ECLI:NL:RBOBR:2021:2823

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
8908183 \ CV EXPL 20-6418
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de rechtsverhouding tussen een truckchauffeur en een transportbedrijf, met betrekking tot zelfstandigheid versus werknemerschap en de gevolgen van mondelinge afspraken

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter A.A.M. Janssen op 10 juni 2021, staat de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen WL Keukenlogistiek B.V. en [gedaagden] centraal. De vraag is of [gedaagden] als zelfstandige of werknemer moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat er geen gezagsverhouding aanwezig is, wat essentieel is voor de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. De partijen hebben geen schriftelijke afspraken gemaakt, en de feitelijke uitvoering van de relatie wijst op een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter wijst op de omstandigheden waaronder [gedaagden] zijn werkzaamheden verrichtte, zoals het feit dat hij zelf zijn uren factureerde en ondernemersrisico droeg. De rechtbank behandelt ook de vorderingen van Keukenlogistiek c.s. en de verweren van [gedaagden]. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van Keukenlogistiek c.s. grotendeels worden toegewezen, terwijl de vorderingen van [gedaagden] in reconventie worden afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst en de afwezigheid van een gezagsverhouding in de beoordeling van de rechtsverhouding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingslocatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 8908183 \ CV EXPL 20-6418
Vonnis van 10 juni 2021
in de zaak van:
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WL Keukenlogistiek B.V.,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Keukenlogistiek Beheer B.V.,
beide gevestigd te Dongen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. F.M.Y. Wertenbroek,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde mr. S.J. Heijtlager,
Partijen zullen hierna “Keukenlogistiek c.s.” en “ [gedaagden] ” worden genoemd. Waar nodig, zullen eiseressen afzonderlijk respectievelijk “WL Keukenlogistiek” en “Keukenlogistiek Beheer” worden genoemd, en gedaagden afzonderlijk respectievelijk “ [gedaagde sub 1] ”, “ [gedaagde sub 3] ” en “ [gedaagde sub 3] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 juli 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie met producties;
  • de rolbeslissing van 30 september 2020 over de beoogde doorverwijzing;
  • de akte uitlating verwijzing van beide partijen;
  • het tussenvonnis van 2 december 2020 met de verwijzing naar de kantonrechter;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de aanvullende producties 18-34 van [gedaagden] ;
  • de spreekaantekeningen van Keukenlogistiek c.s. met een aanvullende verklaring.
1.2
Op 19 april 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden via een skypeverbinding. Daarbij hebben partijen nadere informatie verstrekt en hun standpunten toegelicht. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
1.3
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter gezegd dat zij op 10 juni 2021 vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1
WL Keukenlogistiek en [gedaagde sub 1] zijn beide actief in de transport- en logistieksector.
2.2
Partijen kennen elkaar al langere tijd. [gedaagde sub 2] is in 1999 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van WL Keukenlogistiek als vrachtwagenchauffeur. Na enige tijd is hij daar vertrokken en is hij vervolgens van 2004-2006 als mede-eigenaar van Four Transport B.V., tot het faillissement van die B.V., werkzaam geweest in de transportsector.
2.3
In 2007 is [gedaagde sub 2] wederom in dienst geweest van de rechtsvoorganger van WL Keukenlogistiek. In datzelfde jaar heeft hij samen met [gedaagde sub 3] [gedaagde sub 1] opgericht.
2.4
Vanaf 2008 is [gedaagden] uit naam van [gedaagde sub 1] gaan factureren aan de rechtsvoorganger van WL Keukenlogistiek. Dat betrof facturen voor de gereden kilometers tegen een afgesproken kilometerprijsvergoeding. Deze vergoeding werd periodiek aangepast door partijen.
2.5
Tot circa 2013 heeft [gedaagde sub 2] in het bulkvervoer gezeten (het transport van los gestorte goederen) en reed hij bulktransporten voor (de rechtsvoorganger van) WL Keukenlogistiek. Omstreeks 2013 is hij voornamelijk slaapkamerkasten gaan vervoeren voor [bedrijf 1] , een vaste klant van WL Keukenlogistiek. [bedrijf 1] is een leverancier van slaapkamermeubilair in Zuid-Duitsland.
2.6
[gedaagden] heeft met ingang van juni 2015 een vrachtwagen (exclusief oplegger) van WL Keukenlogistiek gehuurd voor de prijs van € 3.034,50 per maand. Aan de huurovereenkomst zijn (voor zover hier van belang) de volgende voorwaarden verbonden:
- in de huurprijs zijn de onderhoudskosten – met uitzondering van banden en accu’s –
verzekeringen en wegenbelasting inbegrepen;
- de tankkosten zijn voor rekening van [gedaagden] Daartoe wordt een tankpas aan [gedaagden] ter beschikking gesteld; en
- aan het einde van elk kwartaal worden de huur- en tankkosten door WL Keukenlogistiek in rekening gebracht bij [gedaagden]
2.7
WL Keukenlogistiek heeft jaarlijks de huur- en tankkosten verrekend met de facturen van [gedaagden] voor de door hem in rekening gebrachte ritten. Daarbij heeft (de rechtsvoorganger van) WL Keukenlogistiek vanaf 2010 tot (in elk geval) 2017 ook maandelijks vaste bedragen aan [gedaagden] uitgekeerd. Daarvan betaalde [gedaagden] zijn vaste lasten en ook loste hij daarmee af op een privélening die hij had afgesloten bij WL Keukenlogistiek.
2.8
[gedaagde sub 2] is op 19 december 2019 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarna de vrachtwagen
total lossis verklaard. Vanaf januari 2020 is [gedaagden] een nieuwe vrachtwagen gaan huren van Keukenlogistiek Beheer onder dezelfde voorwaarden als die met WL Keukenlogistiek waren overeengekomen.
2.9
Op 21 februari 2020 heeft [gedaagde sub 2] schade gereden aan de nieuwe vrachtwagen.
