ECLI:NL:RBOBR:2021:2672

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
369835 / KG ZA 21-230
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming na expiratie van een laatste kans huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en een gedaagde huurder. De eiser, Woonbedrijf, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde na het verstrijken van een tijdelijke huurovereenkomst, die was aangegaan op 8 mei 2020. De huurovereenkomst was bedoeld als een laatste kans voor de gedaagde, die eerder betalingsproblemen had gehad. Woonbedrijf stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen, onder andere door de woning geheel of gedeeltelijk aan derden in gebruik te geven.

De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij de woning zelf bewoonde en dat er geen sprake was van onderverhuur. Hij betwistte de claims van Woonbedrijf en voerde aan dat hij zijn huurbetalingen tijdig had voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat Woonbedrijf onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde tekortkomingen van de gedaagde. De rechter concludeerde dat de vorderingen van Woonbedrijf tot ontruiming en betaling van huur moesten worden afgewezen, omdat de gedaagde zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst had nagekomen. Woonbedrijf werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in huurzaken, vooral wanneer het gaat om claims van woonfraude en de beëindiging van huurovereenkomsten. De rechter wees erop dat de bevoegdheid van verhuurders om tijdelijke huurovereenkomsten aan te bieden aan strikte voorwaarden is gebonden, en dat misbruik van deze bevoegdheid niet wordt getolereerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/369835 / KG ZA 21-230
Vonnis in kort geding van 3 juni 2021
in de zaak van
De stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL, H.O.D.N. WOONBEDRIJF,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mrs. R.M. van Dijk en B . Poort te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.H. Kroon te Eindhoven,
Partijen worden hierna Woonbedrijf en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 april 2021 met producties, genummerd 1 tot en met 11;
  • de brief van mr. Poort van 12 mei 2021 met een productie, genummerd 12;
  • de brief van mr. Kroon van 14 mei 2021 met producties, genummerd 1 tot en met 7;
  • het e-mailbericht van mr. Kroon van 17 mei 2021, houdende de conclusie van antwoord, tevens houdende een voorwaardelijke eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 18 mei 2021; deze mondelinge behandeling heeft in verband met de van overheidswege ingestelde maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het Covid-19 virus plaatsgevonden door middel van een beeld-/geluidverbinding via Skype for Business;
  • de pleitnota van mr. Van Dijk;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op uiterlijk 1 juni 2021.

2.De feiten

2.1.
Woonbedrijf en [gedaagde] hebben op 8 mei 2020 een huurovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] van Woonbedrijf huurt, gelijk Woonbedrijf aan [gedaagde] verhuurt, de woning, gelegen aan het adres [adres 1] te [woonplaats] . Het betreft de zogenaamde “Z8 Huurovereenkomst tijdelijk vanwege laatste kans” (hierna: laatste kansovereenkomst) (productie 3 bij de dagvaarding). In deze huurovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Sichting Woonbedrijf SWS.Hhvl (…)
en
E. [gedaagde] (…)
OVERWEGEN:
-dat huurder voorheen een huurovereenkomst met verhuurder heeft gesloten voor de zelfstandige woonruimte gelegen te [postcode] [woonplaats] aan [adres 2] , hierna te noemen: “de voormalige huurovereenkomst”
-dat huurder zich gedurende de looptijd van de voormalige huurovereenkomst zich niet als een goed huurder heeft gedragen door: terugkerende betaalproblemen op voormalig adres [adres 2] te [woonplaats] .
-dat verhuurder naar aanleiding van deze tekortkomingen huurder hierop heeft aangesproken en heeft aangegeven dat dergelijk tekortschieten onacceptabel is;
-huurder zal elke maand zijn huur betalen voor de 1e van de maand en indien nodig hulp accepteren op financieel gebied.
(…)
-dat verhuurder heeft besloten om huurder nog een allerlaatste kans te bieden, welk aanbod door huurder is geaccepteerd. De inhoud van het aanbod maakt onderdeel uit van onderhavige huurovereenkomst;
(…)
VERKLAREN ALS VOLGT TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
(…)
De bestemming van het gehuurde
Artikel 2
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om als zelfstandige woonruimte voor huurder en de leden van zijn huishouden te dienen ten behoeve van het bieden van een laatste kans. Het is huurder niet toegestaan om andere personen te laten inwonen. Dit in verband met het bijzondere karakter van deze overeenkomst waarbij het bieden van de laatste kans centraal staat.
