (vervolgens) zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] vastgepakt en op de bank geduwd/gegooid en/of
- (op de bank) een vibrator/dildo (met kracht) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer 1] de vibrator/dildo in haar mond laten brengen/houden en/of
- hierbij gezegd dat zij, [slachtoffer 1] , stil moest zijn en haar mond moest houden en/of “je houdt toch van ruige seks dan moet je hier ook van houden”, althans woorden van soortgelijke strekking;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Helmond, althans het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een voorwerp, te weten een luxaflex, tegen haar neus en/of onder het oog, althans in het gezicht, te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen worden deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 02.191775.19 is aangebracht bij vordering van 05 januari 2021. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Breda d.d. 03 december 2019.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 28 augustus 2020 zijn toenmalige partner [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op gewelddadige wijze heeft verkracht in haar woning te Helmond. Daarnaast wordt hem verweten dat hij op 30 augustus 2020 [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft mishandeld door een luxaflex tegen haar gezicht te gooien.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen op basis van hetgeen zij in haar requisitoir naar voren heeft gebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft in zijn pleidooi voor beide feiten vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 is daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat omdat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en er onvoldoende steunbewijs is. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak feit 2.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Vaststaat dat verdachte zich op 30 augustus 2020 in de woning van zijn ex-partner, [persoon] (hierna: [persoon] ), in Helmond bevond. Zijn ex-partner en drie dochters waren eveneens in de woning aanwezig. Aangeefster [slachtoffer 2] is met drie andere vrouwen naar die woning toegegaan. Door één van de vrouwen is aangebeld, waarna [persoon] de deur heeft opengemaakt. Verdachte liep vervolgens naar de voordeur en zag vrouwen bij de deur staan met een knuppel en een mes in hun handen. De vrouwen duwden tegen de voordeur en het lukte verdachte met moeite om de deur te sluiten. Verdachte is vervolgens naar boven gegaan en vanuit een raam heeft hij meerdere malen geroepen dat de vrouwen weg moesten gaan. Zij gingen niet weg. Uit de verklaringen van verdachte en uit verklaringen van diverse getuigen blijkt dat [slachtoffer 2] en de drie andere vrouwen in ieder geval een knuppel en een mes bij zich droegen, dat zij hard aan het schreeuwen waren en zich zeer agressief gedroegen door onder andere met een voorwerp tegen de deur te rammen. Uit de verschillende verklaringen volgt dat de gedragingen van de vrouwen gericht leken op het forceren van de voordeur dan wel het binnendringen in de woning. Verdachte verklaart dat hij bang was dat de vrouwen de deur zouden vernielen, daadwerkelijk binnen zouden komen en geweld zouden gebruiken jegens hem, zijn ex-partner en/of dochters. Toen bleek dat de vrouwen niet stopten met hun gedrag door de gesloten deur en het geroep van verdachte, heeft verdachte verschillende voorwerpen in de richting van de vrouwen gegooid om ervoor te zorgen zij weg zouden gaan. [slachtoffer 2] werd geraakt door een van de door verdachte gegooide voorwerpen.
De rechtbank stelt vast dat gelet op de hiervoor omschreven situatie sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zichzelf, zijn vrouw, zijn kinderen en de woning. De rechtbank acht de wijze waarop verdachte zichzelf tegen de vier vrouwen – waaronder [slachtoffer 2] – heeft verdedigd noodzakelijk en geboden. Derhalve komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe.
Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. Nu de rechtbank van oordeel is dat de verdachte met vrucht een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het hem ten laste gelegde onder 2.
Ten aanzien van feit 1.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverweging.
Het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Er kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen indien de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of enerzijds de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en anderzijds of haar verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden. Het steunbewijs zal dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van aangeefster – anders dan door de raadsman is gesteld – betrouwbaar. Haar verklaring is gedetailleerd en zij heeft passende emoties en gedrag laten zien na het gebeurde ten overstaan van haar vriendinnen bij haar verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris. Bovendien vindt de verklaring van aangeefster op essentiële punten bevestiging in het steunbewijs, in het bijzonder in de bevindingen omtrent haar letsel.
Steunbewijs.
De verklaring van aangeefster wordt door meerdere bewijsmiddelen ondersteund.