2.1
Op 11 april 2020 heeft [gedaagde sub 2] een WhatsAppbericht gestuurd aan de directeur van WL Keukenlogistiek, de heer [A] (hierna: [A] ), waarin staat: “
Ik heb besloten om niet meer terug naar Dongen te komen van wegen lichamelijke klachten dus plan mij maar niet in een brief volgt nog”.
2.11
Op 15 april 2020 heeft [gedaagde sub 2] gestuurd: “
Ga maar verder zonder mij ik kom niet terug neem ff een pauze van 1 maand EN dan zie ik wel wat ik doe”.
2.12
Daarop heeft Keukenlogistiek c.s. op 21 april 2020 [gedaagden] gesommeerd de openstaande vorderingen te betalen.

3.De vorderingen, grondslag en het verweer

In conventie
3.1
Keukenlogistiek c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
1. aan WL Keukenlogistiek een bedrag van € 102.264,32 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening;
2. aan Keukenlogistiek Beheer een bedrag van € 23.245,48 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening;
3. aan Keukenlogistiek c.s. de buitengerechtelijke incassokosten, evenals de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het vonnis.
3.2
Aan haar vorderingen legt Keukenlogistiek c.s. samengevat het volgende ten grondslag. [gedaagden] heeft sinds 2008 op basis van een overeenkomst van opdracht transportwerkzaamheden voor WL Keukenlogistiek verricht, waarbij hij een vrachtwagen huurde van respectievelijk WL Keukenlogistiek en Keukenlogistiek Beheer. Keukenlogistiek c.s. beroept zich op nakoming van de huurovereenkomst, in die zin dat [gedaagden] de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen voor een totaalbedrag van € 125.518,80 nog moet nakomen. Daarbij heeft Keukenlogistiek c.s. de facturen van [gedaagden] voor de door hem gedeclareerde ritten, die zij nog niet heeft betaald, verrekend met haar eigen vorderingen op [gedaagden] , met uitzondering van een bedrag van € 15.000,- dat aan WL Keukenlogistiek in rekening is gebracht. Ten aanzien van dit bedrag stelt Keukenlogistiek c.s. dat het gaat om “omrijdkilometers” die ten onrechte in rekening zijn gebracht door [gedaagden]
3.3
[gedaagden] is het niet eens met de vorderingen van Keukenlogistiek c.s. en heeft in dat verband het volgende aangevoerd. Primair meent [gedaagden] dat de werkzaamheden voor WL Keukenlogistiek zijn verricht op grond van een arbeidsovereenkomst. Volgens [gedaagden] was sprake van een sterke afhankelijkheidsrelatie en ondergeschiktheid die maken dat niet gesproken kan worden van zelfstandig ondernemerschap.
3.4
Subsidiair betwist [gedaagden] een aantal bedragen die door Keukenlogistiek c.s. in rekening zijn gebracht. Hij betwist allereerst de huurfactuur van Keukenlogistiek Beheer over het tweede kwartaal van 2020. Daarnaast betwist [gedaagden] de twee bedragen die zien op het in rekening brengen door WL Keukenlogistiek van het eigen risico in verband met de twee ongevallen met de vrachtwagen.
3.5
Tot slot voert [gedaagden] aan dat WL Keukenlogistiek het bedrag van € 15.000,-, dat door [gedaagden] in rekening is gebracht bij WL Keukenlogistiek, ook had moeten verrekenen met haar eigen vorderingen.
In reconventie
3.6
[gedaagden] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om Keukenlogistiek c.s. te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 55.674,72,-. Daarnaast vordert hij om Keukenlogistiek c.s. te veroordelen in de kosten van het geding.
3.7
Aan zijn vorderingen legt [gedaagden] samengevat het volgende ten grondslag. Volgens [gedaagden] was sprake van dwaling, dan wel bedrog of misbruik van omstandigheden. Hij stelt dat hij heeft gedwaald over de huurprijs bij het aangaan van de huurovereenkomst en over de verlaging van de kilometerprijsvergoeding in week 11 van 2019. Als hij had geweten dat deze prijzen onredelijk en niet marktconform waren, dan had hij de huurovereenkomst niet gesloten en de verlaging niet geaccepteerd. Keukenlogistiek c.s. had hem hierover behoren in te lichten, maar heeft dit opzettelijk nagelaten. Daarmee is volgens [gedaagden] sprake van een onjuiste voorstelling van zaken, en schending van de mededelingsplicht. Daarnaast stelt hij dat Keukenlogistiek c.s. misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden door [gedaagden] ertoe te bewegen een huurovereenkomst onder zeer onredelijke voorwaarden te sluiten, evenals een onredelijke verlaging van de kilometerprijsvergoeding te accepteren.
3.8
Keukenlogistiek c.s. concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] Zij betwist dat de huurprijs van de vrachtwagen niet marktconform was en stelt in dit verband dat er veel variatie in de kostprijs zit, afhankelijk van het type vrachtwagen. Hier is destijds goed naar gekeken, in samenspraak met [gedaagde sub 2] . Ten aanzien van de kilometerprijsvergoeding voert zij aan dat de verlaging in overleg tot stand is gekomen.
3.9
De overige stellingen van partijen worden hieronder zo nodig weergegeven en besproken.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

In conventie en reconventie
4.1
De kantonrechter begrijpt dat Keukenlogistiek c.s. van mening is dat de transportwerkzaamheden door [gedaagden] op grond van een vervoerovereenkomst (artikel 8:1090 BW) werden verricht voor WL Keukenlogistiek. Artikel 7:400 BW bepaalt namelijk dat het vervoer van zaken is uitgesloten van de overeenkomst van opdracht, terwijl artikel 8:1090 BW wel ziet op het vervoer van goederen over de weg.
4.2
Voor de beoordeling van de vorderingen is van belang om vast te stellen of de rechtsverhouding tussen partijen moet worden aangemerkt als een vervoerovereenkomst, zoals Keukenlogistiek c.s. meent, of als een arbeidsovereenkomst, zoals [gedaagden] meent.
4.3
Het toetsingskader voor de beoordeling van deze vraag wordt onder meer gevormd door artikel 7:610 BW en de inhoud die daaraan is gegeven door de Hoge Raad in het recente arrest van 6 november 2020 in de zaak X/Gemeente Amsterdam (ECLI:NL:HR:2020:1746).