De huurperiode
Artikel 3
3.1
De huurovereenkomst is met ingang van 08-05-2020 aangegaan voor de bepaalde tijd van 12 maanden en eindigt derhalve van rechtswege 08-05-2021.
(…)
3.3
Tijdig voor het einde van de bepaalde tijd onder 3.1 en/of tussentijds beslist verhuurder of er een reguliere huurovereenkomst met huurder wordt gesloten of de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd wordt verlengd.
3.4
Verhuurder zal niet eerder dan 3 maanden maar uiterlijk 1 maand voordat de bepaalde duur is verstreken, huurder schriftelijk informeren over de dag waarop de huurovereenkomst eindigt of huurder, indien door verhuurder gebruik wordt gemaakt van de optie tot het verlengen van de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, over het inroepen van deze optie informeren.
3.5
Indien de huurovereenkomst niet wordt verlengd voor onbepaalde tijd, eindigt de huurovereenkomst tegen het einde van de bepaalde tijd, zonder dat opzegging of een opzeggingsgrond is vereist.
(…)
De Algemene huurvoorwaarden
Artikel 8
(…)
8.2.2
Ieder gebruik door huurder van het gehuurde in strijd met de contractuele bestemming of het op enigerlei wijze niet nakomen van de verplichtingen uit deze huurovereenkomst wordt hierbij gelet op het bijzondere karakter van de laatste kans overeenkomst gekwalificeerd als een (ernstige) tekortkoming aan de zijde van huurder die aan verhuurder de bevoegdheid geeft de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen respectievelijk in rechte ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen en/of in kort geding ontruiming te vorderen.
(…)”
2.2.
De ingevolge artikel 10 van de huurovereenkomst op deze overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte (productie 4 bij de dagvaarding) luiden, voor zover in dit geding van belang, als volgt.
Gebruik
6.2.1
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte gebruiken, voor hem en leden van zijn huishouden, en er zijn hoofdverblijf hebben. Hij zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen.
(…)
Onderverhuur of in gebruik geven
6.6.1
Het is huurder uitdrukkelijk verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder het geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. (…)
6.6.2
Indien de huurder het gehuurde zonder de schriftelijke toestemming van verhuurder geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast op de huurder dat hij het onafgebroken hoofdverblijf heeft in het gehuurde. (…)
6.6.3
Indien verhuurder reden heeft om aan te nemen dat er sprake is van gehele of gedeeltelijke ingebruikgeving of onderhuur, is huurder verplicht om mee te werken aan een daarop gericht onderzoek van verhuurder. (…)”
2.3.
Op 23 maart 2021 hebben twee medewerkers van Woonbedrijf de woning bezocht. Daar troffen zij een voor hen onbekende man en vrouw. In het gespreksverslag dat Woonbedrijf heeft opgemaakt van dit bezoek (productie 5 bij de dagvaarding) staat onder meer het volgende vermeld.
“(…)
Ze zegt dat ze afgelopen jaren geen huur heeft betaald aan [gedaagde] . Zij moest alleen G/W/E/ betalen. (…)
Hij komt af en toe langs om de post op te halen. Hij zou geen sleutel hebben van het huis, althans niet dat weet. Op de vraag waar [gedaagde] woont antwoordt ze: geen idee, misschien wel in Turkije. Ze heeft af en toe via de app contact met hem.
(…)
Boven zijn drie slaapkamers. In de achterste slaapkamer heeft mevrouw [A] een walk-in closet gemaakt. In de tweede slaapkamer die grenst aan de tuin heeft ze een soort kappersinterieur gemaakt (…).
In de kamer aan de straat kant staat een tweepersoonsbed.
2.4.
