ECLI:NL:RBOBR:2021:2666

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
01-267368-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Uden

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 24 oktober 2020 te Uden, waar de verdachte met een mes het slachtoffer, [slachtoffer 1], in de schouder heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet het slachtoffer heeft willen raken, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om het slachtoffer te doden, aangezien het letsel dat was toegebracht niet voldeed aan de criteria voor zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.267368.20
Datum uitspraak: 10 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1997,
wonende [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 februari 2021 en 27 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 januari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, te weten poging tot doodslag.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de rapportage letselbeschrijving volgt dat bij het slachtoffer sprake is geweest van een oppervlakkige wond over enkele centimeters die past bij een snijverwonding en dat geen sprake is van steekletsel. Daarnaast concludeert de deskundige dat, gelet op de benige structuur van het schouderblad die dient ter bescherming van de longen en de daaronder aanwezig zijnde ribben, de kans op overlijden aan een dergelijke snijverwonding bijzonder klein is. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet had op het doden van het slachtoffer. Uit de voornoemde rapportage letselbeschrijving blijkt bovendien dat geen sprake was van een
aanmerkelijke, door verdachte willens en wetens aanvaarde, kans dat het slachtoffer door de snijwond in zijn schouder zou komen te overlijden. Van opzet in voorwaardelijke zin is derhalve evenmin sprake. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Bewijs.

Inleiding.
Primair wordt verdachte verweten dat hij gepoogd heeft [slachtoffer 1] op
24 oktober 2020 om het leven te brengen door hem met een mes in zijn rug, althans lichaam, te steken en/of snijden. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Subsidiair wordt verdachte poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel verweten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat hetgeen subsidiair ten laste is gelegd wettig en overtuigend wordt bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde te komen.
De bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Mijn broertje ging mijn telefoon bij [slachtoffer 1] [
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]] ophalen. Toen hij terugkwam was hij overstuur en had hij een tand door zijn lip. Ik ben verhaal gaan halen. Ik heb een mes meegenomen.
Ik heb het mes uit de zak van mijn hoodie gehaald. Op het moment dat [slachtoffer 1] bij [Persoon 1] stond, heb ik met mijn mes een zwaaiende beweging gemaakt. Het was mijn bedoeling om [slachtoffer 1] te raken. Ik moest 8 tot 10 stappen in de richting van [slachtoffer 1] lopen om hem te kunnen raken. Ik ben bewust naar hem toe gelopen en heb uitgehaald met een zijwaartse beweging. Er zaten ongeveer 5 seconden tussen het besluit om [slachtoffer 1] te raken en het daadwerkelijk raken met het mes van [slachtoffer 1] .
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] (p. 86 - 89). Voor zover inhoudende:
[p. 86] Ik doe aangifte van bedreiging, poging doodslag dan wel zware mishandeling gepleegd tegen mij op zaterdag 24 oktober 2020 in de buurt van mijn woning [adres 2] .
Als gevolg van een messteek in mijn rechterschouder moest ik opgenomen worden in het Radboud UMC in Nijmegen. De messteek veroorzaakte een snij-steekwond (…) en moest met drie hechtingen gehecht worden.
[p. 87] Ik zag dat [verdachte] (…) een mes uit zijn kleding haalde wat hij daarna in zijn rechterhand hield. (…) Het betrof een groot keukenmes van 25-30 centimeter lang en het was geheel zwart.
[p. 88] Ik zei tegen [verdachte] : “Ga je me nu steken? Doe dan, dat doe je toch niet!" Ik hoorde hem daarop niet antwoorden en ik zag hem achteruit lopen. Toen ik mij omdraaide richting mijn woning zag ik zijn broer [Persoon 2] en [Persoon 1] vanaf de brandgang over de stoep in mijn richting lopen. Ze waren nog enkele huizen van mij verwijderd.
[p. 88] Plots voelde ik iets in mijn rug en ik hoorde [persoon] schreeuwen: “Hij is gestoken!” Toen ik dat hoorde, voelde ik met mijn hand bloed op mijn rechterschouder en ben ik door mijn benen op de grond gezakt. (...)
Toen ik de confrontatie zocht met [verdachte] had ik geen wapen of iets dergelijks bij mij.
Rapportage letselbeschrijving (p. 239 - 241).