4.4
In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat niet van belang is of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Die omschrijving houdt in dat de werknemer zich verbindt om in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien dat het geval is moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.
4.5
Volgens de Hoge Raad betekent dit dat eerst moet worden bepaald welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen aan de hand van de Haviltexmaatstaf (de uitlegvraag). Daarna moet worden beoordeeld of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (de kwalificatievraag). De Hoge Raad verwijst hierbij – zonder daar afstand van te nemen – naar het eerdere arrest Groen/Schoevers (ECLI:NL:HR:1997:ZV2495). Uit het arrest Groen/Schoevers en de daarop volgende arresten van de Hoge Raad over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst blijkt dat gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval.
4.6
Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of sprake is van het element “in dienst van”, waaronder wordt verstaan of een gezagsverhouding aanwezig is. Dit is ook vaak het cruciale punt bij het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en de vervoerovereenkomst. A-G De Bock heeft in haar conclusie bij voornoemd arrest van de Hoge Raad geconcludeerd dat de rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad blijk geeft van een ruime opvatting over de invulling van het gezagsbegrip, waarbij “niet één element doorslaggevend is voor het bestaan van een gezagsverhouding”.
4.7
Voornoemde gezichtspunten zal de kantonrechter bij de beoordeling hieronder betrekken.
Is sprake van een vervoerovereenkomst?
4.8
Vast staat dat partijen geen schriftelijke afspraken hebben gemaakt over de rechtsverhouding. Alle afspraken zijn mondeling overeengekomen. Om te kunnen vaststellen welke rechten en verplichtingen zijn overeengekomen, moet worden gekeken naar de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun relatie.
Vaststelling van de overeengekomen rechten en verplichtingen
4.9
Uit de stukken van partijen, en hetgeen ter zitting is aangevoerd, blijkt dat partijen niet zozeer van mening verschillen over hoe feitelijk uitvoering werd gegeven aan hun afspraken. Wel verschillen partijen van mening over hoe die afspraken moeten worden gekwalificeerd.
4.1
De stellingen van Keukenlogistiek c.s. dat [gedaagden] sinds 2008 de gereden kilometers aan haar factureerde en daarover btw in rekening bracht, omzetbelasting afdroeg, tijdens ziekte of vakantie niet werd doorbetaald, en door de belastingdienst als zelfstandige werd aangemerkt, worden niet door [gedaagden] betwist.
4.11
Tevens staat niet ter discussie dat [gedaagden] voor de uitvoering van zijn werkzaamheden op een gegeven moment, ook al voor juni 2015, een vrachtwagen is gaan huren van WL Keukenlogistiek tegen een afgesproken huurprijs (zie ook rov. 2.8). Daarnaast is niet in het geschil dat de onderlinge vorderingen aan het einde van het jaar werden verrekend (zie ook rov. 2.10).
4.12
Keukenlogistiek c.s. heeft verder onweersproken aangevoerd dat [gedaagde sub 2] sinds 2013 voornamelijk voor [bedrijf 1] slaapkamerkasten heeft vervoerd omdat hij liever geen keukenkasten voor particulieren vervoerde. Ook heeft zij onweersproken gesteld dat [gedaagde sub 2] voor andere opdrachtgevers dan WL Keukenlogistiek heeft gereden. Partijen verschillen echter van mening over hoe vaak dit gebeurde.
4.13
[gedaagden] heeft verder onbetwist aangevoerd dat [gedaagde sub 2] werd opgenomen in het planningsrooster van WL Keukenlogistiek, en ten behoeve van de uitvoering van zijn werkzaamheden een handboek werknemers kreeg uitgereikt (door Keukenlogistiek c.s. het “bedrijfsreglement” genoemd). Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden moest [gedaagde sub 2] werkkleding van WL Keukenlogistiek dragen. [gedaagde sub 2] heeft daarnaast onweersproken ter zitting verklaard dat hij de kasten altijd in een bepaalde volgorde moest uitleveren en binnen een bepaalde tijd. Over de planning en logistiek van zijn werkzaamheden had hij intensief contact met zowel de planner van WL Keukenlogistiek, [B] (hierna: [B] ), als [A] . Daarbij heeft [gedaagden] verwezen naar WhatsAppberichten uit 2019/2020 tussen [gedaagde sub 2] en [B] enerzijds en [gedaagde sub 2] en [A] anderzijds. De inhoud van die berichten is niet door Keukenlogistiek c.s. weersproken.
4.14
Partijen verschillen van mening over de feitelijke vrijheid die [gedaagde sub 2] had bij zowel het uitvoeren van zijn werkzaamheden, als bij het aannemen van opdrachten. Tot slot twisten partijen over de vraag in hoeverre [gedaagde sub 2] zich mocht laten vervangen.
4.15
Voor zover de twistpunten van belang zijn voor de kwalificatie van de overeengekomen rechten en verplichtingen zullen deze hieronder worden vastgesteld.
Kwalificatie van de overeengekomen rechten en verplichtingen
Arbeid
4.16
Niet ter discussie staat dat er door [gedaagde sub 2] arbeid werd verricht, wanneer hij een opdracht (in de neutrale zin van het woord) aanvaardde en deze ook uitvoerde.
4.17
Keukenlogistiek c.s. heeft erop gewezen dat [gedaagde sub 2] zich vrij mocht laten vervangen (en dat ook deed door zijn vrouw te laten rijden), en dat dit een indicatie vormt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. [gedaagden] heeft deze stelling naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende weersproken. Daarbij vindt de kantonrechter van belang dat [gedaagde sub 2] ter zitting heeft verklaard dat hij niet wilde dat iemand anders dan hij of zijn vrouw in zijn vrachtwagen reed, wat kan verklaren dat hij nooit heeft gevraagd aan Keukenlogistiek c.s. of hij zich mocht laten vervangen. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat [gedaagde sub 2] zich mocht laten vervangen.