Bij brief van 24 maart 2021 (productie 6 bij de dagvaarding) heeft Woonbedrijf aan [gedaagde] onder meer bericht:
“(…)
Door Woonbedrijf is na onderzoek vastgesteld dat sprake is van het geheel of gedeeltelijk verhuren dan wel in gebruik verstrekken van uw woonruimte aan derden. Tevens heeft u op 23 maart 2021 jegens een medewerker van Woonbedrijf bedreigingen geuit. (…)
(…). U bent dan ook tekort geschoten in de nakoming van uw verplichtingen uit de huurovereenkomst.
Daarnaast geldt dat de huurovereenkomst van rechtswege eindigt na afloop van de overeengekomen periode zonder dat opzegging door Woonbedrijf of een opzeggingsgrond vereist is.
(…)
U dient deze brief tevens te zien als de contractueel overeengekomen schriftelijke kennisgeving dat de huurovereenkomst eindigt na de overeengekomen periode.
Uw huurovereenkomst eindigt hiermee in elk geval van rechtswege op 08-05-2021.
Gelet op de geconstateerde woonfraude en vanwege voormelde beëindiging verzoekt en voor zover nodig sommeert Woonbedrijf u om:
- (…) schriftelijk te bevestigen dat u instemt met de beëindiging van de huurovereenkomst per 8 mei 2021 (…)
- Uiterlijk op 8 mei de woonruimte gelegen te [woonplaats] aan de [adres 1] conform de huurovereenkomst op te leveren (…)
(…)”
2.5.
Bij e-mailbericht van diezelfde datum heeft [gedaagde] een klacht ingediend tegen een medewerker van Woonbedrijf (productie 7 bij de dagvaarding), kort weergegeven inhoudende dat de betreffende medewerker discrimineert.
[gedaagde] geeft in dit e-mailbericht ook aan dat hij met deze medewerker mondeling had afgesproken dat zijn contract verlengd zou worden wanneer [gedaagde] de huur netjes zou betalen.
2.6.
Bij brief van 1 april 2021 (productie 8 bij de dagvaarding) heeft mr. Van Dijk aan [gedaagde] onder meer bericht:
“(…)
Door cliënte is vastgesteld dat:
- er in strijd met de huurovereenkomst sprake is van het geheel of gedeeltelijk verhuren, dan wel in gebruik verstrekken van de woonruimte, aan derden;
- u op 23 maart 2021 een medewerker van cliënte heeft bedreigd.
Door voormelde tekortkomingen bent u tekortgeschoten in de nakoming van uw verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet.
(…)
De huurovereenkomst gesloten tussen u en cliënte is aangegaan voor een bepaalde duur van twaalf maanden. De huurovereenkomst is ingegaan op 8 mei 2020 en eindigt derhalve van rechtswege op 7 mei 2021, zonder dat daartoe een opzegging van cliënte is vereist. In de huurovereenkomst is per abuis 8 mei 2021 als einddatum opgenomen. Dit moet gelet op de overeengekomen duur 7 mei 2021 zijn.
(…)
Indien u een procedure wenst te voorkomen, dient u:
-
uiterlijk binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief,schriftelijk te bevestigen dat u:
o instemt met de beëindiging van de huurovereenkomst (…) per uiterlijk 7, althans 8 mei 2021;
o uiterlijk op 7, althans 8 mei 2021 de woonruimte (…) zult ontruimen (…);
(…)”

3.Het geschil in conventie

3.1.
Woonbedrijf vordert in conventie -samengevat- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning, gelegen aan het adres [adres 1] te ontruimen en ontruimd te houden en niet opnieuw in gebruik te nemen en schoon en zonder schade met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonbedrijf te stellen;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan Woonbedrijf de huidige huurprijs te betalen over de periode tot 7 althans 8 mei 2021, alsmede om na 7 althans 8 mei 2021 een vergoeding te betalen aan Woonbedrijf gelijk de laatst geldende huurprijs voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] de woning in gebruik heeft;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten ingaande de vijftiende dag vanaf datum vonnis en [gedaagde] tevens te veroordelen in de nakosten.
3.2.
Woonbedrijf legt hieraan -kort weergegeven- primair het volgende ten grondslag.