Naam betrokkene: [slachtoffer 1]
Voornaam: [slachtoffer 1]
geb. datum: [geboortedatum] 1999
[p. 240] Bevindingen:
Horizontaal verlopende wond ter hoogte van het bovenste een derde gedeelte van het rechter schouderblad. Er is (helaas) geen foto met een centimeter aanduiding. Op de foto 3 hechtingen.
Er was, ten tijde van behandeling op de SEH, sprake van gering uitwendig bloedverlies. Er is een CT scan van de borstholte en buikholte gemaakt. Daarop waren geen letsels te zien aan het schouderblad en in de borstholte en buik. Er was geen sprake van inwendige verwondingen.
(...) Prognose:
Goed, de wond zal volledig genezen.
Conclusie:
Er is sprake van een oppervlakkige wond over enkele centimeters wat past bij een snijverwonding. Een steekverwonding is (vaak) kleiner qua insteekopening en zal veel dieper gaan. Daar zijn echter geen aanwijzingen voor gevonden (geen letsel aan schouderblad of inwendige structuren zoals de long).
[p. 241] Is er kans op zwaar lichamelijk letsel/dodelijk letsel: ik heb uiteraard het mes niet gezien. Er lijkt echter geen sprake van een steekletsel, maar een snijverwonding. Daarvoor is de wond te lang en te oppervlakkig. Zwaar lichamelijk letsel lijkt niet aan de orde. Daarnaast is er sprake van de aanwezigheid van een benige structuur (schouderblad) ter bescherming van de longen en onder het schouderblad zijn ook nog ribben aanwezig. Dat maakt de kans op overlijden bij een dergelijke verwonding bijzonder klein.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (p. 119 - 120). Voor zover inhoudende:
[p. 119] Ik zag dat [verdachte] naar [slachtoffer 1] liep, terwijl [slachtoffer 1] wegliep van [verdachte] , dus met de rug naar [verdachte] gekeerd. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een groot mes onder zijn trui uithaalde en vervolgens zag ik dat [verdachte] , [slachtoffer 1] met dat mes in zijn rug stak, terwijl [slachtoffer 1] van hem wegliep.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte op 24 oktober 2020 naar de woning van [slachtoffer 1] is gegaan om verhaal te halen. [slachtoffer 1] zou eerder die avond zijn telefoon hebben weggenomen. Bovendien zou [slachtoffer 1] verdachtes broertje hebben geslagen, toen zijn broertje de telefoon bij hem kwam terugvragen. Als verdachte thuis weggaat, neemt hij een fors keukenmes mee uit het messenblok en hij stopt dat mes in de buidelzak van zijn hoodie. De vriendin en het broertje van verdachte lopen mee naar de woning van [slachtoffer 1] . Daar aangekomen komt het vrijwel direct tot een handgemeen tussen verdachte, zijn broertje en zijn vriendin enerzijds, en [slachtoffer 1] en zijn stiefvader anderzijds. Hoewel de verklaringen over het geweld uiteenlopen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende uit het dossier blijkt dat ook [slachtoffer 1] en zijn stiefvader zich niet onbetuigd hebben gelaten en dat er over en weer wordt geslagen en/of geschopt. Op enig moment tijdens die vechtpartij haalt verdachte het mes uit zijn hoodie, loopt met het mes in zijn hand een aantal passen in de richting van [slachtoffer 1] , die op dat moment met zijn rug naar verdachte toe staat, en snijdt [slachtoffer 1] in de schouder. Verdachte wilde [slachtoffer 1] ook raken met het mes.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het met een groot, scherp keukenmes, maken van een steek/snijbeweging met de bedoeling om iemand ook daadwerkelijk met het mes te raken, in de richting van het bovenlichaam – het letsel bevond zich immers hoog op het lichaam, te weten boven op zijn schouder, in de directe nabijheid van de zeer kwetsbare hals/nek – terwijl op dat moment zowel verdachte als [slachtoffer 1] in een vechtpartij verwikkeld en dus in beweging waren, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Dat het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, juridisch niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel doet aan het voorgaande niet af, nu het feit is tenlastegelegd als de poging tot het toebrengen van dit zware lichamelijke letsel.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 24 oktober 2020 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt, zodat voor dit feit ontslag van alle rechtsvervolging dan wel vrijspraak dient te volgen. Zij heeft hiertoe, overeenkomstig haar pleitnota, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en dat verdachte zich tegen die wederrechtelijke aanranding mocht verdedigen. Verdachte heeft immers, nadat zijn vriendin was mishandeld door twee personen, een mes gepakt en gestoken op het moment dat [slachtoffer 1] zich richting zijn vriendin bewoog. Hij stond toen weliswaar met zijn rug naar verdachte toe, maar er was een reële kans dat [slachtoffer 1] op dat moment verdachtes vriendin verder zou mishandelen. Hij heeft [slachtoffer 1] daarom aan de achterzijde in zijn schouder gestoken. Aan de subsidiariteits- en proportionaliteitseis is volgens de verdediging voldaan, nu verdachte zich niet heeft kunnen onttrekken en ook [slachtoffer 1] een mes had.