4.18
Het feit dat [gedaagden] zich mocht laten vervangen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden en dus niet verplicht was de arbeid persoonlijk uit te voeren is een aanwijzing die tégen het bestaan van een arbeidsovereenkomst pleit, en vóór een vervoerovereenkomst, maar de kantonrechter vindt dit feit niet doorslaggevend.
Loon
4.19
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de betalingen door WL Keukenlogistiek aan [gedaagden] moeten worden gezien als “loon” (als bedoeld in artikel 7:610 BW). Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de wijze van betaling een aanwijzing vormt voor de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst.
4.2
Het feit dat [gedaagden] altijd zelf heeft gefactureerd aan WL Keukenlogistiek wijst naar het oordeel van de kantonrechter juist op zelfstandig ondernemerschap (en de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst). Dat hij voor zijn werkzaamheden werd uitbetaald in de vorm van maandelijkse vaste bedragen (in elk geval tot 2017), in combinatie met een verrekening aan het einde van het jaar, maakt dit niet anders. Dit is kennelijk iets dat partijen met elkaar hebben afgesproken. Een dergelijke afspraak kan binnen een opdrachtrelatie worden gemaakt.
4.21
De omstandigheid dat [gedaagden] geen inzicht zou hebben in hoe de onderlinge verrekening tot stand kwam, is daarnaast niet relevant bij de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of vervoerovereenkomst. Dat hij kennelijk onvoldoende controle op of over die onderlinge verrekening uitoefende, komt voor zijn eigen risico. Voor zover hij zelf het financieel overzicht of de daarvoor benodigde kennis niet had, had hij daarvoor hulp kunnen inschakelen. Uit de gedingstukken en het geen ter zitting naar voren is gebracht, volgt dat [gedaagden] dit in elk geval vanaf 2017 heeft gedaan.
Gezagsverhouding
4.22
Zoals hiervoor al overwogen, betreft het belangrijkste twistpunt tussen partijen of sprake was van een gezagsverhouding.
4.23
Alle feiten en omstandigheden afwegend, komt de kantonrechter tot de conclusie dat geen sprake was van een gezagsverhouding. Daarbij vindt de kantonrechter van doorslaggevend belang dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn die wijzen op ondernemerschap. [gedaagden] gedroeg zich naar buiten toe als een zelfstandig ondernemer, droeg ondernemersrisico, en had zeggenschap over de inhoud van de opdrachten. Dit zal de kantonrechter hieronder verder toelichten.
4.24
Niet in geschil is dat [gedaagden] een kvk-inschrijving had, omzetbelasting afdroeg, en door de belastingdienst als zelfstandige werd aangemerkt. Naar het oordeel van de kantonrechter presenteerde [gedaagden] zich daarmee tegenover de belastingdienst als ondernemer. Daarnaast presenteerde [gedaagden] zich ook in het maatschappelijk verkeer als ondernemer. Kenmerkend hiervoor vindt de kantonrechter het feit dat hij een eigen vrachtwagen huurde van Keukenlogistiek c.s. (en zijn eigen tankkosten betaalde), sinds 2008 zijn gereden kilometers factureerde tegen een afgesproken kilometervergoeding (en daarover btw in rekening bracht), en ondernemersrisico droeg. Dat laatste blijkt uit het feit dat [gedaagden] geen inkomsten had als er geen opdrachten waren, en ook niet werd doorbetaald tijdens ziekte of vakantie.
4.25
Dat hij bewust ondernemersrisico droeg, vindt de kantonrechter ook blijken uit het feit dat [gedaagde sub 2] zelf de samenwerking heeft beëindigd, naar zijn eigen zeggen vanwege het teruglopen van de door hem gewenste opdrachten. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting verklaard dat hij gedurende de coronatijd steeds minder vaak werd ingepland door WL Keukenlogistiek, waardoor hij te weinig inkomsten had. Hij heeft daarom via WhatsApp op 11 april 2020 aangegeven ermee te gaan stoppen. Kort daarop kon hij elders aan de slag. Volgens Keukenlogistiek c.s. waren er gedurende de coronatijd weliswaar minder transporten voor [bedrijf 1] , maar had [gedaagde sub 2] wel nog keukens kunnen rijden. Dat wilde hij echter niet.
4.26
Daarmee heeft [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter, op het moment dat zijn inkomsten daalden, bewust het risico genomen om elders een betere winst of rendement te gaan behalen. Dit getuigt van ondernemersgedrag en het dragen van ondernemersrisico.
4.27
Daarbij weegt de kantonrechter mee dat [gedaagde sub 2] , toen de opdrachten terugliepen, ook al is gaan rijden voor andere opdrachtgevers. Dit blijkt uit de door Keukenlogistiek c.s. overgelegde WhatsAppberichten tussen [B] en [gedaagde sub 2] . Daarin geeft [gedaagde sub 2] bij [B] aan dat hij in week 11 van 2020 niet kan omdat hij “varkens” moet rijden en tot 10 april 2020 “onder de pannen is” (zie berichten van 5 en 7 januari 2020 en 30 maart 2020). Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd, hetgeen onvoldoende weersproken is door Keukenlogistiek c.s., dat hij niet eerder voor een andere opdrachtgever is gaan rijden omdat hij “zijn handen vol had” aan de werkzaamheden voor WL Keukenlogistiek.
4.28
Uit het feit dat [gedaagde sub 2] niet eerder voor een andere opdrachtgever is gaan rijden, leidt de kantonrechter af dat hij er bewust voor heeft gekozen om al die jaren voor WL Keukenlogistiek te (blijven) rijden, toen hij daarmee nog voldoende inkomsten genereerde. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat het [gedaagde sub 2] niet was toegestaan met de vrachtwagen in opdracht van andere partijen dan WL Keukenlogistiek te rijden. Er bestond voor [gedaagde sub 2] kennelijk geen aanleiding ook voor andere partijen te rijden. Dit duidt naar het oordeel van de kantonrechter ook op ondernemerschap.
4.29
[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat het feit dat [gedaagden] financieel afhankelijk was van WL Keukenlogistiek wijst op het bestaan van een gezagsverhouding. Zoals hiervoor vastgesteld was [gedaagden] weliswaar financieel afhankelijk van WL Keukenlogistiek (in elk geval tot 2020), maar was dit echter (mede) het gevolg van zijn eigen keuze.