Er is sprake van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:271 lid 1 BW. Op deze huurovereenkomst is ingevolge het bepaalde in artikel 7:271 lid 1 onder b BW artikel 7:228 lid 1 BW van toepassing. Dit betekent dat de huurovereenkomst zonder dat daartoe een opzegging of opzeggingsgrond vereist is, eindigt wanneer de overeengekomen periode verstrijkt, mits de verhuurder niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk één maand voordat die bepaalde tijd is verstreken de huurder schriftelijk informeert over de dag waarop de huur verstrijkt. [gedaagde] is tijdig schriftelijk geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt, te weten op 7 dan wel 8 mei 2021. Nu de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd, verblijft [gedaagde] zonder recht of titel in de woning. [gedaagde] handelt daarmee onrechtmatig jegens Woonbedrijf.
Subsidiair legt Woonbedrijf aan haar vorderingen ten grondslag dat sprake is van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] op basis van de wet en de huurovereenkomst. Volgens Woonbedrijf is er sprake van woonfraude. [gedaagde] gedraagt zich immers niet als een goed huurder in de zin van artikel 7:213 BW en handelt in strijd met de huurovereenkomst en de Algemene huurvoorwaarden doordat hij:
niet zijn (voortdurend) hoofdverblijf heeft (gehad) in het gehuurde;
het gehuurde geheel heeft onderverhuurd, althans in gebruik heeft gegeven aan derden.
Een belangenafweging behoort in het voordeel van Woonbedrijf uit te vallen. Woonbedrijf heeft er immers belang bij om de woning weer beschikbaar te hebben voor woningzoekenden die in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. [gedaagde] daarentegen heeft geen rechtens te respecteren belang bij behoud van de huurwoning aangezien hij zijn hoofdverblijf daar niet heeft.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert in voorwaardelijk reconventie - voor zover de voorzieningenrechter van oordeel is dat de stelling van [gedaagde] dat de huurovereenkomst als voor onbepaalde tijd voortgezet dient te worden beschouwd, in een bodemprocedure vastgesteld behoort te worden - om de aanzegging door Woonbedrijf tot beëindiging van de huurovereenkomst op te schorten dan wel buiten werking te stellen, dan wel een door de voorzieningenrechter passend geachte maatregel te treffen.
4.2.
Woonbedrijf heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
Woonbedrijf heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde. Immers, de vordering van Woonbedrijf strekt ertoe een einde te maken aan een in haar ogen onrechtmatige situatie, te weten gebruik van de woning zonder recht of titel en/ of ongeoorloofde onderverhuur/ingebruikgeving. Een dergelijke op een ernstige tekortkoming en onrechtmatig handelen gebaseerde vordering is reeds naar haar aard spoedeisend.
5.2.
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hem een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd had moeten worden aangeboden omdat hem bij beschikking is meegedeeld dat hij is aangemerkt als woningzoekende met een maatschappelijke urgentie, faalt het betoog. Niet valt in te zien waarom het feit dat [gedaagde] voor een woonruimte in aanmerking kwam op basis van maatschappelijke urgentie met zich zou brengen dat [gedaagde] geen laatste kansovereenkomst – die per definitie een overeenkomst voor bepaalde tijd betreft- zou kunnen worden aangeboden door Woonbedrijf. De urgentieverklaring zorgt er alleen voor dat [gedaagde] – met voorrang boven niet-urgente woningzoekers – in aanmerking komt bij het beschikbaar komen van woonruimte maar staat er niet aan in de weg dat hem een tijdelijke huurovereenkomst wordt aangeboden, vooropgesteld dat voldaan wordt aan de dienaangaande bij of krachtens artikel 48 van de Woningwet gestelde beperkingen die gelden voor woningbouwcoöperaties die een huurovereenkomst voor bepaalde tijd op voet van artikel 7:271 lid 1 BW wensen aan te bieden.
5.3.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat bij hem op zijn minst de indruk is gewekt dat de geboden “laatste kans” louter betrekking had op betalingsproblemen aangaande de vorige huurovereenkomst tussen [gedaagde] en Woonbedrijf en dat, nu [gedaagde] sinds het sluiten van de “laatste kansovereenkomst” keurig de huur betaalt, hij er van mocht uit gaan dat hem een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangeboden.