Verdachte erkent in de nacht van 27 op 28 augustus 2020 seks te hebben gehad met aangeefster. Hij verklaart dat hij op dat moment geen blauwe plekken op haar lichaam heeft gezien. Aangeefster heeft in de ochtend van 28 augustus 2020 op haar werk foto’s gemaakt van haar letsel. Ook bevat het dossier een omschrijving van haar letsel door een forensisch arts. De arts omschrijft een veelheid aan blauw-gele plekken op de borsten, drie donkere rode plekken op de arm, plekken op de rug, schouder, bil, been en nek. De forensisch arts merkt op dat deze plekken rond hetzelfde moment zijn aangebracht. Het genoemde letsel past qua hoeveelheid en qua aard bij de verklaring van aangeefster en is, gelet op de verklaring van verdachte zelf, kennelijk in de nacht van 27 augustus op 28 augustus 2020 ontstaan.
De verklaring van aangeefster wordt ook bevestigd door het gescheurde hemd dat enkele dagen na de verkrachting door aangeefster en getuigen is aangetroffen in de woning van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat het hemd letterlijk van haar lijf is gescheurd. Dit past bij ook haar letsel; de forensisch arts omschrijft een wondje op haar schouder als een insnijding van de huid, passend bij het trekken aan een schouderbandje van bijvoorbeeld een hemdje.
Daarnaast bevat het dossier app-berichten waarover aangeefster in haar aangifte heeft verklaard. Zij heeft deze rond 8 uur in de ochtend van 28 augustus 2020 naar haar vriendinnen gestuurd. In de apps schrijft zij dat er die nacht wat ergs is gebeurd, dat [verdachte] bij haar kwam en dat hij haar gedwongen heeft seks met hem te hebben. Ook bevat het dossier verklaringen van twee vriendinnen. Zij verklaren over wat aangeefster hun heeft verteld en de geëmotioneerde wijze waarop zij dit heeft verteld. Dit komt overeen met de aangifte.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank de verklaring van aangeefster tot uitgangspunt en acht zij op grond van die verklaring en het steunbewijs bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht. Dit impliceert tevens dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat sprake zou zijn geweest van vrijwillige seks niet gelooft. Voor de door de verdediging ingenomen stelling dat aangeefster een valse aangifte heeft gedaan en dat het letsel mogelijk door haarzelf - althans door een ander dan verdachte - is toegebracht, zijn geen aanknopingspunten in het dossier. Het door de verdediging aangedragen motief voor een valse aangifte is bijzonder vergezocht en wordt niet gestaafd door objectieve feiten of omstandigheden. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt dus verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
op 28 augustus 2020 te Helmond,
door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1] vastgepakt en op bed gegooid en
- vervolgens bij die [slachtoffer 1] de broek en string uitgetrokken en het hemdje kapotgetrokken en
- meermalen, met kracht die [slachtoffer 1] met zijn, verdachtes, vuist geslagen tegen de billen en rug en borsten, en
- meermalen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en
- meermalen, die [slachtoffer 1] aan de haren getrokken en
- meermalen, de handen van die [slachtoffer 1] vastgehouden en
- de nek van die [slachtoffer 1] vastgehouden met zijn, verdachtes, handen en
- het gezicht van die [slachtoffer 1] in een kussen geduwd en
- zijn penis tegen de anus van die [slachtoffer 1] geduwd en
- het hoofd van die [slachtoffer 1] vastgehouden en richting zijn, verdachtes penis geduwd en
- vervolgens zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en gehouden en
- die [slachtoffer 1] vastgepakt en op de bank gegooid en
- op de bank een vibrator met kracht in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en
- die [slachtoffer 1] de vibrator in haar mond laten brengen en
- gezegd dat zij, [slachtoffer 1] , stil moest zijn en haar mond moest houden en “je houdt toch van ruige seks dan moet je hier ook van houden”.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – gelet op de door hem bepleite vrijspraak – geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een behoorlijk gewelddadige verkrachting van zijn toenmalige vriendin in haar woning. Verdachte heeft door aangeefster zo te verkrachten een grote inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en deze op grove wijze aangetast. Het geweld dat verdachte op haar heeft toegepast, moet voor aangeefster zeer pijnlijk en beangstigend zijn geweest. Daarbij komt dat verdachte op grove wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zij had in hem als partner. Uit het niets veranderde degene die aangeefster had toegelaten in haar leven in iemand die haar iets afschuwelijks heeft aangedaan. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de door aangeefster voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Aangeefster is haar zelfvertrouwen en gevoel van veiligheid kwijtgeraakt door de gebeurtenis. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor verkrachting bedraagt twee jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de datum van laatste vaststelling van die oriëntatiepunten, namelijk 22 november 2013, de ontwikkelingen in de rechtspraak, de gewelddadige omstandigheden waaronder het feit is begaan, de lange duur van de verkrachting, het feit dat de verkrachting heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer en is gepleegd door de toenmalige partner van aangeefster, de wijze van binnendringen (namelijk oraal, vaginaal en een poging tot anaal) waarbij ook gebruik is gemaakt van een voorwerp, komt de rechtbank tot een hogere gevangenisstraf. Ook de houding van verdachte ter terechtzitting neemt de rechtbank in zijn nadeel mee. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij in het geheel geen verantwoordelijkheid neemt voor het leed dat hij aangeefster heeft aangedaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat verdachte een strafblad heeft waarop eerdere geweldsfeiten staan. Uit het Reclasseringsrapport van 21 mei 2021 komt verder onder meer het volgende naar voren:
De heer [verdachte] is in het verleden gediagnosticeerd met ADHD waarvoor hij in het verleden als zelfmedicatie harddrugs gebruikte. In het verleden is er meermaals getracht betrokkene te behandelen voor dergelijke problematiek, hetgeen betrokkene allen niet succesvol heeft afgerond. In 2016 zou er sprake zijn geweest van een acute opname nadat er psychotische overschrijdingen werden geconstateerd. Betrokkene ontkent dit echter. Ten tijde van onderhavige zedenzaak zou betrokkene onder invloed zijn geweest van cannabis. Betrokkene ontkent verslavingsproblematiek in erge zin. De reclassering kan op basis van de voorhanden informatie geen uitspraken doen of dergelijk drugsgebruik effect heeft gehad op hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
Positieve factoren binnen de leefgebieden van betrokkene zijn het hebben van een structurele dagbesteding vanuit zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer zonder personeel. Vanuit hier heeft betrokkene een inkomen.
Betrokkene stelt zich in onderhavige zaken voor als slachtoffer en toont geen zelfinzicht. De heer [verdachte] lijkt hierin een ander beeld te hebben, zoals bijvoorbeeld het benoemen van eerdere positieve opnames en positieve contacten met de
reclassering. Echter is een eerder reclasseringstoezicht negatief retour gestuurd en zijn de ingezette interventies op het gebied van verslavingszorg niet van de grond gekomen. De belevingswereld van betrokkene lijkt hierin af te wijken van hetgeen de reclassering uit eerdere contacten opmaakt.
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden aan onderhavige feiten ziet de reclassering het van belang alsnog een dergelijk onderzoek in te zetten naar het psychosociaal functioneren ten einde een uitgebreider beeld te krijgen van de heer [verdachte] . De reclassering is van mening dat dit niet kan plaatsvinden binnen een ambulant kader gezien de zwaarte van het delict en het niet adequaat kunnen inschatten van het risico op recidive.
Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een geadviseerd psychologisch onderzoek in het kader van deze strafzaak. De rechtbank constateert op basis van het bovenstaande dat sprake lijkt te zijn van problematiek bij verdachte, maar dat hij dit zelf anders ziet. De rechtbank heeft dan ook geen andere informatie dan hetgeen hierboven staat vermeld. Wellicht dat in het kader van detentiefasering nader onderzoek gedaan kan worden naar mogelijke hulpverlening of begeleiding voor verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op de duur van de door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf, is opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis – zoals verzocht door de raadsman van verdachte – niet aan de orde.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – gelet op de door hem bepleitte vrijspraak – verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – gelet op de door hem bepleitte vrijspraak – verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 02.191775.19.

De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
Verkrachting.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 1] , van een bedrag van € 16.096,10 (zegge: zestienduizend zesennegentig euro en tien eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 115 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 1.096,10 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 16.096,10 (zegge: zestienduizend zesennegentig euro en tien eurocent), bestaande uit
€ 1.096,10 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zeeland-West-Brabant van 03 december 2019, gewezen onder parketnummer 02-191775-19, te weten:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. I.E.M.M. Haenen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 15 juni 2021.