4.3
Daarnaast wijst het feit dat [gedaagde sub 2] de vrijheid had om opdrachten al dan niet te aan te nemen naar het oordeel van de kantonrechter op de afwezigheid van een gezagsverhouding. Dit blijkt uit de volgende omstandigheden.
4.31
[gedaagde sub 2] heeft ter zitting verklaard dat hij omstreeks 2013 naar eigen zeggen tot driemaal toe heeft geweigerd om keukenkasten te gaan rijden voor WL Keukenlogistiek, omdat hij liever niet voor particulieren reed. Hij is daarom slaapkamerkasten gaan rijden voor [bedrijf 1] . Ook toen vanwege corona de opdrachten tijdelijk verminderden voor [bedrijf 1] , is hij geen keukenkasten gaan rijden. Hieruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde sub 2] zelf kon bepalen welke opdrachten hij aannam.
4.32
Verder blijkt uit de door [gedaagden] overgelegde WhatsAappberichten dat hij zelf kon bepalen wanneer hij vrij wilde zijn (en geen opdrachten kon aannemen).
4.33
Dit volgt bijvoorbeeld uit het bericht van 8 oktober 2019: 15:46 uur (en verder) van [gedaagde sub 2] aan [B] , waarin [gedaagde sub 2] aan [B] aangeeft dat hij een aantal dagen vrij nodig heeft in een bepaalde week vanwege een bezoek van de belastingdienst. Hij houdt hieraan vast wanneer [B] aan hem vraagt of hij niet een andere week kan vrij nemen omdat er in die week geen opdrachten voor [bedrijf 1] zijn.
4.34
Anders dan [gedaagden] meent, volgt ook uit het bericht van 3 maart 2020: 15:12 uur (en verder) van [A] aan [gedaagde sub 2] dat [gedaagde sub 2] zelf kon aangeven wanneer hij vrij wilde zijn. In dit bericht geeft [A] weliswaar aan dat het erg slecht uitkomt dat [gedaagde sub 2] volgende week vrij neemt, maar nergens uit blijkt dat [gedaagde sub 2] die week daarom ook niet heeft vrij genomen. Sterker nog, die betreffende week heeft hij volgens de door Keukenlogistiek c.s. overgelegde WhatsAppberichten, genoemd in rov. 4.27, varkens gereden (week 11 betreft de week van 9 maart 2020).
4.35
Dat [gedaagde sub 2] zich moest houden aan bepaalde instructies en reglementen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden, zoals door [gedaagden] aangevoerd (en door Keukenlogistiek c.s. niet of onvoldoende weersproken), maakt dit oordeel niet anders.
4.36
Naar het oordeel van de kantonrechter vraagt de manier waarop zaken worden gedaan door een opdrachtgever in de logistiek- en transportsector dat er aanwijzingen worden gegeven en voorschriften gelden waaraan ook diegenen zich moeten houden die anders dan in loondienst werkzaam zijn. Zo heeft een opdrachtgever in deze sector, die haar opdrachtnemers per gereden kilometer uitbetaalt, belang bij het bepalen van de (kortste) route van de ritten, vanuit een oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering. Dit is bovendien ook in het belang van de opdrachtnemer omdat hij op grond van artikel 8:1096 BW verplicht is de goederen zonder vertraging te vervoeren. Vanuit ditzelfde oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering, is het noodzakelijk voor een opdrachtgever, die zelf het contact met de klanten onderhoudt, dat de planner de tijdstippen en plekken voor het ophalen en afhalen van de goederen bij de klanten coördineert en communiceert richting de opdrachtnemers. Omdat de opdrachtgever het contact met de klanten onderhoudt, is het tevens van belang dat alle chauffeurs, ook diegenen die niet in loondienst werkzaam zijn, werkkleding van de opdrachtgever dragen, gelet op de betrouwbare uitstraling richting de klanten. Tevens past het bij de coördinerende rol van de opdrachtgever dat iedereen, ook de zelfstandigen, een handboek werknemers ontvangen, waarin, zoals Keukenlogistiek c.s. heeft toegelicht, ook bruikbare informatie staat voor “eigen rijders”.
4.37
Uit een oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering vindt de kantonrechter daarnaast alleszins begrijpelijk dat er met een alomvattend rooster werd gewerkt, waar iedereen was opgenomen die uit welke hoofde dan ook transportwerkzaamheden voor WL Keukenlogistiek uitvoerde. Gelet op die door Keukenlogistiek c.s. gegeven uitleg, is het feit dat [gedaagde sub 2] werd opgenomen in het rooster geen doorslaggevend argument bij de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding.
Tussenconclusie
4.38
Kortom, op basis van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de overeengekomen rechten en verplichtingen concludeert de kantonrechter dat geen sprake was van een gezagsverhouding. Nu niet is voldaan aan een van de elementen van een arbeidsovereenkomst, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de rechtsverhouding gekwalificeerd moet worden als een vervoerovereenkomst Daarmee staat vast dat [gedaagden] zijn transportwerkzaamheden voor WL Keukenlogistiek heeft verricht op grond van een vervoerovereenkomst.
Beoordeling van de vorderingen van Keukenlogistiek c.s.
De eerste twee hoofdvorderingen (zie rov. 3.1 onder 1 en 2 )
4.39
Uit de in de dagvaarding opgenomen toelichting blijkt dat in de gevorderde bedragen de wettelijke handelsrente is opgenomen vanaf de vervaltermijn van de facturen tot en met 30 mei 2020. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zijn in beide gevorderde bedragen opgenomen. De originele hoofdsom bedraagt respectievelijk € 94.258,74,- en € 22.030,48,-. Voornoemde bedragen zullen hieronder als uitgangspunt worden genomen voor de beoordeling van de eerste twee hoofdvorderingen van Keukenlogistiek c.s.
4.4
De door [gedaagden] betwiste bedragen/facturen zullen hieronder achtereenvolgens worden behandeld, evenals het door [gedaagden] gevoerde verrekeningsverweer (zie rov. 3.4 en 3.5).