Met deze redenering miskent [gedaagde] echter dat het feit dat de eerdere tekortkoming zag op het niet tijdig betalen van de huur, niet betekent dat de vraag of [gedaagde] aan zijn verplichtingen heeft voldaan als huurder in het kader van de “laatste kansovereenkomst” beperkt is tot de vraag of hij (dit keer) wel tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Beoordeeld mag en moet worden of de huurder aan alle verplichtingen uit hoofde van de “laatste kansovereenkomst” heeft voldaan alvorens de afweging wordt gemaakt of hem (wederom) een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden aangeboden. In artikel 8.2.2 van de “laatste kansovereenkomst” is dit ook met zoveel woorden bepaald, zodat bij [gedaagde] daarover ook geen enkele onduidelijkheid heeft kunnen bestaan.
5.4.
Vooropgesteld moet worden dat de bevoegdheid van woningcorporaties om huurovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te bieden beperkt is tot specifieke gevallen en doelgroepen. Dat leidt er toe dat die bevoegdheid en de uitoefening ervan, beperkt en terughoudend dient te worden uitgelegd, mede ook vanwege de functie die woningcorporaties vervullen in het maatschappelijke verkeer bij het bemiddelen en aanbieden van woonruimte voor mensen met een laag inkomen.
5.5.
Woonbedrijf heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat in overeenstemming met het beleid van Woonbedrijf aan [gedaagde] een huurcontract voor onbepaalde tijd zou zijn aangeboden indien [gedaagde] al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de “laatste kansovereenkomst” volledig en tijdig zou zijn nagekomen. Anders dan Woonbedrijf meent, betekent dit dat de “laatste kansovereenkomst” niet zonder meer en onder alle omstandigheden - zonder dat daartoe een opzegging of opzeggingsgrond vereist is - kan eindigen wanneer de overeengekomen periode is verstreken. Immers, de huurder die huurt op grond van een ‘laatste kans overeenkomst’ en die alle verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen mag daaraan het vertrouwen ontlenen dat hem aansluitend een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangeboden.
5.6.
Het voorgaande brengt mee dat ter toetsing voorligt de vraag of Woonbedrijf in dit geval op goede gronden heeft kunnen menen dat [gedaagde] niet al zijn verplichtingen uit hoofde van de “laatste kansovereenkomst” is nagekomen en om die reden mocht afzien van het aanbieden van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd door [gedaagde] het einde van de huurovereenkomst aan te zeggen.
5.7.
Gezien de stellingen van Woonbedrijf ligt concreet de vraag voor of voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] de woning niet conform het bepaalde in de “laatste kansovereenkomst”
a. (voortdurend) zelf heeft bewoond en/of
b . geheel/gedeeltelijk – al dan niet tegen betaling – in gebruik heeft gegeven aan een derde.
5.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Woonbedrijf haar stellingen op dit punt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.9.
Woonbedrijf baseert haar stelling dat [gedaagde] woonfraude heeft gepleegd op waarnemingen van twee van haar medewerkers tijdens het huisbezoek van 23 maart 2021 en op verklaringen van mevrouw [B] (hierna: [B] ), de vrouw die zij tijdens het huisbezoek in de woning aantroffen samen met een voor Woonbedrijf onbekende man. [B] verklaarde, blijkens het ter zake opgemaakte en als productie 5 overgelegde bezoekverslag, onder meer dat zij in de woning woonde en dat ze geen idee had waar [gedaagde] woonde. Tevens verklaarde zij volgens dat verslag dat [gedaagde] af en toe langs komt om de post op te halen maar dat hij geen sleutel heeft van de woning. Volgens Woonbedrijf was er ten tijde van het huisbezoek geen slaapkamer voor [gedaagde] ingericht en bevonden zich geen eigendommen van [gedaagde] in de woning.
5.10.