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer kan doen, omdat op het moment van steken richting de verdachte geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte of dat van zijn vriendin. Er was op dat specifieke moment geen sprake van een situatie waarin verdachte zich (op deze wijze) mocht verdedigen. Nu van een noodzaak tot verdediging geen sprake was, kan een beroep op noodweer of noodweerexces niet slagen. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte buitenproportioneel heeft gehandeld door het slachtoffer van achter neer te steken met een groot mes, terwijl het slachtoffer geen wapen hanteerde.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte is de enige die heeft verklaard dat [slachtoffer 1] een mes in zijn handen heeft gehad. Weliswaar heeft één andere getuige, vanuit zijn woning en op enige afstand, verklaard dat hij iets heeft gezien in de handen van [slachtoffer 1] [3] , maar deze getuige heeft ook aangegeven dat hij niet kon zien wat het was. [4] Op de plaats delict is geen mes aangetroffen, anders dan het mes van verdachte en het mes dat zijn broertje bij zich had die avond. Ook de vriendin van verdachte, [Persoon 1] , heeft in haar verklaringen niet gesproken over een mes in handen van [slachtoffer 1] , terwijl zij, als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte, bij uitstek degene zou zijn die dat had moeten hebben gezien. [5] Verdachtes verklaring vindt dan ook geen steun in de overige bewijsmiddelen. Verdachte heeft bovendien wisselend verklaard over de gebeurtenissen die direct vooraf zijn gegaan aan het snijden met het mes en komt zijn verklaring over de aanval op zijn vriendin niet overeen met de verklaring die zijn vriendin daar zelf over heeft afgelegd. [6] Zij verklaart bovendien dat zij zag dat [slachtoffer 1] en zijn stiefvader achter verdachte aanrenden, terwijl verdachte juist verklaard heeft dat [slachtoffer 1] naar [Persoon 1] toe rende. De verklaringen van verdachte acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk een mes bij zich droeg en dat hij op dat moment bezig was of aanstalten maakte de vriendin van verdachte wat aan te doen op het moment dat verdachte het slachtoffer met het mes raakte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer ten aanzien van noodweer wordt verworpen. Gelet op het feit dat de rechtbank van oordeel is dat dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen de bijzondere voorwaarden, zoals zijn geformuleerd door de reclassering, te worden gekoppeld.
Daarnaast vordert de officier van justitie dat er een contactverbod wordt opgelegd waarin wordt bepaald dat de verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer 1] . Dit contactverbod dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie dat door de rechtbank wordt bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd worden verklaard, nu één mes is gebruikt voor het plegen van het strafbare feit en het andere mes op de plaats delict is aangetroffen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging wijst de rechtbank op de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en geeft te kennen dat verdachte bereid is zich aan bijzondere voorwaarden te houden, maar dat verdachte reclasseringstoezicht niet noodzakelijk acht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [Persoon 1] . Naar aanleiding van de mishandeling van zijn broer en de vermissing van zijn telefoon is verdachte boos naar het slachtoffer toe gegaan om verhaal te halen, waarbij hij een groot vleesmes heeft meegenomen. Verdachte had op een andere manier moeten handelen, door bijvoorbeeld de politie te bellen, maar heeft nagelaten dit te doen. Daarnaast heeft verdachte zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer ondervindt nog (lichamelijke) klachten door het handelen van verdachte en hij is vanwege het incident verhuisd.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor een voltooide zware mishandeling met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, met middelzwaar lichamelijk letsel tot gevolg, is het uitgangspunt voor de strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
In casu is geen sprake van een voltooide zware mishandeling, maar van een poging daartoe, hetgeen er in de praktijk doorgaans toe leidt dat de straf met één derde wordt verminderd.