Factuur over het tweede kwartaal van 2020 ad € 11.015,24,-
4.41
Vast staat dat [gedaagden] per 11 april 2020 zowel de vervoerovereenkomst als de huurovereenkomst heeft opgezegd. Keukenlogistiek Beheer heeft vervolgens nog de huurkosten van het tweede kwartaal van de nieuwe vrachtwagen in rekening gebracht ad
€ 11.015,24,-.
4.42
Partijen twisten over de vraag of [gedaagden] per direct mocht opzeggen op grond van de huurovereenkomst.
4.43
Volgens Keukenlogistiek c.s. was de huurovereenkomst afgesloten voor onbepaalde tijd, of in elk geval voor de duur van de samenwerking. Keukenlogistiek c.s. is van mening dat enkel kon worden opgezegd tegen het einde van het kwartaal omdat partijen hadden afgesproken dat per kwartaal werd gefactureerd. Subsidiair vindt zij dat Keukenlogistiek Beheer het bedrag van € 11.015,24,- verschuldigd is vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn door [gedaagden] Keukenlogistiek Beheer heeft hierdoor schade geleden vanwege het beschikbaar houden van de vrachtwagen voor hem.
4.44
[gedaagden] is van mening dat hij per direct mocht opzeggen op grond van de huurovereenkomst. Partijen zijn namelijk niets overeengekomen ten aanzien van een opzegtermijn. Subsidiair stelt hij dat sprake was van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die telkens aan het einde van het kwartaal eindigde (dus eind maart 2020 is geëindigd).
4.45
Vast staat dat [gedaagden] verschillende vrachtwagens bij WL Keukenlogistiek heeft gehuurd, ook al voor juni 2015. Keukenlogistiek c.s. heeft daarnaast onweersproken gesteld dat in juni 2015 partijen overeenkwamen om een nieuwe vrachtwagen aan te schaffen, die [gedaagden] ging huren, voor in elk geval de levensduur van die vrachtwagen, zo’n 5 á 7 jaar.
4.46
Gelet hierop, stelt de rechtbank vast dat partijen hebben beoogd een huurovereenkomst aan te gaan voor de duur van de samenwerking, dus in principe voor onbepaalde tijd.
4.47
Artikel 7:228, lid 2 BW bepaalt dat een huurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, eindigt door opzegging. De wet bepaalt geen opzeggingstermijn in geval van verhuur van een roerende zaak. Partijen hebben ook niets afgesproken over de opzegtermijn van de huurovereenkomst. Overeenkomstig de (aanvullende werking van de) eisen van de redelijkheid en billijkheid moet daarom een redelijke opzegtermijn worden bepaald (artikel 6:248 lid 1 BW). Daarbij moet worden gelet op de duur en de aard van de overeenkomst en de belangen van [gedaagden] bij directe beëindiging van de huurovereenkomst enerzijds en van Keukenlogistiek Beheer bij het voortduren daarvan anderzijds.
4.48
De kantonrechter vindt hierbij van belang dat niet is gebleken dat Keukenlogistiek Beheer schade heeft geleden door de directe opzegging van [gedaagden] omdat de vrachtwagen al op haar terrein stond en zij hier per direct over kon beschikken. Dat zij dit niet heeft gedaan is een omstandigheid die voor haar risico moet komen.
4.49
De kantonrechter vindt alle omstandigheden in aanmerking genomen een opzegtermijn van één maand redelijk. Dit betekent dat Keukenlogistiek c.s. enkel de huur over de maand april 2020 nog in rekening had mogen brengen. Een bedrag van € 3.671,75,- (1/3 van de factuur ad € 11.015,24,-) zal om die reden worden toegewezen, en het restbedrag van die factuur ad € 7.343,49,- zal worden afgewezen.
Schadeposten eigen risico ad € 3.375,- en € 1.000,-
4.5
Partijen verschillen van mening of WL Keukenlogistiek het eigen risico van de twee ongevallen in rekening mag brengen aan [gedaagden] op grond van de huurovereenkomst.
4.51
Keukenlogistiek c.s. vindt dat [gedaagden] als huurder aansprakelijk is voor deze schade omdat het gebruikelijk is dat deze kosten worden doorbelast aan de huurder. [gedaagden] betwist dit en stelt dat deze bedragen voor rekening van WL Keukenlogistiek komen omdat sprake was van een
all-intarief. Subsidiair stelt zij dat slechts de helft van € 1.000,- in rekening mag worden gebracht omdat partijen dit ook hebben afgesproken ten aanzien van het eerste schadebedrag (dat oorspronkelijk € 6.750,- bedroeg).
4.52
De kantonrechter begrijpt dat Keukenlogistiek c.s. een beroep doet op artikel 7:218 BW. Op grond van dit artikel is de huurder aansprakelijk voor schade aan het gehuurde die door een aan hem toerekenbare tekortkoming is ontstaan. Niet in geschil is dat de schade aan de vrachtwagen in beide gevallen door [gedaagde sub 2] is veroorzaakt. [gedaagden] heeft vervolgens onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door partijen andersluidende afspraken zijn gemaakt over de aansprakelijkheid voor schade aan het gehuurde.
4.53
Gelet hierop, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] het eigen risico van de door hem veroorzaakte ongevallen moet betalen. Dat partijen afspraken hebben gemaakt over het halveren van het eigen risico, is de kantonrechter evenmin gebleken. Uit de factuur van WL Keukenlogistiek blijkt dat zij destijds enkel uit coulance de helft van het oorspronkelijke eerste schadebedrag in rekening heeft gebracht. Hieraan kan [gedaagden] geen rechten ontlenen ten aanzien van de tweede schade. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om het tweede bedrag te halveren.
4.54
De twee gevorderde schadeposten van respectievelijk € 3.375,- en € 1.000,- zullen daarom worden toegewezen.
Overige facturen van Keukenlogistiek c.s.
4.55
Keukenlogistiek c.s. heeft haar hoofdvorderingen onderbouwd met facturen en een berekening in de dagvaarding. [gedaagden] betwist deze (berekening van de) vorderingen bij gebrek aan wetenschap omdat zij geen of onvoldoende inzicht heeft gehad in de administratie van [gedaagde sub 1] .