[gedaagde] heeft het voorgaande gemotiveerd weersproken, stellende dat hij een (kortstondige) relatie heeft gehad met [B] . Tijdens deze relatie woonde [B] bij hem in. Nadat de relatie begin maart eindigde heeft [gedaagde] met [B] afgesproken – nadat hij had vastgesteld dat hij [B] bij gebreke van een opvolgend adres niet zomaar van zijn adres kon uitschrijven - dat zij gedurende korte tijd de gelegenheid zou krijgen om vervangende huisvesting elders te zoeken en zich uit te laten schrijven bij de gemeente. Vervolgens is hij op vakantie gegaan naar Turkije. Tijdens zijn verblijf in Turkije heeft het huisbezoek door Woonbedrijf plaatsgevonden. [B] heeft zich – nadat zij vervangende huisvesting had gevonden - op 18 april 2021 laten uitschrijven van het adres van [gedaagde] , zo stelt [gedaagde] . Van het - al dan niet tegen betaling - in gebruik geven van de woning aan derden is dus geen sprake geweest, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft ter adstructie van zijn stellingen als productie 3 een verklaring overgelegd van [B] en haar huidige partner de heer [C] (hierna: [C] ). Zij verklaren dat [B] een relatie heeft gehad met [gedaagde] en dat zij tot begin maart 2021 met [gedaagde] heeft samengewoond in de woning. Voorts staat in de verklaring dat [gedaagde] [B] na het verbreken van de relatie tijd heeft gegeven om een andere woonruimte te zoeken en dat zij tijdens deze periode een nieuwe relatie heeft gekregen met [C] op wiens woonadres [B] zich vanaf 18 april 2021 heeft laten inschrijven. [B] en [C] geven in hun verklaring verder nog aan dat [B] nooit huur heeft betaald aan [gedaagde] .
5.11.
Gezien deze gemotiveerde betwisting kan voorshands niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de door Woonbedrijf gestelde – aan de aanzegging ten grondslag gelegde - tekortkomingen van [gedaagde] terzake de “laatste kansovereenkomst” zich hebben voorgedaan. Daartoe is nader feitenonderzoek noodzakelijk, waartoe een procedure als de onderhavige zich eenvoudigweg niet leent. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat sprake is van tekortkomingen door [gedaagde] terzake nakoming van de verplichtingen uit de “laatste kansovereenkomst” en die aan het aanbieden van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd in de weg zouden kunnen staan. Door onder deze omstandigheden gebruik te maken van de bevoegdheid om aan [gedaagde] het einde van de huurovereenkomst aan te zeggen en [gedaagde] na ommekomst van de overeengekomen duur van de “laatste kansovereenkomst” geen huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden daar waar niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden (en uit dien hoofde aanspraak zou kunnen maken op een voortgezette huurovereenkomst voor onbepaalde tijd), maakt Woonbedrijf misbruik van deze aan haar – onder stringente voorwaarden – toegekende bevoegdheid.
5.12.
Gezien het voorgaande wordt de vordering van Woonbedrijf, strekkende tot ontruiming van de woning door [gedaagde] , daarom afgewezen.
5.13.
De vordering van Woonbedrijf die ertoe strekt [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huur tot de dag van de ontruiming wordt eveneens afgewezen. Van ontruiming is gezien het voorgaande immers geen sprake. Bovendien is gesteld en niet weersproken dat [gedaagde] de krachtens de laatste kansovereenkomst verschuldigde termijnbedragen is blijven betalen, ook na ommekomst van de aan [gedaagde] aangezegde einddatum zodat Woonbedrijf ook geen belang heeft bij toewijzing van deze vordering.
5.14.
Woonbedrijf zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.15.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.101,00.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vordering in reconventie wordt afgewezen. Immers, nu de conventionele vordering strekkende tot ontruiming van de woning door [gedaagde] wordt afgewezen, heeft [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang meer bij toewijzing van haar vordering die ertoe strekt de aanzegging door Woonbedrijf tot beëindiging van de huurovereenkomst op te schorten dan wel buiten werking te stellen. In conventie is die aanzegging immers voorshands aangemerkt als misbruik van recht die als gevolg daarvan geen effect sorteert en die aan ontruiming van de woning via een voorlopige voorziening in kort geding in de weg staat.
6.2.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Woonbedrijf worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af;
7.2.
veroordeelt Woonbedrijf in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.101,00;
7.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af;
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Woonbedrijf tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2021.