Bij het hiervoor genoemde oriëntatiepunt is echter geen rekening gehouden met strafverzwarende omstandigheden. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Daar komt nog bij dat deze veroordelingen elkaar in korte tijd opvolgen en dat de misdrijven in ernst toenemen. Ook blijkt uit de justitiële documentatie van verdachte dat de veroordelingen met name zien op geweldsmisdrijven. Het gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat eveneens zien dat verdachte er niet voor terugschrikt zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. De uitgebreide justitiële documentatie weegt bij het opleggen van de straf aan verdachte zeer strafverzwarend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal aldus een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank sluit aan bij het reclasseringsadvies van 12 mei 2021, waarin wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden nu in het verleden is gebleken dat het houden van toezicht niet succesvol is. Ook de rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke straf met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld.
De rechtbank ziet aanleiding om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat verdachte wordt veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf van zodanige duur dat het niet passend zou zijn dat hij in vrijheid het onherroepelijk worden van dit vonnis kan afwachten. Daarbij wijst de rechtbank erop dat gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit de persoonlijke belangen die verdachte bij het voortduren van de schorsing heeft, ondergeschikt zijn aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 240,00 euro aan materiële schadevergoeding (t-shirt) en een bedrag van 2.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij 605,00 euro aan proceskosten (advocaatkosten).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank over te gaan tot toewijzing van de gevorderde materiële schadevergoeding en het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van 1.000,00 euro. Daarnaast stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gevorderde advocaatkosten toewijsbaar zijn, dan wel dat proceskosten kunnen toegekend op basis van het liquidatietarief.
Alle gevorderde posten te vermeerderen met de wettelijke rente en toekenning van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van de vordering kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar is. Echter, het bedrag dient te worden gematigd tot 180,00 euro, nu dat de prijs is van een identiek t-shirt. Daarnaast verzoekt de verdediging de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van 800,-- euro. Wat betreft de gevorderde advocaatkosten stelt de verdediging zich op het standpunt dat dient te worden aangesloten bij het liquidatietarief.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding ten bedrage van 1.000,00 euro en materiële schadevergoeding ten bedrage van 50,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de waarde van het t-shirt niet voldoende is komen vast te staan. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing geen aankoopbewijs overgelegd en heeft ook niet aangegeven wanneer het t-shirt zou zijn aangeschaft. De rechtbank kan dan ook geen (afschrijf)waarde bepalen
Ten aanzien van de toegewezen immateriële schadevergoeding weegt de rechtbank enerzijds mee dat ook het slachtoffer een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van het conflict. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat er door het handelen van verdachte een litteken is ontstaan op een niet altijd bedekte plek van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank ziet daarom aanleiding de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schattenderwijs te begroten op 1.000,00 euro gelet op de schadevergoeding die in – grosso modo – vergelijkbare gevallen doorgaans wordt toegewezen voor soortgelijke feiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige bedrag van de vordering. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen wat de omvang is van de schade die rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de proceskostenvergoeding dient te worden vastgesteld op basis van het liquidatietarief in kantonzaken, waarbij twee punten toegekend worden, te weten: een punt voor het indienen van de vordering en een punt voor de aanwezigheid ter terechtzitting. Gelet op de hoogte van het toegekende bedrag [te weten: 1.050,00 euro] staat een punt gelijk aan een bedrag van 120,00 euro. Derhalve zal de rechtbank de tot op heden gemaakte proceskosten begroten op 240,00 euro.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan dan wel zijn aangetroffen op de plaats delict en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1 primair:
Vrijspraak
De rechtbank:
verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot zware mishandeling

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
t.a.v. feit 1 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.050,00 euro, bestaande uit 50,00 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 240,00 euro, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
t.a.v. feit 1 subsidiair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van 1.050,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 50,00 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten:

  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL2100-2020242567-G1728495, zwart en zilverkleurig).
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL2100-2020242567-G1728722, zwart).
Opheffingvan het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. L. Soeteman en M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 10 juni 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnummer OB1R020128, onderzoek Salinas, afgesloten op 12 januari 2021, aantal pagina’s: 1 tot en met 283. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 27 mei 2021, verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige A.G. de Kleijn, p. 124.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige A.G. de Kleijn, p. 127.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige A.M. van Duijnhoven, p. 110.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige A.M. van Duijnhoven, p. 104.