4.56
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de berekening niet zou kloppen. Zonder overtuigende toelichting, die door [gedaagden] niet is gegeven, begrijpt de kantonrechter niet dat [gedaagden] geen inzicht had of had kunnen hebben in de facturen. De kantonrechter verwijst hierbij naar haar eerdere overweging in rov. 4.21. Het had daarom op de weg van [gedaagden] gelegen om concreet aan te geven wat er niet aan de berekening van Keukenlogistiek c.s. klopt.
4.57
Het overzicht aan (openstaande) bedragen, dat door de accountant van [gedaagden] is opgesteld en waarnaar [gedaagden] heeft verwezen, is hiertoe onvoldoende. Dit overzicht is naar het oordeel van de kantonrechter zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet goed te begrijpen ook al omdat deze – op het eerste gezicht – vergelijkbare bedragen bevat als waarnaar Keukenlogistiek c.s. heeft verwezen. Bovendien heeft [gedaagden] ter zitting verklaard dat dit overzicht is gebaseerd op de door Keukenlogistiek c.s. toegestuurde eindafrekeningen, hetgeen ook verklaart dat het overzicht vergelijkbare bedragen bevat.
De omrijdkilometers van [gedaagden] ad € 15.000,-
4.58
Partijen twisten over de vraag of WL Keukenlogistiek het bedrag van € 15.000,- ook had moeten verrekenen.
4.59
Volgens Keukenlogistiek c.s. heeft [gedaagden] ten onrechte omrijdkilometers in rekening gebracht ter hoogte van een bedrag van € 15.000,-. Volgens de vaste route die [gedaagde sub 2] wekelijks reed, zou hij circa 2.100/2.200 km ad € 1,- per kilometer in rekening moeten brengen, terwijl hij gemiddeld 3.000 km in rekening bracht. Het gaat volgens Keukenlogistiek c.s. om een periode van 30 weken, waarin hij (in elk geval) 500 kilometer per week ad € 1,- per kilometer te veel in rekening heeft gebracht. Omdat [gedaagden] de kilometerstanden niet heeft doorgegeven, valt dit voor Keukenlogistiek c.s. niet (meer) te controleren.
4.6
[gedaagden] betwist dat het omrijdkilometers zijn onder verwijzing naar de dagstaten uit 2020 en de WhatsAppberichten tussen [gedaagde sub 2] enerzijds en [B] en [A] anderzijds. Het gaat volgens hem om losuren, 25 uur x 25 km ad € 1,- die hij op die manier wekelijks in rekening mocht brengen. Om die reden had WL Keukenlogistiek het bedrag van € 15.000,- dat door [gedaagden] in rekening is gebracht, ook moeten verrekenen met haar vorderingen.
4.61
[gedaagden] voert in feite een verrekeningsverweer. In artikel 6:137 BW staat dat de gegrondheid van het verweer op eenvoudige wijze moet zijn vast te stellen. Met andere woorden: op eenvoudige wijze moet kunnen worden vastgesteld of [gedaagden] inderdaad aanspraak heeft op het bedrag van € 15.000,- van WL Keukenlogistiek.
4.62
Niet in geschil is dat [gedaagden] naast de vaste kilometerprijsvergoeding ook wachturen in rekening mocht brengen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of [gedaagden] ook losuren in rekening mocht brengen.
4.63
Anders dan Keukenlogistiek c.s. meent, blijkt uit de door haar overgelegde verklaring van [A] dat [gedaagde sub 2] voor de dagen dat hij “uitleverde” ook een extra toeslag mocht berekenen. Dat deze afspraak volgens Keukenlogistiek c.s. verder niet is vastgelegd of geconcretiseerd, doet niet af aan het feit dat partijen kennelijk wel zijn overeengekomen dat die losuren in rekening mochten worden gebracht. Dat [gedaagden] die losuren als kilometers in rekening mocht brengen, blijkt ook uit de door [gedaagden] overgelegde mail van [A] aan [gedaagde sub 3] , waarin hij haar verzoekt om de lege kilometers tegen een gereduceerd tarief aan te bieden. De kantonrechter gaat er daarbij vanuit dat met “lege kilometers” niet daadwerkelijk gereden kilometers worden bedoeld.
4.64
Dat deze afspraak impliciet is erkend door Keukenlogistiek c.s. blijkt uit het feit dat [A] niet eerder dan bij dagvaarding heeft geprotesteerd tegen de door [gedaagden] verstuurde facturen over 2019. Op 22 maart 2020 heeft [A] verzocht aan [gedaagde sub 3] om de kilometerstanden door te geven “vanaf 1-1 tot nu toe”, om naar eigen zeggen een en ander te kunnen controleren. De kantonrechter begrijpt dat hij daarmee bedoelt “vanaf 1 januari 2020”. De facturen over 2019 stonden op dat moment kennelijk niet ter discussie, hetgeen impliceert dat Keukenlogistiek c.s. daarmee al akkoord was. Omdat de facturen over 2019 en 2020 niet wezenlijk verschillen en door Keukenlogistiek c.s. wordt uitgegaan van dezelfde wekelijkse gemiddelden, ziet de kantonrechter niet in waarom dit anders zou zijn voor 2020.
4.65
Kortom, Keukenlogistiek c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagden] losuren in rekening mocht brengen. Daarnaast heeft zij niet betwist dat [gedaagde sub 2] 25 uur per week aan het lossen was, waarvoor hij een uurtarief van 25 Euro in rekening mocht brengen. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter vast komen te staan dat [gedaagden] die uren tegen voornoemd uurtarief in rekening mocht brengen. Om die reden slaagt het verrekeningsverweer van [gedaagden]
4.66
WL Keukenlogistiek had daarom het bedrag van € 15.000,- ook moeten verrekenen met haar vorderingen conform haar werkwijze. De vordering van WL Keukenlogistiek van € 94.258,74,- zal daarom deels worden toegewezen tot een bedrag van € 79.258,74,-.
4.67
Zoals hierboven toegelicht, zal de vordering van Keukenlogistiek Beheer eveneens deels worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 14.686,99,-.
Wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten
4.68
Keukenlogistiek c.s. vordert over beide bedragen de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a Rv vanaf de vervaldata van de betreffende facturen. Dit wordt niet door [gedaagden] betwist. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen.
4.69
Keukenlogistiek c.s. vordert daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van respectievelijk € 1.717,59,- (ten behoeve van WL Keukenlogistiek) en € 995,30,- (ten behoeve van Keukenlogistiek Beheer), bestaande uit kosten in verband met het sturen van sommatiebrieven. Deze kosten worden niet betwist door [gedaagden]
4.7
De kantonrechter stelt vast dat Keukenlogistiek c.s. voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
4.71
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief omdat als uitgangspunt de hoogte van de toegewezen bedragen moet worden genomen. De kantonrechter zal de bedragen daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten respectievelijk € 1.567,58,- en € 921,86,-.
4.72
Keukenlogistiek c.s. vordert daarnaast de wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf 1 juni 2020. De wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW heeft echter uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. Een verplichting tot vergoeding van schade (zoals buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW) valt daar niet onder. Om die reden zal de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf 1 juni 2020.
In reconventie
4.73
[gedaagden] vordert in reconventie een bedrag van € 55.674,72,- op grond van dwaling, dan wel bedrog of misbruik van omstandigheden. Voor een overzicht van de stellingen van partijen wordt verwezen naar rov. 3.7 en 3.8.
4.74
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de huurprijs (de dwaling als zodanig), noch dat Keukenlogistiek c.s. haar mededelingsplicht heeft geschonden over die (veronderstelde) onjuiste voorstelling van zaken.
4.75
[gedaagden] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de tussen partijen overeengekomen huurprijs niet marktconform of onredelijk was. De onderbouwing door middel van een prijsopgave voor de lease van een vergelijkbare vrachtwagen is daartoe onvoldoende, gelet op de gemotiveerde betwisting van Keukenlogistiek c.s. Uit deze prijsopgave blijkt dat niet dat het gaat om precies dezelfde vrachtwagen als die [gedaagden] huurde (zo had de vrachtwagen van [gedaagden] een BF-systeem en ingebouwde accessoires). Daarnaast blijkt juist uit het overzicht dat de prijs verschilt naar gelang de duur van de lease (een kortere looptijd is duurder), en dat in de regel een flinke aanbetaling nodig is. Over deze elementen is door [gedaagden] niets gesteld. Kortom, [gedaagden] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre de verschillende componenten van invloed waren op de prijs.
4.76
Zelfs als wel sprake zou zijn geweest van een onjuiste voorstelling van zaken aan de zijde van [gedaagden] , bestond naar het oordeel van de kantonrechter, gegeven de feiten en omstandigheden, geen mededelingsplicht van Keukenlogistiek c.s. (artikel 6:228, lid 1 sub b BW).
4.77
Zoals hiervoor is uiteengezet, heeft [gedaagde sub 2] jarenlange ervaring als vrachtwagenchauffeur, en huurde [gedaagden] ook al voor juni 2015 een vrachtwagen van Keukenlogistiek c.s. Gelet op deze ervaring, mocht Keukenlogistiek c.s. er redelijkerwijs van uitgaan dat [gedaagden] bekend was met de huurprijzen in de markt, en dat hij elders in de markt had geïnformeerd en zou hebben gehuurd, als hij het niet eens was geweest met de prijs.
4.78
Daarnaast is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin komen vast te staan dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de verlaging van de kilometerprijsvergoeding.
4.79
Vast staat dat partijen in week 10 van 2019 zijn overeengekomen om de kilometerprijsvergoeding te verlagen van € 1,04,- naar € 1,- per kilometer. [gedaagden] heeft onder verwijzing naar een e-mail van [A] betoogd dat deze verlaging op initiatief van [A] tot stand is gekomen, en dat [gedaagden] heeft gedwaald. In deze e-mail vraagt [A] op dit punt aan [gedaagden] of zij de “lege kilometers” tegen een gereduceerd tarief kunnen aanbieden.
4.8
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken over de kilometerprijsverlaging. Niet gesteld, noch gebleken is waarom [gedaagden] geen nee heeft gezegd of had kunnen zeggen op de vraag van [A] om de lege kilometers tegen een gereduceerd tarief aan te bieden.
4.81
Tot slot moet voor een geslaagd beroep op bedrog sprake zijn van een door Keukenlogistiek c.s. opzettelijk gedane onjuiste mededeling. Dit is niet door [gedaagden] gesteld. Een beroep hierop slaagt daarom evenmin.
4.82
Zoals hierboven uiteengezet, is niet vast komen te staan dat sprake was van een onredelijke huurprijs en een onredelijke kilometerprijsvergoeding. Hierdoor kan evenmin sprake zijn van misbruik van omstandigheden. Hetgeen [gedaagden] heeft aangevoerd ter onderbouwing van deze stelling, hoeft daarom geen verdere bespreking.
4.83
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van [gedaagden] worden afgewezen.
Slotsom
4.84
[gedaagden] zal worden veroordeeld om de in het dictum genoemde bedragen aan Keukenlogistiek c.s. te betalen.
4.85
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide partijen worden veroordeeld in zowel conventie als reconventie, die voor wat betreft Keukenlogistiek c.s. worden begroot op:
In conventie
- dagvaarding € 110,61,-
- griffierecht € 1.013,-
- salaris gemachtigde € 2.618,- (3.5 x tarief € 748,-)
- kosten beslag 1.421,88,-
In reconventie
- salaris gemachtigde € 374,- (0.5 x tarief € 748,-)
Totaal € 5.537,49,-
4.86
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan WL Keukenlogistiek te betalen € 79.258,74,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan WL Keukenlogistiek te betalen € 1.567,58,- aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2020 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Keukenlogistiek Beheer te betalen € 14.686,99,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Keukenlogistiek te betalen € 921,86,- aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2020 tot de dag van voldoening;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Keukenlogistiek c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 5.537,49,- te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.A.M. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021